ECLI:NL:RBMNE:2024:6585

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 4295
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering door het Uwv na ontvangst van nabetalingen en transitievergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds 30 november 1994 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser was aanvankelijk ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45% en is per 1 juni 2023 in de klasse van 80-100% geplaatst. In juni 2023 ontving eiser een transitievergoeding van € 17.815,-, alsook nabetalingen van verlofuren en vakantiegeld. Het Uwv heeft op 20 december 2023 een besluit genomen waarin de inkomsten van eiser over de maanden juni tot en met november 2023 zijn verrekend met zijn WAO-uitkering. Dit leidde tot de conclusie dat eiser een bedrag van € 7.639,25 aan het Uwv moest terugbetalen. Na bezwaar heeft het Uwv dit bedrag herzien naar € 3.780,58 en vervolgens naar € 6.558,93. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar verscheen niet op de zitting.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat het maatmanloon onjuist was vastgesteld en dat de nabetalingen niet in aanmerking genomen hadden moeten worden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de nabetalingen en de vergoeding voor niet genoten verlofuren had verrekend met de WAO-uitkering. De rechtbank concludeerde dat het Uwv verplicht was om het onterecht betaalde bedrag terug te vorderen en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser het bedrag van € 6.558,93 aan het Uwv moet terugbetalen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.T. Meijhuis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van der Plas).

