ECLI:NL:RBMNE:2024:6483

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/3516
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de tegemoetkoming op grond van de kindregeling in de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming die hij op grond van de kindregeling heeft ontvangen. Eiser, een kind van een gedupeerde ouder in de toeslagenaffaire, heeft een tegemoetkoming van € 10.000,- ontvangen van de Dienst Toeslagen, maar vindt dit bedrag te laag. De rechtbank behandelt het beroep en oordeelt dat de Dienst Toeslagen het bedrag terecht heeft vastgesteld op € 10.000,-. De rechtbank legt uit dat de bedragen genoemd in artikel 2.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) geen compensatie voor geleden schade zijn, maar een tegemoetkoming. De wetgever heeft dit onderscheid gemaakt en de rechtbank kan hier niet van afwijken. Eiser heeft ook verzocht om immateriële schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelt dat er geen onrechtmatig besluit is genomen en dat de Dienst Toeslagen de regeling juist heeft toegepast. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en verklaart dat hij geen recht heeft op schadevergoeding. De uitspraak benadrukt dat de kindregeling bedoeld is als tegemoetkoming en niet als schadevergoeding, en dat de rechtbank niet kan ingrijpen in de wetgeving die door de wetgever is vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3516

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen, kantoor Utrecht

(gemachtigde: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming die hij op grond van de kindregeling heeft ontvangen.
1.1.
Bij besluit van 8 maart 2023 (het primaire besluit) heeft de Dienst Toeslagen eiser ambtshalve een tegemoetkoming van € 10.000,- toegekend op grond van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Met het bestreden besluit van 8 juni 2023 op het bezwaar van eiser is de Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld.
1.2.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de Dienst Toeslagen deelgenomen.
1.4.
De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat zij en eiser niet aanwezig te zullen zijn op zitting om de navolgende reden. Rechtbanken hebben in gelijke of gelijkwaardige zaken recht gesproken en een beperkte uitleg gegeven aan de hardheidsclausule van de Wht en geen ruimte gezien om af te wijken van artikel 2.12 van de Wht, omdat dat artikel dwingendrechtelijk is geformuleerd. Volgens de gemachtigde is er geen behoefte of meerwaarde aan het houden van een zitting, zo lang rechtbanken niet bereid zijn hun koers te wijzigen.
1.5.
De rechtbank geeft de gemachtigde mee dat een zitting bedoeld is om vragen te stellen, verduidelijking te vragen van standpunten en van gedachten te kunnen wisselen. Het staat de gemachtigde en eiser natuurlijk vrij af te zien van aanwezigheid. Het is echter niet mogelijk de aanwezigheid afhankelijk te maken aan de uitkomst van de beroepsprocedure.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Vanwege de zogenoemde toeslagenaffaire heeft de Staat verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Het herstelproces wordt uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen, namens de Dienst Toeslagen.
3. Sinds 5 november 2022 zijn deze herstelregelingen opgenomen in de Wht. Op grond van deze regelingen kunnen gedupeerde ouders bij wie sprake was van een behandeling op basis van institutionele vooringenomenheid of bij wie de hardheid van het wettelijke systeem tot onbillijkheden van overwegende aard leidde, compensatie of tegemoetkoming geboden worden voor onder andere materiële en immateriële schade, en voor bijkomende kosten.
4. In de Wht is ook de kindregeling opgenomen. Die regeling staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht. Met deze regeling kunnen kinderen van gedupeerde ouders ook een tegemoetkoming krijgen.
5. Eiser is een kind van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. De Dienst Toeslagen heeft op grond van de kindregeling bepaald dat eiser in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op basis van de kindregeling. De Dienst Toeslagen heeft deze tegemoetkoming vastgesteld op een eenmalige uitkering van € 10.000,-.
6. Eiser vindt de tegemoetkoming te laag, omdat zijn werkelijke schade hoger is dan de toegekende € 10.000,-. Hij heeft daarom bezwaar gemaakt.
7. De Dienst Toeslagen heeft zijn bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat er binnen de kindregeling geen ruimte is om af te wijken van de in artikel 2.12 van de Wht genoemde bedragen. Omdat de kindregeling geen schadevergoeding is, kan er geen rekening worden gehouden met de individuele omstandigheden van eiser. Daarvoor kan de ouder van eiser zich wenden tot de commissie werkelijke schade.
8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming aan eiser op grond van de kindregeling terecht heeft vastgesteld op € 10.000,-. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen het bedrag terecht heeft vastgesteld op € 10.000,-. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de Dienst Toeslagen de regeling juist toegepast?
