ECLI:NL:RBMNE:2024:6501

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
579527 FV RK 24-1914
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens schending van hoor en wederhoor in Wvggz-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een klachtzaak onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtbank Gelderland in een eerdere beschikking van 15 april 2021 het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Betrokkene, die in deze procedure schadevergoeding heeft gevraagd, werd niet in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over een na de zitting ingediend stuk, dat ten grondslag lag aan de beslissing van de rechtbank Gelderland. Dit heeft geleid tot schade voor betrokkene, die voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij hierdoor spanning heeft ervaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schending van het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor een ernstige tekortkoming is. De rechtbank Gelderland had de beschikking vernietigd, maar de Rechtbank Midden-Nederland heeft nu de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan betrokkene. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de schending van hoor en wederhoor ernstiger is dan een motiveringsgebrek, wat aanleiding gaf tot een hogere schadevergoeding. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en tegen deze beschikking staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/579527 / FV RK 24-1914
Schadevergoeding
Beschikking van 25 oktober 2024
op het ingediende verzoekschrift van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. S.A.H. Kool,
om een beslissing te krijgen op een verzoek om schadevergoeding door:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door mr. L.A. Bettonvil.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] , bewindvoerders van betrokkene.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank Gelderland heeft bij beschikking van 7 augustus 2024 de zaak in de stand waarin deze zich bevindt doorverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland. Voor het verloop van de procedure tot aan 7 augustus 2024 verwijst de rechtbank naar de verwijzingsbeschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna ontvangen:
  • de brief van betrokkene van 5 september 2024 met aanvullende producties;
  • de brief van de Staat van 5 september 2024 met een productie.
1.3.
De behandeling van het verzoek is voortgezet op 13 september 2024. Verschenen zijn:
  • betrokkene met zijn advocaat;
  • mr. Bettonvil namens de Staat.
1.4.
De bewindvoerder zijn goed opgeroepen, maar hebben de rechtbank bericht niet te zullen komen.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 15 april 2021 een beschikking gegeven en een zorgmachtiging verleend voor de periode van 15 april 2021 tot en met 21 oktober 2021. Voor zover hier relevant heeft de rechtbank in overweging 2.4. het volgende overwogen:
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de medische verklaring voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit overgelegde stukken blijkt dat de onafhankelijke psychiater, mevrouw [A] , wel geregistreerd staat in het BIG-register. Zij staat geregistreerd onder de naam: [B] , met BIG-nummer [nummer] . Dit is de achternaam van haar echtgenoot. (…)”
2.2.
De Hoge Raad heeft bij beslissing van 1 oktober 2021 de beschikking van 15 april 2021 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank Gelderland ter verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad overweegt als volgt:
Het middel klaagt dat de rechtbank – in strijd met art. 19 Rv en de art. 5 en 6 EVRM – het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, door betrokkene niet in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over een na de zitting in het geding gebracht stuk, welk stuk ten grondslag is gelegd aan de beslissing.
De klacht slaagt. De rechtbank heeft haar beslissing mede gebaseerd op een bewijsstuk waarover betrokkene zich niet heeft kunnen uitlaten, terwijl niet blijkt dat betrokkene ermee heeft ingestemd dat de rechtbank dat stuk in haar beoordeling zou betrekken zonder dat hij zich daarover nog zou kunnen uitlaten. Aldus heeft de rechtbank gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. De beschikking kan daarom niet in stand blijven.
2.3.
De rechtbank Gelderland heeft op 30 november 2021 opnieuw beslist op het verzoek en een zorgmachtiging verleend voor de periode van 15 april 2021 tot en met 15 oktober 2021. De rechtbank Gelderland heeft in die beslissing in overweging 3.8. het volgende overwogen:
Uit de door de Officier van Justitie overgelegde bijlagen blijkt dat mevrouw [A]
vanaf 1oktober 2011 in het specialistenregister staat ingeschreven met het
specialisme psychiatrie, waaraan de titel psychiater is verbonden, en als zodanig ook in
het BIG-register vermeld staat. Dat mevrouw [A] , vanwege de koppeling in de BIG-register aan de gegevens in de Basisregistratie Personen, aanvankelijk enkel te vinden was onder haar getrouwde naam, doet niet af aan haar bevoegdheid als psychiater ten tijde van het opstellen van de medische verklaring. Dat mevrouw [A] bij de ondertekening van de medische verklaring niet al haar voorletters heeft gebruikt, doet daar evenmin aan af. Uit de door de Officier van Justitie overgelegde stukken blijkt afdoende dat de [A] die de medische verklaring heeft ondertekend dezelfde persoon is als mevrouw [A] , psychiater. Van enige twijfel dat de ondertekenaar van de medische verklaring. Mevrouw [A] , mogelijk de door mr. Kool genoemde kinderarts [C] zou zijn, is geen sprake. De bedoelde kinderarts [C] staat immers ingeschreven met de voorletters [C] en is daarmee duidelijk een andere [A] dan mevrouw [A] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende vaststaat dat mevrouw [A]
op 25 maart 2021 bevoegd was de medische verklaring op te stellen en te
ondertekenen.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Betrokkene vraagt om een schadevergoeding vast te stellen van € 4.580,- ten laste van de Staat. De rechtbank zal het verzoek toewijzen tot een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom.
3.2.
