ECLI:NL:RBMNE:2024:6453

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/4461
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van compensatie voor juridische kosten in de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 21 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het compensatiebedrag voor proceskosten in bezwaar beoordeeld. Eiseres, een gedupeerde ouder in de kinderopvangtoeslagaffaire, was het niet eens met de compensatie die door de Dienst Toeslagen was vastgesteld. De Dienst Toeslagen had bij besluit van 7 juli 2021 een compensatie van € 87.481,- vastgesteld, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 113.072,-, waarvan € 7.933,- voor juridische kosten. Eiseres stelde dat er te weinig procespunten waren toegekend voor de juridische bijstand die zij had ontvangen in verband met haar procedures. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen de compensatie op de juiste manier had berekend en dat het beroep ongegrond was. Wel werd eiseres een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, die was vastgesteld op € 1.500,-. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig voor rekening van de Dienst Toeslagen kwam, aangezien de procedure meer dan drie jaar had geduurd. De rechtbank veroordeelde de Dienst Toeslagen ook tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die op € 437,50 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen en de gevolgen van termijnoverschrijding voor de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het compensatiebedrag voor proceskosten in bezwaar.
1.1.
Dienst Toeslagen heeft bij besluit van 7 juli 2021 een compensatie van € 87.481,- vastgesteld. Met het bestreden besluit van 18 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres heeft Dienst Toeslagen de compensatie vastgesteld op € 113.072,-, waarvan een bedrag van € 7.933,- is vastgesteld voor vergoeding juridische kosten.
1.2.
Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vaststelling van het compensatiebedrag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank kent wel een schadevergoeding toe voor overschrijding van de redelijke termijn.
Gronden beroep
4. Eiseres is een gedupeerde ouder in de kinderopvangtoeslagaffaire, waarvoor Dienst Toeslagen haar heeft gecompenseerd over de jaren 2007, 2008 en 2009. In de beslissing op bezwaar is het compensatiebedrag aangepast. Eiseres is het niet eens met de vergoeding voor de juridische hulp, ten aanzien van verschillende procedures die gerelateerd zijn aan de Kinderopvangtoeslagprocedures van eiseres. Volgens eiseres heeft Dienst Toeslagen – samengevat weergegeven – te weinig procespunten toegekend voor de gevoerde procedures. Als de compensatie wordt gewijzigd, moet ook punt P (de aanvullende vergoeding van 1%) van het compensatiebedrag worden aangepast en de wettelijke rente moet worden verhoogd.
5. De rechtbank zal eerst het toetsingskader weergeven en vervolgens per procedure beoordelen of Dienst Toeslagen daarvoor proceskosten had moeten toekennen of niet.
Toetsingskader compensatie proceskosten
6. De rechtbank overweegt dat in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) onder andere is bepaald dat de compensatie bestaat uit een bedrag ‘vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid’.
7. Uit artikel 2.2, onder f, van de Wht volgt dat de compensatie bestaat uit een bedrag voor proceskosten.
8. Uit artikel 2.3, zesde lid, van de Wht volgt dat het bedrag voor proceskosten een forfaitair bedrag is ‘voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende en aan de belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand met betrekking tot een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, dat is vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, met wegingsfactor 2, waarbij wordt aangenomen dat er geen sprake is van samenhangende zaken, verminderd met een reeds toegekende of nog te toe te kennen proceskostenvergoeding.’
Herziening 2008 en 2009
9. Ten aanzien van het bezwaarschrift over de herziening over de jaren 2008 en 2009 zijn volgens eiseres ten onrechte geen procespunten toegekend. Uit het taalgebruik en het verzoek om kostenvergoeding blijkt dat eiseres zich heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde. Subsidiair moet 0,5 punt worden toegekend, met wegingsfactor 2, in het geval wordt geoordeeld dat de stukken niet door een professioneel gemachtigde zijn opgesteld.
10. Dienst Toeslagen stelt dat het bezwaarschrift over de herziening over de jaren 2008 en 2009 door eiseres zelf is opgesteld, waardoor niet is voldaan aan het vereiste van het verlenen van bijstand van een derde die dat beroepsmatig doet. Daar kan niet van worden afgeweken, er kan dus ook geen halve punt worden toegekend.
