ECLI:NL:RBMNE:2024:6553

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/979
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge uitspraak over niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. C.J. Koenen, beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeenteplaats]. Dit beroep is gegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet tijdig een besluit heeft genomen op de bezwaren van eisers, die op 15 februari 2024 zijn ingediend na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 18 oktober 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:5619). In die eerdere uitspraak was het college opgedragen om binnen twee weken te beslissen op de bezwaren van eisers met betrekking tot verschillende adressen. De rechtbank heeft nu bepaald dat het college uiterlijk op 31 december 2024 alsnog een besluit moet nemen en dat het college een dwangsom van € 250,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast is het college veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten en moet het het griffierecht van € 187,- vergoeden aan eisers. De rechtbank heeft ook aangegeven dat een verzoek van eisers om een tweede bestuurlijke dwangsom te verbeuren is afgewezen, omdat het college al het maximale bedrag had bereikt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/979
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen
1. [eiser 1] ,
2. [eiser 2] ,
3. [eiser 3] ,
4. [eiser 4] ,
5. [eiser 5] ,
6. [eiser 6],
allen uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. C.J. Koenen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeenteplaats] , verweerder

(gemachtigden: mrs. B. de Haan en D.M.J.S.J. Siebert).

Zitting

In deze zaak heeft de rechtbank een mondelinge uitspraak gedaan, direct nadat de zaak is behandeld op de zitting van 6 november 2024. Dit proces-verbaal is de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak.
Op de zitting hebben eisers zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Eisers [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] waren ook aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [A] , [B] en [C] . De rechtbank heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren voor wat betreft de adressen [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] en [adres 5] gegrond;
  • vernietigt het, in zoverre met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op om uiterlijk op 31 december 2024 alsnog een besluit op de bezwaren van eisers bekend te maken voor wat betreft de voornoemde adressen;
  • bepaalt dat het college aan eisers een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eisers;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- dat eisers hebben betaald moet vergoeden.

Motivering

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen dat eisers op 15 februari 2024 hebben ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 18 oktober 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:5619). In die uitspraak staat dat het college binnen twee weken moet beslissen op de bezwaren van eisers tegen het afwijzen van hun handhavingsverzoek ten aanzien van een aantal adressen aan de [straat 1] en de [straat 2] op het bedrijventerrein [bedrijventerrein] in [gemeenteplaats] . Het ging daarbij om de adressen [adres 1] , [adres 12] [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] en [straat 2] [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] en [adres 11] .
2. Eisers stellen nu opnieuw een beroep in tegen het niet tijdig beslissen, omdat het college niet aan de opdracht uit de eerdere uitspraak heeft voldaan.
[adres 12]
3. Eisers hebben op de zitting bevestigd dat het huidige beroep niet ziet op het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek voor wat betreft [adres 12] .
[straat 2] [adres 6] , [adres 7] , [adres 9] , [adres 10] en [adres 11]
4. Over de adressen [straat 2] [adres 6] , [adres 7] , [adres 9] , [adres 10] en [adres 11] hebben partijen op de zitting afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in het verkort proces-verbaal van de zitting dat aan dit proces-verbaal van uitspraak is gehecht. Eisers hebben gezien die afspraken het beroep ingetrokken, voor zover het ziet op deze adressen.
[adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] en [adres 5]
5. De rechtbank stelt vast dat het college ten aanzien van de adressen [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] en [adres 5] nog steeds geen besluit op de bezwaren van eisers hebben genomen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Dit betekent dat het beroep gegrond is.
6. De rechtbank bepaalt opnieuw dat het college alsnog een besluit moet nemen op de bezwaren van eisers tegen het afwijzen van hun handhavingsverzoek ten aanzien van deze adressen. Partijen hebben op de zitting overeenstemming bereikt over de termijn die het college nog moet krijgen om een besluit te nemen. In overeenstemming hiermee bepaalt de rechtbank dat het college uiterlijk 31 december 2024 alsnog een besluit op de bezwaren van eisers bekend maakt.
7. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-. Deze hogere dwangsom is in overeenstemming met het beleid dat bestuursrechters hanteren voor een tweede beroep vanwege niet tijdig beslissen.
8. Eisers hebben de rechtbank ook verzocht om vast te stellen dat een tweede bestuurlijke dwangsom is verbeurd door het college, naar aanleiding van de door hen ingediende nieuwe ingebrekestelling. De rechtbank wijst dit verzoek af. De bestuurlijke dwangsom heeft al het maximale bedrag bereikt en de hoogte daarvan heeft de rechtbank in de uitspraak van 18 oktober 2023 desgevraagd al vastgesteld, op de grondslag van artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht geeft geen ruimte voor het verbeuren van een (nadere) bestuurlijke dwangsom boven het daarin bepaalde maximale bedrag.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet dit betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 875,-. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een wegingsfactor 0,5 gehanteerd. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875,-. Verder moet het college ook het griffiegeld aan eisers betalen.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024 door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Verkort proces-verbaal van de zitting van 6 november 2024