Op grond van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) kan een betrokkene aan de rechter schadevergoeding vragen ten laste van de Staat als de rechter de wet niet in acht heeft genomen. De rechter kent een billijke schadevergoeding toe.
3.3.
Het staat vast dat de rechtbank Gelderland de wet niet in acht heeft genomen. De rechtbank heeft immers de beschikking van de rechtbank Gelderland van 15 april 2021 vernietigd, omdat die rechtbank de beginselen van hoor en wederhoor niet in acht had genomen.
3.4.
Vervolgens is de vraag of betrokkene schade heeft geleden als gevolg daarvan. Artikel 10:12 Wvggz is bedoeld als een laagdrempelige mogelijkheid om schadevergoeding te verzoeken. Aan de motivering en de onderbouwing van die schade worden geen hoge eisen gesteld. Een betrokkene moet
voldoende aannemelijkmaken dat er sprake is van enige schade en dat die schade is veroorzaakt, omdat de wet niet in acht is genomen.
3.5.
De rechtbank vindt dat betrokkene in dit geval voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft ondervonden doordat de rechtbank de wet niet in acht heeft genomen. Betrokkene wist niet of de medische verklaring was opgesteld door een arts die daartoe bevoegd was. Ook is betrokkene tegen zijn zin in de procedure betrokken. Betrokkene zegt dat dit spanning bij hem heeft gegeven en de rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen.
3.6.
De Staat brengt hiertegen in dat betrokkene het eens was met de zorgmachtiging. Dat heeft betrokkene op de zitting waarop het verzoek om een zorgmachtiging te verlenen werd behandeld namelijk gezegd. Ook heeft betrokkene vrijwillig meegewerkt aan de zorgmachtiging. Hieruit leidt de Staat af dat betrokkene geen spanning heeft ervaren.
3.7.
De rechtbank is het hier niet mee eens. Uit het gedrag van betrokkene, namelijk het meewerken aan de zorgmachtiging, kan niet worden afgeleid dat betrokkene geen spanning ervaarde vanwege de onwetendheid over de geldigheid van de medische verklaring. Betrokkene heeft tijdens de zitting gezegd dat hij dacht dat de rechter toch wel zou luisteren naar de arts, en dat het dan zou helpen om zich vriendelijk en constructief op te stellen. Maar eigenlijk wilde hij helemaal geen zorgmachtiging. Ook heeft hij verteld dat hij meewerkte mee aan de behandeling omdat hij zorg nodig had voor zijn stomazakjes. Dat betrokkene meewerkte aan de behandeling, ook al wist hij niet of de medische verklaring aan de wettelijke vereisten voldaan, is te prijzen. Deze meewerkende houding mag nu echter niet aan hem tegengeworpen worden.
3.8.
De Staat vindt ook dat de advocaat van betrokkene de spanning voor betrokkene weg had kunnen nemen. Ook hier is de rechtbank het niet mee eens. De advocaat is er om betrokkene bij te staan en voor zijn rechten op te komen. Het is aan de officier van justitie om ervoor te zorgen dat het verzoek aan de formele vereisten voldoet. Deze verantwoordelijkheid, althans het weghalen van de spanning, kan niet op deze manier op de advocaat worden afgewenteld.
3.9.
Dit betekent dat betrokkene voldoende heeft onderbouwd dat hij heeft geleden. Er is dan ook een grond voor schadevergoeding. De Staat vindt dat in dit geval de enkele vaststelling dat de rechter de wet heeft geschonden, voldoende genoegdoening is. Daar is de rechtbank het niet mee eens. De rechtbank Gelderland heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door een stuk in de beoordeling te betrekken dat betrokkene niet kende en waarover betrokkene zich niet heeft kunnen uitlaten. Dat is een schending van een beginsel dat fundamenteel is in het licht van de gelijkheid van partijen (
equality of arms). Een schadevergoeding in de vorm van een geldbedrag is daarom gepast.
3.10.
De vraag is dan welk bedrag aan schadevergoeding billijk is in deze situatie. De rechtbank vindt een vast bedrag voor deze situatie passender dan een bedrag aan schadevergoeding per dag. De spanning die betrokkene heeft ervaren is immers niet aan een dag afzonderlijk te relateren. Dat is wel het geval wanneer bijvoorbeeld gedwongen zorg wordt toegepast, terwijl daarvoor een titel ontbreekt en waarvoor op enig moment een titel komt. Dat is hier niet het geval.
3.11.
De rechtbank vindt een bedrag van € 1.000,- aan schadevergoeding passend. De Staat heeft een gerefereerd aan een uitspraak waarin € 500,- schadevergoeding is vastgesteld (niet gepubliceerd). In die uitspraak was er sprake van een motiveringsgebrek. De schending van het beginsel van hoor en wederhoor vindt de rechtbank een schending die ernstiger is dan een motiveringsgebrek, nu eerstgenoemde, anders dan een motiveringsgebrek, een gebrek is dat kleeft aan de beslissing zelf. Daarom is een hoger bedrag aan schadevergoeding passend.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt DE STAAT DER NEDERLANDEN tot betaling van een bedrag van € 1.000,- aan schadevergoeding aan betrokkene;
4.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 25 oktober 2024 gegeven door mr. T. Dopheide, rechter, en in het openbaar uitgesproken, bijgestaan door mr. A. Minkjan als griffier.
..
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.
[zie HR: HR 14-10-2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7590]