11. De rechtbank volgt Dienst Toeslagen in zijn standpunt dat er geen proceskosten vergoed hoeven te worden voor het bezwaarschrift dat is ingediend tegen de herziening over de jaren 2008 en 2009. Uit het bezwaarschrift volgt niet overduidelijk dat eiseres het niet zelf heeft geschreven. Ook is niet gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt voor het opstellen van dit bewaarschrift. Gelet daarop is er ook geen reden om een halve punt toe te kennen voor proceskosten. Dienst Toeslagen hoeft namelijk op grond van de Wht alleen proceskosten te vergoeden voor kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Verrekening voorschotten
12. Ook zijn er volgens eiseres ten onrechte geen proceskosten toegekend voor de bezwaarprocedure over de verrekening van voorschotten van de kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 met de huur- en zorgtoeslag. Uit artikel 2.2, onder a, van de Wht, blijkt niet dat een verrekening geen besluit is waarvoor proceskosten worden vergoed. Dat Dienst Toeslagen het bezwaarschrift van 2 april 2012 niet kan vinden, is onvoldoende om ervan uit te gaan dat die proceshandeling niet is verricht. Ter zitting heeft eiseres in dit verband verwezen naar een artikel uit het Nederlands Juristenblad [1] waar in staat hoe de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) omgaat met het vergoeden van proceskosten. Daarin staat dat het ook kan gaan om andere proceshandelingen. Dit volgt ook uit de overgelegde adviezen van de BAC van 11 januari 2023 en 25 februari 2022.
13. Dienst Toeslagen geeft aan dat het bezwaarschrift tegen de verrekening van de voorschotten van de kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 met huur- en zorgtoeslag, niet te vinden is in het systeem. Daarnaast is de verrekening van de voorschotten met de huur- en zorgtoeslag geen besluit zoals bedoeld in artikel 2.2. onder a, van de Wht. Daaronder vallen alleen besluiten die gaan over het verminderen, niet toekennen of beëindigen van de kinderopvangtoeslag.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft verwezen naar een kopie van het bezwaarschrift dat zij heeft ingebracht. De datum die daarop staat is 1 september 2022, waarbij met pen ‘2 april 2012’ is bijgeschreven. Eiseres heeft toegelicht dat dit komt omdat het systeem automatisch de datum van het moment van printen aan het document geeft. Maar het kan in het midden blijven of dit bezwaarschrift daadwerkelijk is ingediend, omdat de rechtbank het met de Dienst Toeslagen eens is dat de verrekening van voorschotten van de kinderopvangtoeslag met de huur- en zorgtoeslag geen besluit is waarin de kinderopvangtoeslag wordt vastgesteld. Voor een dergelijk besluit worden op grond van de Wht geen proceskosten vergoed. De verwijzing naar het artikel uit het Nederlands Juristenblad maakt dit niet anders. Ten eerste gaat het artikel over de situatie voordat de Wht in werking is getreden. Uit het artikel volgt verder niet dat ook als ruimhartig kan of moet worden gekeken, het vereiste dat het moet gaan om een besluit als bedoeld in artikel 2.2, onder a, van de Wht, terzijde kan of moet worden geschoven. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Beroep niet tijdig beslissen
15. Eiseres voert aan dat voor het namens haar gevoerde beroep niet tijdig beslissen tegen een betalingsregeling uit 2014 proceskosten moeten worden vergoed.
16. Dienst Toeslagen stelt dat er een beroep niet tijdig procedure is opgevraagd bij de rechtbank, waar al proceskostenvergoeding voor is verleend. Er is geen reden om daar nu alsnog proceskostenvergoeding voor te verlenen. Ook is er geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 2.2, onder a, van de Wht.
17. De rechtbank stelt vast dat de procedure voor het beroep niet tijdig beslissen tegen de betalingsregeling van 2014 niet in het dossier zit. Voor zover er sprake zou zijn van het beroep niet tijdig beslissen, was deze procedure niet een besluit als bedoeld onder artikel 2.2, onder a, van de Wht. Ter zitting is gebleken dat eiseres niet weet wat de uitkomst is geweest van deze procedure. In het geval een beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft gelopen bij de rechtbank, en dat beroep gegrond zou zijn verklaard, zou de rechtbank een proceskostenvergoeding hebben vastgesteld. In dat geval zou die vergoeding in vermindering worden gebracht op de proceskostenvergoeding in deze procedure. Voor de procedure over het beroep niet tijdig beslissen heeft Dienst Toeslagen dus terecht geen proceskostenvergoeding toegekend.
Klacht nationale ombudsman
18. De laatste procedure waarvoor eiseres proceskostenvergoeding voor wilt, is de ingediende klacht bij de nationale ombudsman van 2 mei 2014. In dit verband heeft eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Uit het advies van de BAC van 11 januari 2023 volgt dat Dienst Toeslagen van mening is dat ook voor een klacht bij de ombudsman proceskosten kunnen worden vergoed. Ook in dit verband verwijst eiseres op het hiervoor genoemde artikel uit het Nederlandse Juristenblad.
