ECLI:NL:RBMNE:2024:6304

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/6484
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) na rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aan eiser opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M.J.M. Bergers, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat op 8 november 2023 is genomen. Dit besluit houdt in dat eiser een EMA moet volgen omdat hij op 9 augustus 2023 onder invloed van alcohol heeft gereden. Eiser betwist dat hij de bestuurder was van het voertuig en stelt dat hij enkel alcohol drinkend in de voortuin van een vriend was aangetroffen. De rechtbank heeft op 2 mei 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft aanvullende stukken van de gemachtigde buiten beschouwing gelaten, omdat deze te laat waren ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie op 9 augustus 2023 een melding ontving van een conflict waarbij eiser betrokken was. Eiser werd aangetroffen met een hoge alcoholconcentratie en voldeed aan de beschrijving van de dader. De rechtbank oordeelt dat het CBR voldoende bewijs heeft om aan te nemen dat eiser onder invloed van alcohol heeft gereden, ondanks de vrijspraak in de strafrechtelijke procedure. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht de EMA heeft opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: M.J.M. Bergers),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: M.M. van Dongen).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de aan eiser opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
Met het bestreden besluit van 8 november 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld en het CBR heeft op 8 april en op 17 april 2024 op het beroep gereageerd met twee verweerschriften.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 om 10.30 uur op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
De gemachtigde van eiser heeft op 2 mei 2024, om 9.57 uur en 10.27 uur nog aanvullende stukken aan de rechtbank gemaild. De rechtbank laat deze stukken, wegens strijd met de goede procesorde, buiten beschouwing. De gemachtigde en eiser hebben zelf besloten niet ter zitting te verschijnen. De schriftelijke stukken zijn zo kort voor de zitting binnengekomen dat zij niet meer bestudeerd konden worden en ook het CBR niet in de gelegenheid is geweest daar naar te kijken en commentaar op te geven.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding van deze procedure
1. Op 11 augustus 2023 heeft de politie een Mededeling rijvaardigheid en geschiktheid [1] gedaan aan het CBR. Hierin staat dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer geschikt is om motorvoertuigen te besturen. Daarom heeft het CBR besloten dat eiser een EMA-cursus moet volgen. [2]
Bestreden besluit
2. Volgens het CBR is er een vermoeden van ongeschiktheid omdat eiser - volgens het proces-verbaal van de politie op 9 augustus 2023 - als bestuurder van een motorrijtuig onder invloed van alcohol reed. Het CBR acht daarbij de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van belang waaruit volgt dat aan de verklaringen van de politie in beginsel geloof dient te worden gehecht. De politie, als ervaringsdeskundige, moet er voldoende in staat worden geacht te observeren en te registreren. Daarnaast wijst het CBR erop dat het opleggen van een onderzoek niet voortvloeit uit het vermoeden van overtreding van artikel 8 van de Wvw, maar uit het vermoeden van ongeschiktheid, dat los moet worden gezien van de in artikel 8 van de Wvw vervatte delictsomschrijving. In deze mededelingenprocedure moet alleen worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden het vermoeden van ongeschiktheid rechtvaardigen. Het CBR heeft daarin een eigen beoordelingsbevoegdheid in de mededelingenprocedure en vormt zich zelfstandig een oordeel over de vraag of de feiten en omstandigheden het opleggen van een onderzoek rechtvaardigen. Volgens vaste jurisprudentie gelden in het bestuursrecht andere bewijsregels dan in het strafrecht en heeft een strafrechtelijke vrijspraak daarom niet zonder meer gevolgen voor de bestuursrechtelijke procedure.
Standpunt van eiser
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat hij niet de bestuurder van de auto is geweest en dat er dan ook geen sprake is geweest van rijden onder invloed. Eiser is slechts alcohol drinkend in de voortuin van een vriend door de politie aangetroffen. Eiser is door de politierechter vrijgesproken en uit het overgelegde proces-verbaal van 4 september 2023 blijkt dat. Volgens eiser is het niet vreemd dat hij zich op het zwijgrecht beriep en met zijn raadsman had gesproken omdat hij ook werd verdacht van mishandeling van de pakketbezorger.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op 9 augustus 2023 te veel had gedronken. Ter discussie staat of eiser de auto die dag heeft bestuurd.
