ECLI:NL:RBMNE:2024:6411

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
11049389 \ UC EXPL 24-2626
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldig concurrentie-, relatie- en nevenwerkzaamhedenbeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 1 december 2023 geëindigd. [eiseres] vorderde een boete van € 10.000,00 van [gedaagde] wegens schending van een concurrentie-, relatie- en nevenwerkzaamhedenbeding. De kantonrechter oordeelde dat de bedingen niet voldeden aan de wettelijke vereisten, waardoor [eiseres] geen beroep op deze bedingen kon doen. De kantonrechter concludeerde dat het non-concurrentiebeding niet rechtsgeldig was, omdat het niet voldeed aan de motiveringsplicht die geldt voor dergelijke bedingen in tijdelijke arbeidsovereenkomsten. De motivering die [eiseres] had gegeven was te algemeen en niet specifiek genoeg voor de situatie van [gedaagde]. Ook het relatiebeding voldeed niet aan de vereisten, en het nevenwerkzaamhedenbeding werd als nietig verklaard wegens het ontbreken van een objectieve reden. Hierdoor was [gedaagde] geen boete verschuldigd aan [eiseres] en werden de vorderingen van [eiseres] afgewezen. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11049389 \ UC EXPL 24-2626
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A.M. Takkenberg,
tegen
[gedaagde],
wonende te gemeente [gemeente 1] , op een geheim adres,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S. Matadin.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 april 2024 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling van 25 september 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling was namens [eiseres] aanwezig mevrouw
[A] , met mr. Takkenberg voornoemd. [gedaagde] was in persoon aanwezig met mr. Matadin voornoemd. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij
mr. Takkenberg gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

[gedaagde] was bij [eiseres] in dienst in de functie van [functie] (hierna: [functie] ). De arbeidsovereenkomst tussen partijen is van rechtswege geëindigd per
1 december 2023. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] het overeengekomen concurrentie-, relatie- en nevenwerkzaamhedenbeding geschonden en daarom vordert zij nu betaling van een boete van € 10.000,00. De kantonrechter concludeert hierna dat de overeengekomen bedingen niet voldoen aan de wettelijke vereisten, zodat er ook geen beroep op gedaan kan worden. [gedaagde] is daarom geen boete verschuldigd aan [eiseres] . De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.

3.De beoordeling

Het non-concurrentiebeding voldoet niet aan de vereisten uit artikel 7:653 lid 2 BW
3.1.
[gedaagde] is op 1 november 2022 voor bepaalde tijd (zeven maanden) in dienst getreden bij [eiseres] in de functie van [functie] . Op 23 maart 2023 zijn partijen een verlenging van het dienstverband overeengekomen, waardoor de arbeidsovereenkomst is verlengd tot
1 december 2023. In de op 23 maart 2023 ondertekende arbeidsovereenkomst is in artikel 20.2 een non-concurrentiebeding overeengekomen: “
Het is de Werknemer verboden om (…) gedurende één (1) jaar na beëindiging van de Arbeidsovereenkomst binnen een straal van 80 kilometer gemeten vanaf de standplaats(en) van de Werknemer, direct of indirect, tegen betaling of om niet, voor zichzelf of voor ander, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn in of bij enige onderneming dan wel persoon met activiteiten die soortgelijk, aanverwant of concurrerend zijn aan/met de activiteiten van Werkgever.”
In artikel 20.5 heeft [eiseres] haar zwaarwegende bedrijfsbelangen opgesomd:
“(…) Dit zwaarwegende bedrijfsbelang van de Werkgever bestaat eruit dat:
(i) tot de werkzaamheden van de Werknemer behoort dat hij kennis neemt van
klantenlijsten/marges/werkwijzen/knowhow;
(ii) kennisname van deze klantenlijsten/marges/werkwijzen/knowhow bepalend zijn voor
het succes van de onderneming van de Werkgever;
(iii) kennisname van deze klantenlijsten/marges/werkwijzen/knowhow door directe
concurrenten van de Werkgever ertoe kan leiden dat de Werkgever grote schade
ondervindt in de vorm van toenemende concurrentie door deze concurrenten;
(iv) de onderneming van de Werkgever zijn diensten (vooral) aanbiedt binnen het
omschreven gebied; en
(v) de Werkgever een zwaarwegend belang heeft bij het te voorkomen dat concurrenten
in het hierboven beschreven gebied op oneigenlijke wijze kennisnemen van deze
klantenlijsten/marges/werkwijzen/knowhow door de Werknemer in dienst te nemen
of op andere wijze van zijn diensten gebruik te maken.”
