ECLI:NL:RBMNE:2023:5619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 22/2168
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavend optreden tegen illegale kamerverhuur in woningen te Almere

In deze zaak hebben eisers, bewoners van een bedrijventerrein in Almere, het college van burgemeester en wethouders verzocht om handhavend op te treden tegen illegale kamerverhuur in verschillende woningen. Het college heeft echter niet tijdig op dit verzoek beslist, wat heeft geleid tot een beroep van eisers bij de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in gebreke is gebleven en heeft geoordeeld dat de eisers recht hebben op een dwangsom van € 1.442,-. Daarnaast heeft de rechtbank het college opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen op het handhavingsverzoek, waarbij het college erkent dat het eerder onderzoek niet volledig was. De rechtbank heeft ook het besluit van het college van 22 december 2022 vernietigd, omdat dit besluit niet zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank heeft de eisers ook een vergoeding van hun proceskosten toegekend, die in totaal € 1.674,- bedraagt. De zaak betreft twee verschillende procedures, UTR 22/2168 en UTR 23/2292, waarbij in beide gevallen het beroep van eisers gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2168 en UTR 23/2292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2023 in de zaak tussen

1. [eiser 1] ,
2 . [eiser 2],

3. [eiser 3] ,

4 . [eiser 4] ,

5. [eiser 5] ,

6. [eiser 6] ,

allen uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. C.J. Koenen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere(het college), verweerder
(gemachtigden: J.W. Huizinga en H. Smit).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] (eigenares van het pand [pand] ).

Inleiding

Procesverloop
Zaak UTR 22/2168
1. Eisers wonen allen op het bedrijventerrein [bedrijventerrein] in [plaats] . [straat 1] en [straat 2] liggen op dit bedrijventerrein. Op 13 oktober 2021 hebben eisers het college gevraagd om handhavend op te treden tegen de illegale kamerverhuur in de woningen aan de [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] en aan de [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] en [adres 11] . De toezichthouder van de gemeente Almere heeft vervolgens op een aantal adressen controles uitgevoerd.
2. Op 23 maart 2022 hebben eisers een ingebrekestelling ingediend vanwege overschrijding van de beslistermijn op het handhavingsverzoek van 13 oktober 2021.
3. Op 5 april 2022 heeft het college aangegeven ten aanzien van welke adressen wel of niet wordt gehandhaafd. Met betrekking tot de adressen [adres 1] en [adres 5] en [adres 14] wordt er niet gehandhaafd, omdat er geen overtredingen zijn geconstateerd. Met betrekking tot de adressen [pand] , [adres 3] en [adres 4] en [adres 15] en [adres 8] zal er worden gehandhaafd in verband met geconstateerde overtredingen. Daarbij heeft het college gemeld dat voor elk van de betrokken adressen een procedure wordt gestart en een apart besluit zal worden genomen.
4. Eisers hebben daarna op 16 mei 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door het college, voor zover het gaat om de adressen [pand] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 15] en [adres 8] .
5. Op diezelfde datum hebben eiseres ook bezwaar gemaakt tegen de brief van 5 april 2022. Eisers zijn het niet eens met het afwijzen van het handhavingsverzoek, voor zover het gaat om de adressen [adres 1] , [adres 5] en [adres 14] . Verder verzoeken eisers het college om met betrekking tot de adressen [pand] , [adres 3] en [adres 4] en [adres 15] en [adres 8] over te gaan tot daadwerkelijk handhaven en aan de overtreders een last onder dwangsom op te leggen.
6. Op 28 juli 2022 heeft het college met betrekking tot de genoemde adressen de aparte besluiten genomen op het handhavingsverzoek. Voor wat betreft de adressen [adres 3] en [adres 4] en [adres 7] en [adres 8] heeft het college een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan de eigenaren van de panden verstuurd. Met betrekking tot de adressen [adres 1] , [adres 2] , [adres 5] en [adres 11] heeft het college het verzoek van eisers om handhavend op te treden afgewezen.
7. Op 4 augustus 2022 hebben eisers tegen voornoemde besluiten een bezwaarschrift ingediend. In dit bezwaarschrift verzoeken eisers het college om ook een besluit te nemen op het handhavingsverzoek voor de adressen [adres 6] , [adres 9] , [adres 12] en [adres 13] . Deze adressen maken strikt genomen geen onderdeel uit van het handhavingsverzoek, maar eisers hebben het college gevraagd om daar in deze bezwaarprocedure ook aandacht aan te geven.
8. Op 12 september 2022 hebben eisers laten weten dat zij zich kunnen vinden in de vier besluiten voor de adressen [adres 3] en [adres 4] en [adres 7] en [adres 8] en hebben hun beroep in zoverre ingetrokken. Eisers zijn het echter niet eens met de afwijzing van het handhavingsverzoek voor wat betreft het adres [pand] .
9. Na een voornemen op 3 oktober 2022, heeft het college op 9 november 2022 alsnog aan de eigenares van het pand [pand] , [derde-partij] , een last onder dwangsom opgelegd. [1] Nadat [derde-partij] hiertegen bezwaar heeft gemaakt, is de opgelegde last onder dwangsom vervolgens ingetrokken met het besluit op bezwaar van 22 december 2022.
10. Het beroep van eisers over het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek heeft van rechtswege ook betrekking op het daarna alsnog genomen bestreden besluit van 22 december 2022. [2]
Zaak UTR 23/2292
11. Op 30 mei 2023 hebben eisers ook beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door het college op het bezwaar met betrekking tot het niet handhaven voor wat betreft de adressen [adres 1] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 12] en [adres 11] .
Zitting
12. De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Eisers [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 5] zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde partij is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