5. Indien uit het proces-verbaal een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw kan worden afgeleid, vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid hoeft, anders dan in het strafrecht, niet wettig en overtuigend te worden bewezen dat eiser de bestuurder van de auto was. Voor het opleggen van het onderzoek is voldoende dat op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat eiser onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. [3]
6. Uit het proces-verbaal van 9 augustus 2023 volgt onder meer dat de politie een melding kreeg van een conflict/mishandeling op de [straat] te [plaats] . De verdachte was net weggereden in een zwarte Renault Talisman met het kenteken [kenteken] . De politie trof dit voertuig kort daarna aan op de Edelhertlaan. Eiser werd ook op die locatie aangetroffen en vroeg de verbalisanten direct: “Jullie komen vast voor mij?”. Bij eiser werd door de verbalisanten een sterke geur van alcohol waargenomen. Eiser, eigenaar van de Renault, voldeed aan de beschrijving van de dader die een getuige van de mishandeling had gegeven. Bij eiser is vervolgens een ademtest afgenomen en hij bleek een ademalcoholgehalte te hebben van 740 μg/l (= 1,702 %).
7. Dat eiser op 4 september 2023 door de politierechter is vrijgesproken brengt in dit geval niet met zich dat de grondslag aan het vermoeden bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wwv is komen te ontvallen. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat het proces-verbaal van 9 augustus 2023 zodanige onjuistheden bevat dat dit niet aan de besluitvorming ten grondslag mocht worden gelegd. Daarbij komt dat het CBR door de motivering van de politierechter aanleiding heeft gezien om contact op te nemen met de betreffende politie-eenheid. Zodoende heeft het CBR aanvullende informatie (processen-verbaal met betrekking tot de mishandeling) ontvangen, namelijk een proces-verbaal van aangifte van 9 augustus 2023, twee processen-verbaal van bevindingen van 9 augustus 2023 en een proces-verbaal verhoor verdachte van 10 augustus 2023. Dit verhoor van verdachte vond gelijktijdig plaats met het verhoor in verband met het rijden onder invloed, maar van het deel van het verhoor over het rijden onder invloed is een apart proces-verbaal opgemaakt dat door de politierechter is gebruikt bij de strafzaak over het rijden onder invloed. Het is aannemelijk dat de stukken over de mishandeling niet zijn meegewogen door de politierechter in de strafrechtelijke procedure over rijden onder invloed. Dat betekent echter niet dat het CBR deze stukken niet zou mogen gebruiken ter onderbouwing van zijn besluit. De stukken zijn weliswaar laat in de procedure ingediend, maar eiser zelf heeft het proces-verbaal van de vrijspraak van de politierechter ook pas na de beslissing op bezwaar ingestuurd. Het CBR kon dan ook niet eerder reageren.
Uit deze later ingediende processen-verbaal blijkt onder meer dat het slachtoffer van de mishandeling tijdens zijn werk op enig moment een Renault aan zag komen rijden. Daar stapte een man uit die kort haar had en een zwart shirt droeg. Deze man vroeg vervolgens of eiser een pakketje had bezorgd op de [adres] , oftewel eisers woonadres, en toen het slachtoffer dit bevestigde, ontstond er een conflict dat resulteerde in een worsteling. Het slachtoffer heeft ook verklaard dat hij bij eiser ten tijde van de worsteling een alcohollucht had waargenomen. Ook heeft een getuige aangegeven dat de man, die het slachtoffer had geslagen, net was weggereden in een zwarte Renault met kenteken [kenteken] . Verder heeft eiser zelf het volgende verklaard: “En op dat moment ben ik gelijk gaan
rijden om de bezorger te zoeken. Ik ben gaan rijden in mijn auto, een Renault Talisman.”
8. Gelet op het geheel van de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en het geconstateerde ademalcoholgehalte van eiser, komt de rechtbank tot de conclusie dat voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat eiser onder invloed van alcohol zijn auto heeft bestuurd.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR eiser terecht een EMA heeft opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw).
2.Als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1991) en van 12 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:479).