Inleiding

Eiser heeft sinds 30 november 1994 recht op een uitkering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eerst is eiser ingedeeld in de
arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45% en vanaf 1 juni 2023 in de
arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%. In juni 2023 heeft eiser een transitievergoeding
van € 17.815,-, een bedrag van € 1.430,20 aan uitbetaalde verlofuren en vakantiegeld over de
maand juli 2023 en een nabetaling ter hoogte van € 2.627,27 in de maand november 2023
van zijn ex-werkgever ontvangen.
Bij besluit van 20 december 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv de inkomsten van eiser over de maanden juni 2023 tot en met november 2023 verrekend met de WAO-uitkering van eiser. Omdat het voorschot dat eiser over deze periode heeft ontvangen hoger is dan de uitkering waar hij recht op had, moet eiser een bedrag van € 7.639,25 bruto aan het Uwv terugbetalen.
Bij besluit van 31 mei 2024 (het eerste bestreden besluit) heeft het Uwv als beslissing op het bezwaar van eiser het primaire besluit gedeeltelijke herroepen en bepaald dat eiser een bedrag van € 3.780,58 aan het Uwv moet terugbetalen.
Bij besluit van 10 juni 2024 (het gewijzigde bestreden besluit) heeft het Uwv het eerste bestreden besluit gewijzigd en bepaald dat eiser een bedrag van € 6.558,93 aan het Uwv moet terugbetalen.
Eiser heeft vervolgens tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op de dag van de geplande zitting laten weten dat hij en zijn gemachtigde niet aanwezig zullen zijn bij de behandeling van de zaak. De griffier heeft daarom contact opgenomen met het Uwv en laten weten dat de rechtbank geen vragen heeft aan het Uwv. Daarop heeft het Uwv laten weten ook niet ter zitting te verschijnen. Het onderzoek op de zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 16 oktober 2024. Partijen zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Grondslag van het bestreden besluit
1. Het Uwv zet de huidige inkomsten van eiser af tegen het maatmanloon van eiser dat in 1994 is vastgesteld. Het Uwv heeft bepaald dat de aan eiser betaalde transitievergoeding van € 17.815,- niet verrekend wordt met zijn WAO-uitkering. Het Uwv gaat er daarom van uit dat eiser over juni 2023 een sv-loon had van € 3.245,39. Volgens het Uwv is het WAO-recht over juni 2023 door de inkomsten van eiser € 1.080,32 (€ 49,67 x € 21,75). Eiser heeft over juni 2023 een voorschot WAO-uitkering gekregen van € 3.858,67. Eiser heeft volgens het Uwv daarom een bedrag van € 2.778,35 (€ 3.858,67 – € 1.080,32) te veel ontvangen. Het Uwv heeft daarnaast een bedrag van € 1.430,20 aan uitbetaalde verlofuren en vakantiegeld over de maand juli 2023 aangemerkt als loon uit dienstbetrekking en dit daarom in mindering gebracht op de WAO-uitkering. Tot slot heeft het Uwv de nabetaling ter hoogte van € 2.627,27 die eiser in de maand november 2023 heeft gehad, over de periode van 2017 tot 2023 in mindering gebracht op de WAO-uitkering.
Ten aanzien van de berekening van het maatmanloon
2. Eiser voert aan dat het maatmanloon onjuist beoordeeld is. In het primaire besluit is onterecht aangegeven dat er over de maand juni 2023 in het geheel geen uitkeringsrecht WAO zou zijn, terwijl de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bepaald dat er over juni 2023 sprake is van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35% en een uitkeringspercentage van 21%. In reactie hierop heeft het Uwv een specificatie overgelegd van de terugvordering van € 6.558,93, zoals die is berekend met het gewijzigde bestreden besluit. In deze specificatie is een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35% en een uitkeringspercentage van 21% over de maand juni 2023 te zien. De rechtbank heeft hierop geen reactie ontvangen van eiser en hij was niet op de zitting. De rechtbank volgt de toelichting van het Uwv. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de nabetalingen
3. Eiser voert aan dat hij nabetalingen heeft ontvangen van zijn werkgever die betrekking hebben op een eerdere periode en daarom is zijn WAO-recht onterecht herzien. Eiser voert aan dat het hem niet duidelijk kon zijn dat hij mogelijk te veel uitkering ontving en dat dat ten minste aanleiding had moeten zijn voor het Uwv om daar in de herziening van zijn uitkeringsrechten rekening mee te houden. Eiser voert verder aan dat het het Uwv niet meer vrij stond om het eerste bestreden besluit te herzien en daarbij een fors hogere bedrag van hem terug te vorderen. Tot slot voert eiser aan dat het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) onjuist is toegepast.
4. De rechtbank stelt voorop dat het AIB op een WAO-uitkering niet van toepassing is, waarvoor zij naar eerdere rechtspraak verwijst. [1] De daartegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.
5. De inkomsten moeten op de uitkering worden gekort op grond van artikel 44, eerste lid en tweede lid, van de WAO, in samenhang met artikel 10a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De inkomsten moeten op grond van artikel 44, tweede lid, van de WAO, worden toegekend aan de periode waarover de werkgever aangifte heeft gedaan.
6. Niet in geschil is dat het door eiser ontvangen bedrag ter hoogte van € 1.430,20 over de maand juli 2023 een vergoeding betreft van niet door hem genoten verlofuren en vakantiegeld van zijn voormalige werkgever. Ook niet in geschil is dat eiser in november 2023 een nabetaling ter hoogte van € 2.627,27 heeft ontvangen van zijn ex-werkgever over de periode van 2017 tot 2023. Met betrekking tot de uitbetaling van niet opgenomen verlofuren overweegt de rechtbank dat uit artikel 2, eerste lid, en 2a, eerste lid, van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen (de Regeling) volgt dat onder inkomen onder meer het SV-loon wordt verstaan. Uit artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) in samenhang bezien met artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 volgt dat tot het SV-loon ook de uitbetaling van niet-opgenomen verlofdagen wordt gerekend. De vergoeding vanwege niet genoten verlofuren staat in een direct verband tot het beëindigde dienstverband tussen eiser en zijn werkgever. Deze vergoedingen worden daarom fiscaal aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, zoals in de rechtspraak eerder is geoordeeld. [2] Een nabetaling en vakantiegeld vallen eveneens onder het SV-loon. De uitbetaalde bedragen worden daarom ook als inkomen aangemerkt dat in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van het WAO-maandloon.
7. Uitgaande van het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht de nabetaling en vergoeding van de niet genoten verlofuren en vakantiegeld heeft verrekend met de uitkering van eiser, was het Uwv op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO verplicht het bedrag dat onverschuldigd was betaald, terug te vorderen. Of het eiser wel of niet duidelijk was dat hij mogelijk te veel uitkering ontving, maakt dit niet anders. Bij de verplichting van het Uwv om het bedrag dat onverschuldigd was betaald terug te vorderen, is het niet vereist dat het eiser redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat een te hoge uitkering werd verstrekt. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het Uwv was bevoegd om het nog niet in rechte vaststaande eerste bestreden besluit te wijzigen, toen hij erachter kwam dat dit onjuist was. Dat is met het gewijzigde bestreden besluit gecorrigeerd en uit het voorgaande volgt dat het Uwv dat op de juiste wijze heeft gedaan. Ook de hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.
9. Op grond van artikel 57, zesde lid, van de WAO kan het Uwv alleen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Er is sprake van een dringende reden indien het gaat om onaanvaardbare (financiële of sociale) omstandigheden in een individueel geval. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de orde is. Daarvan is de rechtbank niet gebleken en eiser heeft daarover ook niets aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht bepaald dat eiser een bedrag van € 6.558,93 aan het Uwv moet terugbetalen.
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser het bedrag moet terugbetalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 april 2020,
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3427.