11. Op grond van artikel 2.10 van de Wht komt een kind van een aanvrager van kinderopvangtoeslag in aanmerking voor een tegemoetkoming in de zin van artikel 2.12 van de Wht. Het kind dient op 1 januari 2005 jonger te zijn dan 21 jaar of in de periode van
1 januari 2005 tot en met de dag waarop dit artikel in werking is getreden (5 november 2022), te zijn geboren. In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en letter e, van de Wht is bepaald dat de tegemoetkoming van een kind dat op 1 juli 2023 ten minste 18 jaar is € 10.000,- bedraagt. De rechtbank constateert dat de Dienst Toeslagen deze regeling juist heeft toegepast.
Moet de Dienst Toeslagen de werkelijk geleden schade vergoeden?
12. Eiser betoogt dat de Dienst Toeslagen de werkelijk geleden schade van eiser moet vergoeden. Eiser voert hierover aan dat de Dienst Toeslagen aansprakelijkheid erkent en dat daarom de schade niet gemaximeerd mag worden. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht, die volgens eiser de mogelijkheid biedt om af te wijken van de in artikel 2.12 vastgestelde bedragen. Daarnaast betoogt eiser in dit kader dat de wetgever bij de invoering van de Wet niet duidelijk in beeld heeft gehad wat de schade voor veel van de kinderen van de gedupeerde ouders is geweest. Hierdoor heeft de wetgever niet voor ogen gehad dat de bedragen opgenomen in artikel 2.12 van de Wet op geen enkele wijze recht kan doen aan de situatie van veel kinderen. Dit speelt geen enkele rol bij de beoordeling door de rechtbanken. Met verwijzing naar gevoerde gesprekken met een handjevol kinderen aan het begin van het herstelproces, wordt verder niet getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Aanvullend heeft hij gewezen op twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam en Noord-Nederland. [1]
De hardheidsclausule
13. De hardheidsclausule bepaalt in welke gevallen kan worden afgeweken van de Wht. Daarin wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Eiser heeft aangevoerd dat de hardheidsclausule verwijst naar artikel 2.10 van de Wht en dat daarin artikel 2.12 van de Wht is genoemd. Daarom is volgens eiser de hardheidsclausule wel van toepassing. De rechtbank is het daar niet mee eens. Artikel 2.10 gaat over de vraag wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, artikel 2.12 gaat over de hoogte van de tegemoetkoming. Omdat in artikel 9.1 van de Wht alleen wordt verwezen naar artikel 2.10, is het mogelijk andere mensen een tegemoetkoming te geven. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 betekent nog niet dat de hardheidsclausule zich ook uitstrekt tot die bepaling en dat het een mogelijkheid biedt om een hoger bedrag toe te wijzen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Afwijken van de wettelijke bepaling in de Wht
14. Uit het verhaal van eiser blijkt dat de toeslagenaffaire grote gevolgen voor hem heeft gehad. Toch kunnen die ernstige gevolgen er niet toe leiden dat de Dienst Toeslagen een hoger bedrag kan toekennen dan zij nu heeft gedaan. Daarbij is van belang dat de bedragen genoemd in artikel 2.12 geen compensatie zijn voor geleden schade, maar een tegemoetkoming. Hoofdstuk 2 van de Wht maakt onderscheid tussen compensaties en tegemoetkomingen. Een tegemoetkoming is niet bedoeld als vergoeding van schade. De wetgever heeft dit ook uitdrukkelijk overwogen.
15. Verder kan de rechtbank een wet in formele zin in beginsel niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Dit is anders als het gaat om omstandigheden waar de wetgever bij de totstandkoming van de wet geen rekening mee heeft gehouden. Uit de Memorie van Toelichting van de kindregeling volgt dat de wetgever gesproken heeft met kinderen die zich in vergelijkbare situaties bevinden als die van eiser. De kinderen en jongeren hebben in hun advies aan het kabinet aangegeven dat voor hen zowel erkenning van het leed als maatwerk nodig zijn. Met de kindregeling heeft het kabinet gevolg gegeven aan deze wens. Erkenning vindt onder andere plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming. In lijn met het voorstel van de kinderen en jongeren is de hoogte van de financiële tegemoetkoming bepaald met leeftijdscategorieën, omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren per levensfase verschillen. [2] Uitgangspunt van de kindregeling is de situatie van kinderen op dit moment. Er is daarom gekozen voor een vaste financiële tegemoetkoming, ongeacht de duur van het geleden leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen krijgen dus dezelfde tegemoetkoming. [3] De kinderen en jongeren gaven in hun advies aan het kabinet aan dat voor hen zowel erkenning van het leed als maatwerk nodig zijn. Ook volgde daaruit dat de erkenning onder andere plaatsvindt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. [4] Daarnaast heeft de wetgever uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld is om schade van de kinderen te compenseren, maar als een tegemoetkoming. Voor zover de compensatie van de ouder niet dekkend is, kan de ouder voor de schade die het gezin heeft geleden (en dus ook het kind), een aanvraag doen bij de Commissie Werkelijke Schade. [5]
Hieruit volgt dat dat de wetgever de situatie van eiser bij de totstandkoming van de kindregeling voor ogen heeft gehad. De rechtbank heeft daarom geen ruimte om de kindregeling van artikel 2.12 van de Wht te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel. De twee uitspraken waar eiser naar heeft verwezen zijn niet vergelijkbaar, omdat die uitspraken gaan over het overnemen van schulden en niet gaan over de verlening van een tegemoetkoming.
