In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 november 2024 een wrakingsverzoek van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker had op 10 oktober 2024 de rechters gewraakt in een civiele procedure, omdat hij meende dat zijn zaak niet eerlijk werd behandeld. Hij stelde dat de tegenpartij stukken kon indienen terwijl hij dat niet kon, omdat zijn mobiele telefoon in beslag was genomen. Verzoeker vond dat de rechter de behandeling van de zaak moest uitstellen totdat hij zijn telefoon terughad, om zo ook in staat te zijn om stukken aan te leveren. De rechter, mr. J.M. van Jaarsveld, had echter besloten om de mondelinge behandeling door te laten gaan, wat verzoeker als partijdig beschouwde.
De wrakingskamer heeft de procedure op 12 november 2024 openbaar behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting, terwijl de rechter zich ook schriftelijk had afgemeld. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de mondelinge behandeling door te laten gaan een procesbeslissing was en dat deze beslissing op zichzelf geen grond voor wraking vormde. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter de mogelijkheid had om de bewijspositie van verzoeker te bespreken tijdens de mondelinge behandeling, en dat er geen sprake was van een schending van de onpartijdigheid. De conclusie was dat het wrakingsverzoek ongegrond was, en de procedure met het oorspronkelijke zaaknummer moest worden voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.