ECLI:NL:RBMNE:2024:6279

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/5364
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit gemotoriseerd vaarverbod Kromme Rijn en ontheffingsmogelijkheden

In deze zaak heeft het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een verkeersbesluit genomen dat een verbod op gemotoriseerd vaarverkeer voor de bovenloop van de Kromme Rijn instelt, zonder mogelijkheid tot ontheffing. Eiser, die aan de bovenloop woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een ontheffing. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat het waterschap aannemelijk heeft gemaakt dat het verbod noodzakelijk is ter voorkoming van risico’s voor de vaarveiligheid en ecologische schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel, en dat het waterschap beleidsruimte heeft bij de afweging van belangen. De rechtbank concludeert dat het verbod op gemotoriseerd vaarverkeer geschikt en noodzakelijk is om de beoogde doelen te bereiken, en dat de belangen van eiser niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van ecologische bescherming en vaarveiligheid. De uitspraak is gedaan op 14 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Nagtegaal),
en
Het College van Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verweerder (hierna: het waterschap)
(gemachtigde: W. Zorg).

Inleiding

1. Eiser woont aan [adres] in [woonplaats] . De tuin van eiser grenst aan de bovenloop van de rivier de Kromme Rijn (de bovenloop). Eiser wil graag gemotoriseerd (blijven) varen op de bovenloop. Het waterschap heeft op 5 juli 2022 het ‘verkeersbesluit vaarwater de Kromme Rijn, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden’ vastgesteld (het verkeersbesluit). In het verkeersbesluit is een verbod op gemotoriseerd vaarverkeer, zonder onthefffingsmogelijkheid, voor de bovenloop ingesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 september 2023 heeft het waterschap het bezwaar ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering.
1.2.
Het waterschap heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het waterschap, vergezeld door [A] en [B] .
1.4.
De rechtbank heeft op 18 april 2024 besloten het onderzoek te heropenen en het waterschap verzocht om aanvullende informatie. Het gaat om de (relevante passages uit de) bronnen van de in het verweerschrift genoemde onderzoeken en het advies van de ecoloog van het waterschap. Het waterschap heeft op 10 mei 2024 de aanvullende informatie aangeleverd. Eiser heeft de gelegenheid gekregen hierop schriftelijk te reageren, waarvan hij gebruik heeft gemaakt.
1.5.
Op 26 augustus 2024 heeft de rechtbank – nadat partijen hadden aangegeven dat zij niet nader op een zitting gehoord wilden worden – het onderzoek opnieuw gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
2. Eiser woont in [woonplaats] . Zijn tuin grenst aan de bovenloop van de Kromme Rijn. Omdat bij Werkhoven en Cothen een sluis is geplaatst, is druk vaarverkeer vanaf de benedenloop naar de bovenloop niet mogelijk. Alleen omwonenden varen op de bovenloop. In het verkeersbesluit is het verbod van gemotoriseerd vaarverkeer op de bovenloop gecontinueerd. Het waterschap heeft de omwonenden medio 2022 geïnformeerd dat zij actief gaan handhaven op het verbod van gemotoriseerd vaarverkeer. Eiser heeft daarop het waterschap om een ontheffing van het verbod verzocht. Het waterschap heeft dit verzoek afgewezen.
Toetsingskader
3. In artikel 4 van de Scheepvaartverkeerswet (Svw) is – kort gezegd - geregeld dat het bevoegd gezag verkeersmaatregelen kan nemen. Uit het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (Babs) – waar artikel 4, lid 2 van de Svw naar verwijst – gaat het daarbij onder andere om verkeersbesluiten, die een gebod of verbod inhouden. Uit artikel 3, lid 1 van de Svw volgt dat dergelijke verkeersbesluiten alleen kunnen worden genomen in het belang van:
het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer;
het instandhouden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen;
het voorkomen of beperken van externe veiligheidsrisico’s in verband met schepen;
het voorkomen of beperken van verontreiniging door schepen.
4. In artikel 5 van het Babs is bepaald dat de motivering van een verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het besluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 3 van de Svw genoemde belangen aan het verkeersbesluit ten grondslag liggen.
