ECLI:NL:RBMNE:2024:6587

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 4765
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijtbare werkloosheid en de gevolgen voor de WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. J.H. Swart. Eiser had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en verzocht om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar het Uwv weigerde deze uitkering op basis van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het ontslag van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat hij niet verwijtbaar werkloos was omdat hij niet in staat was om voor zijn werkgever te blijven werken door persoonlijke omstandigheden en afspraken over thuiswerken. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat er afspraken waren gemaakt over thuiswerken en dat hij niet had geprobeerd om zijn werkgever aan te spreken op deze afspraken. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser verwijtbaar werkloos was en dat er geen recht op een WW-uitkering bestond. De beroepsgronden van eiser werden verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Inleiding

Eiser is met ingang van 1 augustus 2023 in dienst getreden bij [bedrijf] in de functie van consultant voor 40 uur per week, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 13 maart 2024 heeft eiser zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Daarna heeft eiser op 20 maart 2024 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, met ingang van 18 maart 2024.
Bij besluit van 17 april 2024 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat er geen WW-uitkering wordt uitbetaald aan eiser, omdat hij volgens het Uwv verwijtbaar werkloos is.
Bij besluit van 31 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2024
.Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat eiser ontslag heeft genomen bij [bedrijf] , terwijl hij daar in dienst had kunnen blijven. Er is sprake van een beëindiging van de dienstbetrekking, zonder dat aan de voortzetting daarvan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van eiser kon worden gevergd. Volgens het Uwv heeft eiser per 18 maart 2024 wel recht op een WW-uitkering, maar deze wordt niet uitbetaald vanwege de verwijtbare werkloosheid.

Wat vindt de rechtbank?

2. De rechtbank moet beoordelen of het niet uitbetalen van de uitkering van eiseres in strijd is met de wet of het recht. In de WW staat dat de werknemer de verplichting heeft om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. [1] De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden als de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. [2] Als een werknemer verwijtbaar werkloos is geworden dan brengt het Uwv blijvend een bedrag op de uitkering in mindering, tenzij sprake is van verminderde verwijtbaarheid. [3]
Is eiser verwijtbaar werkloos geworden?
3. Eiser vindt dat hij niet verwijtbaar werkloos is geworden, omdat redelijkerwijs niet van hem verwacht kon worden om voor de werkgever te blijven werken. Hij wijst erop dat hij vanwege de afspraken in zijn ouderschapsplan niet langer altijd op de locatie van de werkgever kon blijven werken en dat bij het sollicitatiegesprek is besproken dat thuiswerken mogelijk zou zijn. Toen zijn werkgever die mogelijkheid toch niet bood, heeft hij ontslag moeten nemen in het belang van de zorg voor zijn kind.
4. De rechtbank oordeelt dat het Uwv verwijtbare werkloosheid kon vaststellen. Het is duidelijk dat het heel belangrijk is voor eiser om gedeeltelijk thuis te kunnen werken, om aan het ouderschapsplan te kunnen voldoen. Maar daarover is niets vastgelegd in de arbeidsovereenkomst en die is leidend voor de vraag wat redelijkerwijs van de werkgever verwacht kan worden. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij met zijn werkgever had afgesproken dat hij mocht thuiswerken. Maar zelfs als wel vast zou staan dat er afspraken waren over thuiswerken, zou eiser niet zomaar ontslag hebben kunnen nemen met behoud van zijn recht op een werkloosheidsuitkering. Hij had de werkgever dan in beginsel eerst moeten aanspreken op het nakomen van deze afspraak, desnoods via de kantonrechter. De beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser verminderd verwijtbaar werkloos?
5. Eiser voert verder aan dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid en dat het volledig weigeren van de uitkering onevenredig is. Eiser zat in een moeilijke persoonlijke situatie. Zijn (ex-)vrouw had in het jaar vóór zijn ontslagname een suïcidepoging gedaan en Veilig Thuis voerde de druk ten aanzien van de uitvoering van het ouderschapsplan steeds verder op.
6. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke situatie waarin eiser zich bevond en vindt het aannemelijk dat eiser druk ervaarde op het moment dat hij zijn ontslag indiende. De rechtbank stelt echter voorop dat het de verantwoordelijkheid van eiser zelf blijft om niet verwijtbaar werkloos te worden. Juist omdat het thuiswerken voor eiser erg belangrijk was, lag het op de weg van eiser om dit goed met zijn werkgever vast te leggen. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat hij er alles aan heeft gedaan om tijdig een nieuwe baan te vinden. Deze kans krijgt eiser in deze beroepsprocedure ook niet meer. Verder is niet gesteld of gebleken dat het op medisch gebied zo slecht ging met eiser dat hij genoodzaakt was om ontslag te nemen. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen aanleiding bestaat om verminderde verwijtbare werkloosheid aan te nemen.
7. De wetgever heeft met de keuze van de verplichte maatregel in artikel 27, eerste lid, van de WW beoogd een volledige afweging te maken met betrekking tot de evenredigheid van die maatregel. De essentie van de dwingend geformuleerde maatregel is dat degene die niet verminderd verwijtbaar werkloos wordt geacht, geen aanspraak kan maken op een WW-uitkering. Voor een verdergaande evenredigheidstoets bestaat dan ook geen aanleiding. De rechtbank verwijst naar de eerdere rechtspraak hierover. [4] De beroepsgronden slagen niet.
Is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd?
8. Tot slot voert eiser aan dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is.
9. De rechtbank is het niet met eiser eens. Het Uwv heeft voldoende inzichtelijk gemaakt waarom er sprake is van verwijtbare werkloosheid en waarom er geen WW-uitkering wordt uitbetaald aan eiser. Dat eiser het hier niet mee eens is, betekent niet dat het bestreden besluit daarmee onvoldoende gemotiveerd is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht geen WW-uitkering uitbetaald aan eiser. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW. (https://wetten.overheid.nl/BWBR0004045/2024-01-01/0)
2.Artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW.
3.Artikel 27, eerste lid, van de WW.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:428.