ECLI:NL:RBMNE:2024:6455

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/3709
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in bezwaar tegen beëindiging persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, de ouders van een minderjarige budgethouder, en Zilveren Kruis Zorgkantoor. Eisers hadden bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van het persoonsgebonden budget (pgb) voor hun kind, dat op 24 januari 2022 was toegekend. Het zorgkantoor had het pgb per 1 december 2022 beëindigd, omdat de administratie niet volledig was en de zorg niet doelmatig werd ingezet. In het bestreden besluit van 15 juni 2023 verklaarde het zorgkantoor het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk, omdat de budgethouder op 2 januari 2023 uit huis was geplaatst en zij daardoor geen procesbelang meer zouden hebben.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat eisers niet in hun procesbelang zijn geslaagd. De rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor terecht had geoordeeld dat eisers geen belang meer hadden bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit, omdat de budgethouder niet meer bij hen woonde en er geen pgb kon worden toegekend zolang hij niet thuis was. De rechtbank benadrukte dat het hebben van een louter formeel of principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang. Bovendien was er geen bewijs dat eisers schade hadden geleden door de beëindiging van het pgb.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het zorgkantoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Eisers kregen geen gelijk en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd gedaan door rechter E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier N.R. Hoogenberk, en werd openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser 1]en
[eiser 2], uit [woonplaats] , als wettelijk vertegenwoordigers van
[minderjarige], eisers,
(gemachtigde: mr. R.A.M. Koolen),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, het zorgkantoor

(gemachtigde: mr. N. le Sage).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Eisers zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: budgethouder), geboren op [geboortedatum] 2011. Het zorgkantoor heeft op 24 januari 2022 ten behoeve van budgethouder een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend van € 54.207,43 voor het jaar 2022. De zorgverlener is mevrouw [eiser 1] , de tante van budgethouder (de tante).
1.1.
Met het besluit van 15 november 2022 heeft het zorgkantoor het pgb per 1 december 2022 beëindigd. Het zorgkantoor heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de administratie niet volledig is, dat de beoogd gewaarborgde hulp wordt afgewezen, dat niet aannemelijk is dat de zorgverlener zorg heeft geleverd zoals afgesproken en dat de zorg thuis niet doelmatig wordt ingezet. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het besluit van 15 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de budgethouder in de loop van de bezwaarprocedure zijn procesbelang heeft verloren doordat hij op 2 januari 2023 uit huis is geplaatst.
1.3.
Eisers zijn in beroep gegaan tegen dat besluit. Het zorgkantoor heeft op 2 oktober 2024 een verweerschrift ingediend. Eisers hebben op 4 oktober 2024 nadere gronden ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het zorgkantoor.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het zorgkantoor met het besluit van 15 november 2023 het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank toetst dit ex tunc, dat wil zeggen dat de rechtbank beoordeelt of het zorgkantoor ten tijde van het bestreden besluit van 15 juni 2023 terecht heeft geoordeeld dat eisers nietontvankelijk waren in hun bezwaar vanwege het ontbreken van procesbelang. Bij deze toets gaat de rechtbank dus uit van de situatie zoals die was ten tijde van het bestreden besluit.
3. Het zorgkantoor heeft met het bestreden besluit het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de budgethouder in de loop van de bezwaarprocedure zijn procesbelang heeft verloren omdat hij uit huis is geplaatst. Wanneer budgethouder weer thuis woont kan er een nieuwe pgb-aanvraag worden gedaan en de situatie wordt dan opnieuw beoordeeld, aldus het zorgkantoor. Eisers beogen met het bezwaar niet het primaire besluit te herzien, want tijdens de hoorzitting heeft eisers gemachtigde laten weten dat eisers wensen dat het pgb wordt toegekend vanaf het moment dat de budgethouder thuis wordt teruggeplaatst. Vanwege de uithuisplaatsing van de budgethouder staat volgens het zorgkantoor bovendien vast dat de beëindiging van het pgb voorlopig niet teruggedraaid kan worden.
4. Eisers voeren in beroep aan dat zij wel procesbelang hebben. Weliswaar is budgethouder per 2 januari 2023 door een spoedmachtiging uit huis geplaatst maar dit neemt niet weg dat de tante tussen de beëindiging van het pgb op 15 november 2022 en de uithuisplaatsing te vergoeden zorg heeft verleend. Bovendien kwam budgethouder vanaf 23 juni 2023 wekelijks één dag thuis en is hij per 1 september 2023 weer definitief thuis geplaatst. Daarmee is er vanaf 23 juni 2023 ook een belang om weer pgb voor zorgverlening te ontvangen. Verder stellen eisers dat om de noodzaak en wenselijkheid van verantwoorde terugplaatsing te beargumenteren bij de kinderrechter bepalend is dat zij kunnen aangeven dat zodra budgethouder definitief wordt teruggeplaatst er ondersteuning in de thuissituatie is.
5. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [1]
6. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat budgethouder vanaf 2 januari 2023 niet meer bij zijn ouders woont omdat hij met een spoedmachtiging uit huis is geplaatst. Ook staat niet ter discussie dat hij op 15 juni 2023 – de datum waarop het zorgkantoor het besluit op bezwaar nam – (nog) niet was teruggeplaatst bij zijn ouders. Ook is niet in geschil dat de gemachtigde van eisers tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard hij met het bezwaarschrift wil bereiken dat als budgethouder weer terug komt, het pgb weer verder gaat en dat over de tussenliggende periode niet hoeft te worden gepraat. Gelet hierop heeft het zorgkantoor zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers hun belang bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 15 november 2022 hebben verloren. Dat eisers een inhoudelijk oordeel willen over de wijze van totstandkoming en de motivering van het besluit van 15 november 2022 is onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Het aanwenden van rechtsmiddelen tegen het beëindigingsbesluit met als doel om zodra budgethouder is teruggeplaatst weer zorg middels een pgb in te kunnen kopen, levert ook geen procesbelang op. Budgethouder kan immers op elk moment (opnieuw) een pgb-aanvraag doen, wat hij ook heeft gedaan en toen is ook weer een pgb toegekend. Bovendien kan met het aanvechten van het beëindigingsbesluit geen zekerheid worden verkregen over een pgb in de toekomst. Een toekenning in de toekomst is immers afhankelijk van de feiten en/of omstandigheden op dat moment.
7. Verder kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding. Eisers hebben weliswaar gesteld dat er in de periode tussen 15 november 2022 en 2 januari 2023 door de tante te vergoeden zorg is verleend maar zij hebben deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Eisers hebben geen facturen, urenbriefjes of andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat in die periode te vergoeden zorg is verleend. Ter zitting heeft eisers gemachtigde desgevraagd verklaard dat er ook geen facturen en/of urenbriefjes zijn van de door de tante in die periode aan budgethouder verleende zorg. Dat de tante in de periode tussen 15 november 2022 en 2 januari 2023 te vergoeden zorg zou hebben verleend levert dan ook geen procesbelang op omdat niet aannemelijk is geworden dat eisers daardoor schade hebben geleden. Zoals hiervoor al is overwogen toetst de rechtbank het bestreden besluit van 15 juni 2023 ex tunc waarbij de rechtbank uitgaat van de situatie zoals die was ten tijde van dat besluit. Feiten en omstandigheden van na 15 juni 2023 (zoals bijvoorbeeld dat er zorg zou zijn verleend vanaf de (gedeeltelijke) thuisplaatsing op 23 juni 2023 en voor de ingangsdatum van het nieuwe pgb) betrekt de rechtbank dus niet bij haar beoordeling. Dat de tante in de periode na 23 juni 2023 te vergoeden zorg zou hebben verleend levert evenmin procesbelang op.
8. Eisers hebben verder aangevoerd dat zij er belang bij hadden om in de procedure over de uithuisplaatsing tegen de kinderrechter te kunnen zeggen dat er pgb beschikbaar is op het moment dat budgethouder in de weekenden thuis zou kunnen verblijven en dat er een pgb beschikbaar is op het moment dat hij weer thuis zou gaan wonen.
9. De rechtbank oordeelt dat eisers niet hebben toegelicht of onderbouwd dat de beschikbaarheid van het pgb voor de kinderrechter een factor van belang is (geweest) bij de beslissing over een (snelle) terugplaatsing van budgethouder. Budgethouder is bovendien teruggeplaatst per 1 september 2023 terwijl het pgb pas op 1 oktober 2023 (weer) beschikbaar was. Hieruit leidt de rechtbank af dat het feit dat er (nog) geen pgb beschikbaar was in elk geval geen reden is geweest om budgethouder niet terug te plaatsen. In zoverre faalt het betoog. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat alleen als er direct na de terugplaatsing een pgb beschikbaar was, zorg zou worden verleend (door de tante). Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
10. Tot slot blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Het zorgkantoor heeft inmiddels met het besluit van 13 januari 2024 vanaf 1 oktober 2023 weer een pgb toegekend. Hieruit volgt al dat een inhoudelijk oordeel over het beëindigingsbesluit van 15 november 2022 niet (meer) van belang is voor een toekomstige periode.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het zorgkantoor zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers geen procesbelang meer hebben. Het zorgkantoor heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eisers krijgen dus geen gelijk. Zij krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1774.