In de zaak UTR 22/2168

Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek
13. Een bestuursorgaan dat niet op tijd een besluit neemt, moet een dwangsom betalen voor elke dag dat het in gebreke is tot maximaal 42 dagen. [3] De dwangsom bedraagt de eerste 14 dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende 14 dagen € 35,- per dag en de overige 14 dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [4]
14. Vast staat dat het college niet op tijd heeft beslist op het handhavingsverzoek van eisers van 13 oktober 2021. Nadat eisers het college op 23 maart 2022 in gebreke heeft gesteld, heeft het college ook in de twee weken daarna geen besluit genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 5 april 2022, waarin het handhavingsverzoek van 13 oktober 2021 gedeeltelijk wordt toegewezen en hen wordt meegedeeld dat daarover een apart besluit zal worden genomen, op zichzelf geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Pas nadat eisers beroep bij de rechtbank hebben ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft het college op 28 juli 2022 besluiten op het handhavingsverzoek genomen. Het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit is dan ook gegrond.
15. Het college heeft verzuimd om de hoogte van de door hem verbeurde dwangsom in het besluit van 28 juli 2022 vast te stellen. Daarom doet de rechtbank dat nu zelf. Vanaf twee weken na de ingebrekestelling van 23 maart 2022 tot 28 juli 2022 is het college in gebreke geweest. Dit is ruim meer dan 42 dagen, zodat het college de maximale dwangsom van € 1.442,- aan eisers moet betalen.
Het beroep tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek
16. Het inhoudelijke beroep heeft alleen betrekking op het afwijzen van het handhavingsverzoek voor wat betreft het adres [pand] , zoals dat in het besluit op bezwaar van 22 december 2022 is neergelegd. Eisers stellen - kort gezegd - dat het college de eerder aan [derde-partij] opgelegde last onder dwangsom ten onrechte heeft ingetrokken. Daarbij voeren eisers aan dat het college de intrekking van de opgelegde last onder dwangsom enkel heeft gebaseerd op de uitlatingen van de eigenares en een verklaring van een onbekend, ongeregistreerd persoon. Volgens eisers heeft het college verzuimd om de feiten en omstandigheden objectief vast te stellen, terwijl uit de feiten, verklaringen en eigen waarneming van de toezichthouders van de gemeente blijkt dat het pand voor en ten tijde van het besluit tot opleggen van de last onder dwangsom illegaal wordt gebruikt voor kamerverhuur. Daarnaast hebben de toezichthouders geconstateerd dat in het pand geen bedrijfsactiviteiten worden ontplooid.
17. Het college erkent dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de intrekking van de last onder dwangsom niet volledig is geweest. De rechtbank ziet geen reden daarover anders te oordelen. Dit betekent dat het besluit van 22 december 2022 niet zorgvuldig is voorbereid en wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:46 en 7:12 van de Awb wordt vernietigd.
De rechtbank zal hierna nagaan welke gevolgen deze vernietiging moet hebben.
18. Het college heeft gesteld dat nog nader onderzoek moet plaatsvinden naar de gestelde strijdigheden met het bestemmingsplan naar aanleiding van het handhavingsverzoek. Daarbij is op de zitting toegelicht gesteld dat het nader onderzoek breder wordt ingezet dan alleen dit handhavingsverzoek, omdat de problematiek over het woningtekort op het betreffende bedrijventerrein in heel [plaats] en in heel Nederland speelt. Het college is zich bewust van het schreeuwende woningtekort en de gemeente is zich aan het beraden op een passende oplossing. Het college betreurt dat een adequate afhandeling van het handhavingsverzoek lang op zich heeft laten wachten, maar op dit moment wordt onderzocht welke handhavingsinstrumenten kunnen worden ingezet. Het college wil uiterlijk 18 oktober 2023 besluiten nemen op het handhavingsverzoek met betrekking tot alle betrokken adressen aan [straat 1] en [straat 2] . In deze tijdsplanning zullen toezichthouders van de gemeente alle adressen afgaan en met alle bevindingen, ook die uit eerdere onderzoeken, zal er worden beoordeeld of er sprake is van strijd met de bestemmingsplannen ofwel een verbod op kamerbewoning en/of woningsplitsing. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom worden verstuurd als blijkt dat er een overtreding is. Er is intern besloten dat het college alle besluiten zelf gaat nemen en dus niet in mandaat, zodat het overzicht kan worden gehouden wat er met alle adressen gaat gebeuren.
19. Eisers vinden een nader onderzoek door het college niet nodig. Er ligt namelijk al een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom naar aanleiding van het handhavingsverzoek. Nu het college ook erkent dat de intrekking van de last onder dwangsom niet juist wat, kan er volgens eisers worden teruggevallen op het eerder juist verrichte onderzoek door de toezichthouders die hun bevindingen in een op ambtseed opgemaakte verslag hebben neergelegd. Op basis van dit verslag heeft het college terecht geconstateerd dat er sprake is van overtredingen en is de bij het besluit van 9 november 2022 opgelegde last onder dwangsom terecht opgelegd.
20. De rechtbank ziet in dit geval echter geen mogelijkheid om nu een einde te maken aan het geschil. Het is immers aan het college om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het handhavingsverzoek te nemen waarbij het college heeft gesteld dat daarvoor nog nader onderzoek nodig is. De rechtbank kan en wil niet vooruitlopen op dat nog nader te verrichten onderzoek. De rechtbank acht het in dit geval dus niet aangewezen om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank draagt het college daarom op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het handhavingsverzoek te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twee weken. Gezien de datum van deze uitspraak valt de door het college genoemde termijn van uiterlijk 18 oktober 2023 binnen de nadere termijn van twee weken. De rechtbank concludeert hieruit dat een nadere termijn van twee weken haalbaar is voor het college.
Conclusie en gevolgen
21. Het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek is gegrond. De rechtbank bepaalt dat het college aan eisers een dwangsom van € 1.442,- moet betalen.
22. Het beroep tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek, zoals neergelegd in het besluit van 22 december 2022, is gegrond, omdat dit besluit in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Dit betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek geen stand houdt. Het college krijgt twee weken de tijd om alsnog een besluit op het handhavingsverzoek van eisers te nemen.
23. Het college moet het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (2 punten met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