3.2.
De kantonrechter overweegt dat het uitgangspunt is dat een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet rechtsgeldig is, omdat een werknemer dan ‘dubbel nadeel’ ondervindt. Aan de ene kant werkt een dergelijk beding immers belemmerend bij een overstap naar een andere baan of het starten van een eigen onderneming, terwijl aan de andere kant bij aanvang van de arbeidsovereenkomst vaststaat dat de arbeidsrelatie van korte duur is. Op deze hoofdregel bestaat een uitzondering. Als uit de bij het beding opgenomen schriftelijke motivering blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen, dan is het een geldig beding (artikel 7:653 lid 2 BW). Deze afweging moet kenbaar zijn en dat betekent dat de zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen duidelijk moeten zijn omschreven.
3.3.
Het non-concurrentiebeding tussen partijen is schriftelijk overeengekomen en ook is
aan de schriftelijke motiveringsplicht (artikel 20.5 van de arbeidsovereenkomst) voldaan. Maar de door de wetgever voorgeschreven motivering moet ook inhoudelijk worden getoetst en in vaste jurisprudentie wordt aangenomen dat dit een zware toets betreft, omdat het uitgangspunt is dat een beding in een tijdelijke arbeidsovereenkomst ‘niet geldig’ is. In de parlementaire geschiedenis wordt verder aangegeven dat sprake moet zijn van een werknemer die specifieke werkzaamheden verricht of in een specifieke functie werkzaam is (“hele specifieke kennis of bedrijfsinformatie die de werknemer op zal doen, waarbij de werkgever onevenredig wordt benadeeld als de werknemer overstapt naar de concurrent” Kamerstukken 1 2013/14, 33818, C, p. 104) en dat dit per geval “een specifieke afweging en motivering” vergt. Een algemene opsomming van belangen volstaat daarmee niet, omdat dit voor veel werkgevers/ondernemers relevant is en niet duidelijk maakt waarom juist de betrokken werkgever bescherming nodig heeft.
3.4.
[eiseres] heeft als schriftelijke motivering in artikel 20.5 van de arbeidsovereenkomst een uitvoerige opsomming van belangen gegeven. Maar tegelijkertijd gaat het om een algemene opsomming, die ook kan gelden voor andere commerciële bedrijven. Daardoor is niet duidelijk gemaakt waarom juist [eiseres] (als de betrokken werkgever) bescherming nodig heeft. De kantonrechter begrijpt dat vanwege bedrijfsgevoelige informatie er enige algemeenheid moet zijn in de formulering van de belangen, maar deze algemene formulering is helemaal niet gericht op [eiseres] . Het beding is ook niet gericht op [gedaagde] en zijn functie en werkzaamheden als [functie] . De functie van [functie] wordt niet vermeld. In deze omstandigheden concludeert de kantonrechter dan ook dat er geen specifieke afweging en motivering is vermeld in relatie met [eiseres] en [gedaagde] en van een non-concurrentiebeding op maat is dus geen sprake. Dat is wel vereist, gelet op de vaste jurisprudentie. Het non-concurrentiebeding moet op zijn minst vermelden welke specifiek te verwerven bedrijfsinformatie, kennis en ervaring van [eiseres] het betreft en waarmee [gedaagde] het bedrijfsdebiet van [eiseres] daadwerkelijk in gevaar kan brengen.
3.5.
