In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 november 2024 een mondelinge uitspraak gedaan over een handhavingsverzoek van eisers met betrekking tot de aanwezigheid van een cruiseschip als tijdelijke opvanglocatie voor asielzoekers. Eisers, die zich benadeeld voelden door de ontheffing die de minister van Infrastructuur en Waterstaat had verleend aan de gemeente Nieuwegein, stelden dat deze ontheffing ten onrechte was verleend en vroegen de minister om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelde dat eisers geen procesbelang meer hadden, omdat het schip inmiddels was vertrokken en er geen overtreding meer was. Het algehele gevoel van onbehagen dat eisers ervoeren, was onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
Daarnaast ging de zaak ook over de hoogte van de dwangsom die de minister verschuldigd was wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van eisers. De rechtbank oordeelde dat de minister zijn verplichting om te beslissen had nageleefd en dat de berekening van de dwangsom correct was. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers niet-ontvankelijk voor het handhavingsverzoek en ongegrond voor de hoogte van de dwangsom. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.