19. Dienst Toeslagen heeft aangegeven dat er geen recht is op proceskostenvergoeding voor de klacht bij de nationale ombudsman. Het ging bij de klacht van eiseres over de toegepaste verrekeningen waardoor eiseres onder de beslagvrije voet kwam. Dat is geen besluit waarin de kinderopvangtoeslag is verminderd, niet toegekend of is beëindigd. Ter zitting heeft Dienst Toeslagen toegelicht dat de klachtprocedure bij de ombudsman die wordt genoemd in het BAC-advies waar eiseres naar verwijst, ging over de kinderopvangtoeslag, waardoor het gaat om een niet vergelijkbare zaak.
20. De rechtbank volgt Dienst Toeslagen dat er geen recht is op een proceskostenvergoeding over de klacht die is ingediend bij de nationale ombudsman. Aangezien de klacht van eiseres niet ging over het verminderen, niet toekennen of beëindigen van de kinderopvangtoeslag, is het geen besluit zoals bedoeld in artikel 2.2, onder a, van de Wht. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar wat zij hiervoor al heeft gezegd over het artikel waar eiseres naar verwijst. Tijdens de zitting heeft de Dienst Toeslagen gesteld dat het een ambtelijke misslag betrof en dat de andere zaak waar eiseres naar verwijst, ook niet vergelijkbaar is, omdat het daar wel ging om de kinderopvangtoeslag zelf. Eiseres heeft dit niet gemotiveerd weerlegd. Gelet daarop kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel ook niet slagen.
Conclusie ten aanzien van de compensatie van de proceskostenvergoeding
21. De rechtbank komt voor wat betreft de proceskostenvergoeding tot de conclusie dat Dienst Toeslagen de compensatie daarvoor op de juiste manier heeft berekend. De gronden die eiseres daarover heeft aangevoerd slagen niet.
Overschrijding redelijke termijn
22. Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Die termijn is aangevangen met haar bezwaarschrift van 29 mei 2021, gericht tegen de besluiten van 27 april 2021 en 7 juli 2021. Tot de datum van de uitspraak van de rechtbank zijn ten minste drie jaar verstreken. In dit verband verwijst eiseres naar een uitspraak van 29 januari 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] en naar de uitspraak van 26 januari 2009 van de Centrale Raad van Beroep [3] .
23. De rechtbank stelt voorop dat uit uitspraken van de Afdeling [4] volgt dat de redelijke termijn is overschreden in een zaak als deze, met een bezwaar en een beroep, als de totale procedure meer dan twee jaar heeft geduurd. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de toerekening van die termijnoverschrijding aan het bestuursorgaan, of de rechter, dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd als deze langer dan een half jaar heeft geduurd en de fase bij de rechtbank onredelijk lang heeft geduurd als deze langer dan anderhalf jaar heeft geduurd.
24. De redelijke termijn is gestart op het moment dat Dienst Toeslagen het bezwaarschrift heeft ontvangen, dat is op 29 mei 2021. Tot aan deze uitspraak heeft de procedure drie jaar en ruim vijf maanden geduurd. De redelijke termijn is met een jaar en ruim vijf maanden overschreden. Dienst Toeslagen heeft op 18 augustus 2023 een beslissing op bezwaar genomen, vervolgens heeft eiseres op 7 september 2023, ontvangen 8 september 2023, beroep ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens binnen de redelijke behandelingsduur van anderhalf jaar uitspraak gedaan op het beroep van eiseres. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn van een jaar en vijf maanden volledig voor rekening van Dienst Toeslagen komt.
25. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan eiseres toe te kennen vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade € 1.500,-.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat Dienst Toeslagen het compensatiebedrag voor de proceskosten op de juiste manier heeft berekend. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zal worden toegewezen.
27. De overschrijding van de redelijke termijn is aan Dienst Toeslagen toe te rekenen. Dienst Toeslagen moet daarom het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. Ook moet Dienst Toeslagen de proceskosten vergoeden die eiseres heeft gemaakt in verband met het verzoek om schadevergoeding. Deze proceskosten bedragen met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt, met een wegingsfactor van 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt Dienst Toeslagen tot het betalen van € 1.500,- aan schadevergoeding aan eiseres;
  • bepaalt dat Dienst Toeslagen aan eiseres een bedrag van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt Dienst Toeslagen in vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I van Meel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 november 2024.
De rechter is verhinderd om deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.‘Bezwaarschriftenadviescommissie Kinderopvangtoeslag, Overzicht van adviezen in 2021’, Harm van den Broek, d.d. 21 februari 2022, NJB 2022/461.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3825.