In deze zaak gaat het om een beroep tegen de positieve weigering van een natuurvergunning voor de bouw van een distributiecentrum met kantoorruimten op een bedrijventerrein aan de Flevolandse kant van het Gooimeer. De aanvraag voor de natuurvergunning werd op 26 april 2022 ingediend door een derde-partij, en Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland waren verantwoordelijk voor de beoordeling op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Op 31 augustus 2022 werd een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, waarin de natuurvergunning werd geweigerd, omdat er geen toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zou zijn. De eisers, wonende aan de Noord-Hollandse kant van het Gooimeer, waren het niet eens met dit besluit en dienden zienswijzen in. Uiteindelijk werd de natuurvergunning op 22 november 2022 geweigerd, waarna de eisers beroep instelden.
De rechtbank Midden-Nederland, zittende in Utrecht, moest beoordelen of de eisers als belanghebbenden konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de afstand van de woningen van de eisers tot de bouwlocatie, ongeveer 3 kilometer, te groot was om van een persoonlijk belang te spreken. De rechtbank stelde vast dat de eisers onvoldoende hadden onderbouwd dat de gevolgen van de verkeersdrukte en stikstofuitstoot groot genoeg waren om hen als belanghebbenden te kwalificeren. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De uitspraak werd gedaan door rechter S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier N.K. Boer – de Bruin, en werd openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.