ECLI:NL:RBMNE:2024:6366

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/3923
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhavingsverzoek inzake ontheffing voor ligplaats van een schip als tijdelijke opvanglocatie voor asielzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 november 2024 een mondelinge uitspraak gedaan over een handhavingsverzoek van eisers met betrekking tot de aanwezigheid van een cruiseschip als tijdelijke opvanglocatie voor asielzoekers. Eisers, die zich benadeeld voelden door de ontheffing die de minister van Infrastructuur en Waterstaat had verleend aan de gemeente Nieuwegein, stelden dat deze ontheffing ten onrechte was verleend en vroegen de minister om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelde dat eisers geen procesbelang meer hadden, omdat het schip inmiddels was vertrokken en er geen overtreding meer was. Het algehele gevoel van onbehagen dat eisers ervoeren, was onvoldoende om procesbelang aan te nemen.

Daarnaast ging de zaak ook over de hoogte van de dwangsom die de minister verschuldigd was wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van eisers. De rechtbank oordeelde dat de minister zijn verplichting om te beslissen had nageleefd en dat de berekening van de dwangsom correct was. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers niet-ontvankelijk voor het handhavingsverzoek en ongegrond voor de hoogte van de dwangsom. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3923
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

De minister van Infrastructuur en Waterstaat, (de minister)

(gemachtigden: L. Hamstra en L. El Maach).

Zitting

In deze zaak heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan, direct nadat de zaak is behandeld op de zitting van 6 november 2024. Dit proces-verbaal is de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak.
Bij de zitting waren de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van de minister aanwezig. De rechtbank heeft hen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de handhaving;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het betreft de hoogte van de dwangsom.

Motivering van de beslissing

Het verzoek om handhaving
1. Deze zaak gaat allereerst over een handhavingsverzoek van eisers. Zij hebben dit verzoek gedaan in verband met de aanwezigheid van het cruiseschip [naam] als tijdelijke opvanglocatie voor asielzoekers op een locatie in het Merwedekanaal, ter hoogte van de [straat] in [plaats] .
1.1.
Voor het ligplaats nemen door dit schip heeft de minister een ontheffing verleend aan de gemeente Nieuwegein. De ontheffing is verleend voor de periode van 1 november 2022 tot 1 maart 2023. Eisers menen dat deze ontheffing had moeten zijn verleend aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Nu dit niet het geval is en het COA niet over een ontheffing beschikt, is volgens eisers sprake van een overtreding. Zij hebben daarom de minister gevraagd handhavend op te treden.
1.2.
De minister heeft het verzoek van eisers om handhavend op te treden afgewezen. In de beslissing op bezwaar is de minister bij dit besluit gebleven. Eisers hebben beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Voordat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan beoordelen, moet de rechtbank beoordelen of eisers nog procesbelang hebben bij de beroepsprocedure. Voldoende procesbelang wordt aangenomen als het resultaat dat eisers met een procedure nastreven ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eisers feitelijk betekenis kan hebben. Eisers kunnen ook procesbelang hebben vanwege een mogelijk verzoek om schadevergoeding, maar alleen als tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat daadwerkelijk en als gevolg van het bestreden besluit schade is geleden. Ook voor immateriële schadevergoeding geldt dat deze schade tot op zekere hoogte aannemelijk moet worden gemaakt. [1]
1.4.
Niet ter discussie staat dat het schip ook weer is vertrokken. Als al sprake was van een overtreding, dan staat vast dat deze al geruime tijd is opgeheven. Dat betekent dat eisers in zoverre geen procesbelang meer hebben.
1.5.
Eisers stellen toch belang te hebben bij een beoordeling, omdat zij immateriële schade hebben geleden. De onverwachte komst van het schip, de gebrekkige communicatie daarover en het in de media opgeroepen beeld van de potentiële impact van tijdelijke huisvesting van vluchtelingen, hebben bij eisers een algeheel gevoel van onbehagen opgeroepen. Eisers zoeken hiervoor erkenning en genoegdoening in de vorm van vergoeding van immateriële schade, waarbij zij denken aan een bedrag per woning, gelijk aan 15 tot 20 procent van de maandelijkse huur in de periode waarin het schip aanwezig was.
1.6.
Voor deze beoordeling is van belang dat de drempel voor het kunnen vorderen van vergoeding van immateriële schade zeer hoog is. Het moet gaan om ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op andere persoonlijkheidsrechten. Eisers hebben gewezen op een algeheel gevoel van onbehagen dat zij hebben ervaren. Op basis van de feiten mag worden aangenomen dat van deze ervaring sprake is geweest. Dit algehele gevoel van onbehagen is echter onvoldoende om de hiervoor genoemde drempel te passeren. Eisers hebben dus niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk schade is geleden. Daarom ontbreekt het vereiste procesbelang.
1.7.
Op de zitting is besproken dat voor een aanspraak op vergoeding van immateriële schade ook aan de criteria van causaliteit en relativiteit moet worden voldaan. In dit geval is uitermate onzeker of aan deze criteria zal worden voldaan. Dit kan echter verder onbesproken blijven.
1.8.
Het beroep tegen de beslissing op bezwaar waarin de weigering handhavend op te treden in stand is gelaten, is niet-ontvankelijk
De hoogte van de dwangsom
2. Deze zaak gaat ook over de dwangsom die de minister verschuldigd is omdat niet tijdig op het verzoek van eisers is beslist. Omdat een besluit uitbleef, hebben eisers op 23 januari 2023 de minister in gebreke gesteld. De minister heeft daarop een concept van een besluit aan eisers gezonden. Eisers hebben daarop gereageerd met een zienswijze Vervolgens heeft de minister op 28 februari 2023 beslist. In dat besluit heeft de minister verzuimd ook de zienswijze van eisers te betrekken. Nadat eisers de minister daarop wezen, heeft de minister op 10 mei 2023 het besluit gewijzigd.
2.1.
Eisers stellen dat de wijziging van het besluit op 10 mei 2023 tot gevolg heeft dat het besluit van 28 februari 2023 non-existent is geworden. De periode waarover de minister de dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen verschuldigd is, loopt daarom door tot 10 mei 2023. Door uit te gaan van 28 februari 2023 als einddatum in plaats van 10 mei 2023, heeft de minister de verschuldigde dwangsom verkeerd berekend.
2.2.
Dit beroep is ongegrond. Met het nemen van een besluit, heeft de minister voldaan aan de verplichting te beslissen. De inhoud, volledigheid en juistheid van het op 28 februari 2023 genomen besluit, zijn voor de vaststelling van de dwangsom niet relevant. Ook is niet relevant of dat besluit later ambtshalve wordt gewijzigd, aangevuld of ingetrokken. Evenmin is relevant of dat besluit in bezwaar wordt herroepen of in beroep wordt vernietigd. Slechts relevant is of een besluit tot stand is gekomen. Door daarvan uit te gaan, heeft de minister de dwangsom op de juiste wijze berekend.
2.3.
Het beroep tegen de vaststelling van de hoogte van de dwangsom is ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024 door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van D.D. Bijlhout, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:1298.