De noodzaak voor het non-concurrentiebeding blijkt vervolgens ook niet uit de toelichting van [eiseres] ter zitting over wat zij beschouwt als zwaarwegende bedrijfsbelangen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] bekend is met de opdrachtgevers van [eiseres] , maar deze kennis is beperkt tot de opdrachtgevers waar [gedaagde] tewerk is gesteld. Er is daarmee geen algehele bekendheid met alle opdrachtgevers van [eiseres] . [eiseres] heeft daarnaast onvoldoende gesteld welke kennis [gedaagde] heeft van de werkwijze van [eiseres] . Dat [gedaagde] ook als teamleider werkzaam was bij de gemeente [gemeente 2] is namelijk door [gedaagde] betwist en staat niet vast. Daardoor staat ook niet vast dat [gedaagde] (als teamleider) kennis had van prijsstellingen die [eiseres] hanteert. Onder deze omstandigheden is niet gebleken van een aantasting van het commerciële bedrijfsdebiet van [eiseres] .
3.6.
Het voorgaande betekent dat de motivering van [eiseres] in de arbeidsovereenkomst onvoldoende is gebleken en dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de motiveringsplicht die geldt voor een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Daarom is het beding in deze zaak niet rechtsgeldig.
Het ontbreken van voldoende motivering geldt ook voor het relatiebeding
3.7.
Aangezien aangenomen mag worden dat ook een relatiebeding onder de werking
van artikel 7:653 valt (volgens HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:364), is ook voor het relatiebeding niet voldaan aan de motiveringsplicht. Ook dit beding is daarom niet rechtsgeldig.
Het nevenwerkzaamhedenbeding is nietig vanwege het ontbreken van een objectieve reden
3.8.
Op 1 augustus 2022 is (het nieuwe) artikel 7:653a BW onmiddellijk in werking getreden. Het artikel is ook van toepassing op arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten vóór deze datum. In dit artikel is bepaald dat een beding waarbij de werkgever verbiedt of beperkt dat de werknemer voor anderen arbeid verricht buiten de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht bij die werkgever nietig is. Dat is alleen anders als het beding kan worden gerechtvaardigd op grond van een objectieve reden.
3.9.
Partijen zijn in artikel 20.1 van de arbeidsovereenkomst een nevenwerkzaamhedenbeding overeengekomen: “
Het is de Werknemer, behoudens voorafgaande Schriftelijke toestemming van de Werkgever, verboden om tijdens de duur van deze Arbeidsovereenkomst betaalde of onbetaalde (neven)werkzaamheden voor zichzelf of voor derden te verrichten dan wel een arbeidsverhouding aan te gaan met derden waaronder de Opdrachtgever. (…).”
3.10.
Uit het standpunt van [eiseres] begrijpt de kantonrechter dat [eiseres] het objectief gerechtvaardigd vindt om [gedaagde] te beperken in zijn vrijheid om nevenwerkzaamheden te verrichten. Namelijk vanwege de bescherming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie, de integriteit van de overheidsdiensten, het vermijden van belangenconflicten en het tegengaan van concurrentie door eigen medewerkers tijdens het dienstverband. [eiseres] wordt niet gevolgd in haar standpunt. Er zijn namelijk onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat [eiseres] een objectieve rechtvaardiging had om het nevenwerkzaamhedenbeding op te nemen in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Over de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie is hiervoor al geoordeeld dat de kennis van [gedaagde] over de opdrachtgevers en werkwijze van [eiseres] beperkt is geweest en dat niet is komen vast te staan dat het commerciële bedrijfsdebiet is aangetast. Daarin is dus geen objectieve reden te vinden voor het opnemen van een nevenwerkzaamhedenbeding. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om te concluderen dat [gedaagde] als [functie] zoveel vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft ontvangen, dat het gerechtvaardigd is om hieraan een verbod op nevenwerkzaamheden te verbinden.