Immateriële schadevergoeding
16. Eiser heeft ook verzocht om immateriële schadevergoeding. Hij doet daarbij een beroep op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, omdat hij door de onrechtmatige beschikkingen, het onrechtmatige handelen en het discrimineren in zijn eer en goede naam en in zijn persoon is aangetast. Eiser verzoekt om een immateriële schadevergoeding van
€ 130,- per dag toe te kennen vanaf het moment dat de eerste neerwaartse correctie aan de orde was totdat volledig tot herstel is gekomen. De rechtbank wordt ook gevraagd om nader beleid te bepalen en de leemte in de wetgeving op te vullen, omdat wet en beleid geen rekening hebben gehouden met discriminatie.
17. Er bestaat een aanspraak op immateriële schadevergoeding als de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende heeft geleden als gevolg van de aldaar genoemde schadeoorzaken:
een onrechtmatig besluit;
een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
het niet tijdig nemen van een besluit;
een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende.
Niet blijkt van een onrechtmatig genomen besluit jegens eiser en ook aan de overige voorwaarden wordt niet voldaan. Over het verzoek van eiser aan de rechtbank om nader beleid te bepalen en de leemte in de wetgeving op te vullen, omdat wet en beleid geen rekening hebben gehouden met discriminatie kan de rechtbank kort zijn. Dat kan de rechtbank niet. De rechtbank moet het besluit toetsen dat het bestuursorgaan – in dit geval de Dienst Toeslagen – heeft genomen en doet dat door dit besluit te toetsen aan de relevante wet- en regelgeving, zoals is opgesteld door de wetgever. De rechter kan daarbij niet op de stoel van het bestuursorgaan (de uitvoerende macht) of de wetgever gaan zitten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Moet de Dienst Toeslagen het persoonlijk dossier van de ouders van eiser overleggen?
18. Eiser verzoekt de Dienst Toeslagen om het persoonlijk dossier van zijn ouders aan hem te geven. Als dat niet wordt verstrekt dan dient het persoonlijk dossier met alle informatie van eiser aan hem verstrekt te worden. De Dienst Toeslagen verschuilt zich volgens eiser ten onrechte achter de AVG bij de weigering het dossier van zijn ouders te overleggen.
19. De rechtbank overweegt als volgt. De Dienst Toeslagen moet op grond van artikel 8:42 van de Awb alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. In deze zaak zijn dat de stukken die te maken hebben met de door Dienst Toeslagen ambtshalve toegekende forfaitaire vergoeding en die heeft de Dienst Toeslagen aan eiser toegestuurd. Het persoonsdossier van zijn ouder(s) valt daar niet onder. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de Dienst Toeslagen vooringenomen?
20. Eiser heeft ervan afgezien gehoord te worden, omdat de Dienst Toeslagen, ongeacht wat naar voren wordt gebracht, niet afwijkt van het toegekende bedrag. Hierdoor wordt de bezwaarprocedure volgens eiser inhoudsloos. De Dienst toeslagen handelt vooringenomen en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
21. De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen de door eiser in bezwaar aangevoerde gronden heeft besproken en opnieuw aan de Wht heeft getoetst. Hiermee heeft de Dienst Toeslagen een volledige heroverweging gemaakt. Dat een bezwaarprocedure niet leidt tot het resultaat dat eiser wenst, betekent niet bij voorbaat dat er sprake is van vooringenomenheid. Zoals hiervoor, en ook in eerdere rechterlijke procedures, is uiteengezet, biedt de kindregeling een financiële tegemoetkoming en niet een compensatie van schade. De Dienst toeslagen noch de rechtbank hebben ruimte om een extra vergoeding of een schadevergoeding toe te kennen. Eiser kan dit wel bereiken via een aanvraag van zijn ouders bij de Commissie Werkelijke Schade.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:5311) en een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2024 (ECLI:NL:RBNNE:2024:3247).
2.Kamerstukken 2021/22, 36 151, nr 3, p.25
3.Kamerstukken 2021/22, 36 151, nr 3, p 30
4.Kamerstukken 2021/22, 36 151, nr 3, p. 25
5.Kamerstukken 2021/22, 36 151, nr 3, p.25