In de zaak UTR 23/2292

Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar
24. Het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar heeft betrekking op het niet handhaven voor wat betreft de adressen [adres 1] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 12] en [adres 11] . Op 3 oktober 2022 heeft het college met betrekking tot een aantal adressen besluiten genomen tot het opleggen van een last onder dwangsom dan wel tot het afwijzen van het handhavingsverzoek. De opgelegde lasten onder dwangsom zijn vervolgens met de besluiten van 22 december 2022 ingetrokken. Met het e-mail bericht van 2 februari 2023 hebben eisers het college laten weten dat zij hun bezwaren rondom de verzochte handhaving voor alle adressen aan [straat 1] en [straat 2] handhaven.
25. Niet in geschil is dat het college te laat is met het nemen van een besluit op het bezwaar van eisers. Eisers hebben het college op 5 april 2023 in gebreke gesteld. Omdat de beslissing op hun bezwaar nog steeds uitbleef, hebben eisers bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Vast staat dat de dwangsom inmiddels geheel is verschuldigd, omdat het college meer dan 42 dagen in gebreke is. Eisers hebben dus recht op nogmaals een dwangsom van € 1.442,- die het college aan eisers moet betalen.
26. Omdat het college nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat het college dat alsnog moet doen. Zoals hiervoor is toegelicht, wil het college uiterlijk 18 oktober 2023 besluiten nemen op het bezwaar met betrekking tot alle betrokken adressen aan [straat 1] en [straat 2] . Gezien de datum van deze uitspraak zal de rechtbank de nadere beslistermijn bepalen op twee weken. Dit betekent dat het college binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen.
27. De rechtbank bepaalt verder dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Deze dwangsom stemt overeen met het landelijk beleid. [5]
Conclusie en gevolgen
28. Het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar is gegrond. De rechtbank bepaalt dat het college aan eisers een dwangsom van € 1.442,- moet betalen. Verder krijgt het college twee weken de tijd om alsnog een besluit op het bezwaar van eisers te nemen.
29. Dat betekent ook dat eisers een vergoeding krijgen voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet dit betalen. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Omdat deze zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en, samenhangend, of een dwangsom is verschuldigd, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder merkt de rechtbank op dat aan eisers in de zaak met nummer UTR 22/2168 al 1 punt is toegekend voor het bijwonen van de zitting. Eisers krijgen verder het griffierecht vergoed.

Beslissing

In de zaak UTR 22/2168

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek gegrond;
- stelt de door het college aan eisers te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 december 2022 gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 december 2022;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het handhavingsverzoek met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.

In de zaak UTR 23/2292

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door het college aan eisers te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van eisers te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank merkt het besluit van 9 november 2022 aan als een wijzigingsbesluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
3.Artikel 4:17 van de Awb.
4.Artikel 4:18 van de Awb.
5.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx#tabs