In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een klachtzaak onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtbank Gelderland in een eerdere beschikking van 15 april 2021 het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Betrokkene, die in deze procedure schadevergoeding heeft gevraagd, werd niet in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over een na de zitting ingediend stuk, dat ten grondslag lag aan de beslissing van de rechtbank Gelderland. Dit heeft geleid tot schade voor betrokkene, die voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij hierdoor spanning heeft ervaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de schending van het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor een ernstige tekortkoming is. De rechtbank Gelderland had de beschikking vernietigd, maar de Rechtbank Midden-Nederland heeft nu de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan betrokkene. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de schending van hoor en wederhoor ernstiger is dan een motiveringsgebrek, wat aanleiding gaf tot een hogere schadevergoeding. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en tegen deze beschikking staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.