Wat [eiseres] vervolgens bedoelt met ‘de integriteit van de overheidsdiensten’ heeft zij niet voldoende concreet toegelicht, zodat niet kan worden vastgesteld dat het beding hierdoor wordt gerechtvaardigd. [eiseres] is namelijk zelf geen overheidsdienst. Dat [eiseres] diensten verleent aan de overheidssector en dat [gedaagde] afbreuk doet aan de integriteit van [eiseres] wanneer hij tijdens dienstverband voor eigen rekening bij andere opdrachtgevers in dezelfde markt werkt, betekent niet dat daarmee de integriteit van de overheidssector (de opdrachtgevers van [eiseres] ) in het geding is. [eiseres] heeft enig verband hiertussen niet gesteld.
Dat belangenconflicten moeten worden vermeden, is in het algemeen een goed uitgangspunt (voor een objectieve reden). Maar in deze zaak heeft [eiseres] het belangenconflict verbonden aan het voetbaltoernooi in [plaats] van 24 juni 2023. En in die situatie ziet de kantonrechter geen belangenconflict. Gesteld is dat [gedaagde] namens [eiseres] in de organisatie van dit toernooi zat en als erkend staat vast dat [gedaagde] op dit voetbaltoernooi namens zijn eigen onderneming EHBO-werkzaamheden heeft verricht. Hij heeft (zo staat ook onweersproken vast) de heer [B] nog een behandeling gegeven voor schouderklachten. Aangezien [gedaagde] bij [eiseres] de functie van [functie] bekleedde, ziet de kantonrechter geen verband tussen die functie van [gedaagde] en de uitgevoerde werkzaamheden tijdens het voetbaltoernooi. En daardoor ontbreekt voor de kantonrechter ook een belangenconflict. Het is niet zo dat [gedaagde] als [functie] werkzaam was op dit toernooi en zo bij opdrachtgevers (die aanwezig waren op dit toernooi) onduidelijkheid heeft geschept. [eiseres] heeft niet gesteld dat [gedaagde] ook als EHBO’er werkzaam is geweest gedurende zijn dienstverband en dat daardoor onduidelijkheid had kunnen ontstaan. Ook dit is dus geen objectieve reden voor het opnemen van een nevenwerkzaamhedenbeding.
De stelling van [eiseres] dat het beding wordt gerechtvaardigd, omdat hiermee wordt voorkomen dat eigen medewerkers concurreren tijdens het dienstverband, zal tot slot ook worden gepasseerd als objectieve reden. Zonder duidelijke toelichting van [eiseres] is namelijk niet vast te stellen wat hiermee concreet wordt bedoeld. De objectieve reden is algemeen geformuleerd en niet toegespitst op [gedaagde] . Bovendien zag de onderneming van [gedaagde] niet op het detacheren van [functie] ’s, maar op het detacheren van verkeersregelaars en EHBO’ers. En staat als onweersproken vast dat er geen activiteiten waren van [gedaagde] gedurende het dienstverband met [eiseres] .
3.11.
Het voorgaande betekent dat het nevenwerkzaamhedenbeding niet kan worden gerechtvaardigd op grond van een objectieve reden. Het beding is daarom nietig.
[gedaagde] is geen boetebedrag verschuldigd aan [eiseres] en de vordering zal worden afgewezen
3.12.
Partijen zijn in artikel 21 van de arbeidsovereenkomst een boetebeding overeengekomen in geval van schending van artikel 20 van de arbeidsovereenkomst. Maar er is komen vast te staan dat het non-concurrentie-en relatiebeding niet geldig is en het nevenwerkzaamhedenbeding nietig. Dit heeft tot gevolg dat [eiseres] er geen rechtsgeldig beroep op kan doen en er ook geen boete aan kan verbinden. De vordering tot betaling van
€ 10.000,00 zal daarom worden afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering om het boetebedrag te vermeerderen met € 500,00 per dag voor iedere dag vanaf 21 januari 2024 tot de dag dat [gedaagde] zijn concurrerende activiteiten zal hebben gestaakt. De gevorderde wettelijke rente over deze vorderingen treft daarmee hetzelfde lot.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
3.13.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis – voor wat betreft de proceskosten – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.