5. Uit artikel 7 van de Svw volgt dat het bevoegd gezag, zo nodig onder beperkingen, vrijstelling of ontheffing kan verlenen. Daarbij wordt rekening gehouden met het belang of de belangen, ten dienste waarvan het desbetreffende gebod of verbod is gesteld.
6. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat als het waterschap een verkeersbesluit wil nemen het niet de absolute noodzaak daarvan hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 3 van de Svw, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen. [1]
7. Het waterschap heeft bij zijn besluitvorming als hier aan de orde beleidsruimte. Ter toetsing ligt dus voor of het waterschap bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het verkeersbesluit
8. Het waterschap voert het nautisch beheer voor de Kromme Rijn uit. In het verkeersbesluit is geregeld dat voor de bovenloop van de Kromme Rijn een verbod op gemotoriseerd vaarverkeer geldt. Het verbod geldt niet voor de vergunninghouder van de historische rondvaartboot ‘de Krommerijnder’.
9. Uit de motivering volgt dat het verkeersbesluit is genomen “in het belang van het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan het aquatisch leefmilieu, oevers, waterkeringen en ter verzekering van een veilig verloop van het scheepvaartverkeer”.
Dient het verkeersbesluit de in artikel 3, lid 1 van de Svw genoemde belangen?
10. Eiser voert aan dat het verbod op gemotoriseerd vaarverkeer, zonder ontheffingsmogelijkheid voor omwonenden, niet deugdelijk is gemotiveerd. Het waterschap heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat een dergelijk verbod nodig is om schade te voorkomen aan het water, oevers en waterkeringen en (dus) de in artikel 3, lid 1 van de Svw genoemde belangen dient. Eiser en andere omwonenden varen al jaren met gemotoriseerde boten op de bovenloop, kennelijk zonder dat daardoor schade wordt veroorzaakt. Bovendien mogen de rondvaartboot en de maaiboten wel blijven varen. Dat is tegenstrijdig aangezien het voor de hand ligt dat dit gemotoriseerd vaarverkeer dan eveneens nadelige effecten heeft. Verder heeft eiser aangevoerd dat het verbod op gemotoriseerd vaarverkeer in werkelijkheid is ingegeven door een ander doel, namelijk het voeren van beleid dat consistent is met het terugdringen van de vaarbewegingen op de benedenloop van de Kromme Rijn.
11. Het waterschap stelt voorop dat het nieuwe verkeersbesluit geen wijziging in het juridische regime voor de bovenloop betreft. Het gemotoriseerd varen op de bovenloop is al sinds 1998 verboden. Volgens het waterschap is het verbod ingesteld om ecologische schade te voorkomen. Het waterschap baseert zich daarbij op input van haar ecoloog en verwijst naar diverse onderzoeken waaruit volgt dat gemotoriseerd varen zorgt voor werveling van de bodem en golfslag. Hierdoor hebben vaarbewegingen een negatieve impact op de watergang en de ecologie van de oevers. De bovenloop is relatief smal en ondiep, waardoor de negatieve invloed van vaarbewegingen relatief groot is. Het opnemen van een ontheffingsmogelijkheid voor omwonenden zou volgens het waterschap een risico op ecologische schade meebrengen.
Volgens het waterschap dient het algehele verbod op gemotoriseerd vaarverkeer op de bovenloop daarnaast de vaarveiligheid. Op diverse locaties op de bovenloop zijn er ondieptes of is er onderwaterbeschoeiing aangelegd. Het profiel van de watergang, die relatief smal en ondiep is, is daarmee in principe ongeschikt voor vaartuigen dieper dan een kano, zo stelt het waterschap.
12. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Zowel het voorkomen van ecologische schade als het voorkomen van veiligheidsrisico’s zijn belangen die in artikel 3 van de Svw worden genoemd. Voor wat betreft het risico op ecologische schade heeft het waterschap in beroep, na heropening van het onderzoek, nog een advies van haar ecoloog overgelegd. Daarin heeft de ecoloog bevestigd dat gemotoriseerd varen een negatief effect heeft op het ecologische watersysteem. Dit onder meer als gevolg van mechanische stress door de schroef, de bewegende scheepsromp of de golfslag. Planten in het water en langs de oevers kunnen hierdoor worden losgetrokken, ontworteld of afgehakt. De golfslag kan daarnaast voor hydraulische stress zorgen door de opwerveling van sediment van de waterbodem. Hierdoor wordt het doorzicht in het water slechter, wat de groei van planten belemmerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de conclusies van de ecoloog te twijfelen. Dat eiser in zijn reactie vraagtekens heeft gezet bij de deskundigheid van de ecoloog, is daarvoor onvoldoende. Daarbij betrekt de rechtbank dat de conclusies van de ecoloog steun vinden in de onderzoeken waar het waterschap naar verwijst, en dat eiser ook geen tegenrapport van een andere deskundige heeft overgelegd waar iets anders uit naar voren komt.
13. Gelet daarop heeft het waterschap voldoende aannemelijk gemaakt dat het verbod op gemotoriseerd vaarverkeer zonder ontheffingsmogelijkheid dient ter voorkoming van het risico op ecologische schade. Het feit dat de rondvaartboot en de maaiboten wel mogen blijven varen doet daar niet aan af. Zoals het waterschap heeft aangegeven zijn die gemotoriseerde vaarbewegingen beperkt en is daarmee een maatschappelijk belang gediend. Dat is anders bij gemotoriseerde vaarbewegingen ten behoeve van recreatieve doeleinden. De rechtbank kan dit volgen.
14. Voor wat betreft de vaarveiligheid heeft het waterschap aangegeven dat het openstellen van de bovenloop voor gemotoriseerd vaarverkeer mee zou brengen dat de onderwaterbeschoeiing op diverse plekken zou moeten worden verwijderd. Dit omdat motorvaartuigen in de regel dieper steken dan ongemotoriseerd vaarverkeer en vaak ook sneller varen, waardoor de gevolgen groter zijn als het misgaat. Om dezelfde redenen zou het dan ook niet langer mogelijk zijn om – zoals nu – bij onderhoud van de watergang “ecologisch te maaien”, waarbij de bestaande vegetatie zoveel mogelijk in stand wordt gelaten. Dat is volgens het waterschap niet wenselijk. De rechtbank kan dit volgen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het waterschap met het voorgaande voldoende onderbouwd dat met het verbod van gemotoriseerd vaarverkeer zonder ontheffingsmogelijkheid, de belangen zoals genoemd in artikel 3, lid 1 van de Svw worden gediend. Dat – zoals eiser stelt – het verkeersbesluit daarnaast mogelijk ook nog andere doelen dient, maakt dat niet anders. Artikel 3, lid 1 van de Svw staat daar niet aan in de weg.
Strijd met het evenredigheidsbeginsel?
16. Eiser voert aan dat het waterschap de belangen van de omwonenden onvoldoende heeft meegewogen en dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het waterschap heeft niet meegewogen of een ontheffing, eventueel onder voorwaarden, tot de mogelijkheden behoorde. Ook is door het vaarverbod sprake van gederfd woongenot, met eventuele financiële gevolgen door het handhaven. Eiser kan zijn gemotoriseerde boot, die in het naastgelegen water ligt, niet meer gebruiken zonder risico op boetes. Daarnaast is sprake van een inbreuk op zijn eigendomsrecht omdat hij geen gebruik kan maken van zijn gemotoriseerde boot. De belangenafweging is te beperkt en er is niet gekeken naar minder vergaande maatregelen.
17. Het waterschap heeft het advies van de bezwarencommissie om wel een ontheffingsstelsel voor omwonenden in te stellen, betrokken bij de besluitvorming. Het waterschap heeft er uiteindelijk voor gekozen om af te wijken van dit advies. Daarbij heeft het waterschap vastgesteld dat ongemotoriseerd varen op de bovenloop is toegestaan. Recreatief varen voor de omwonenden blijft dus mogelijk. Ongemotoriseerde vaartuigen hebben geen nadelige effecten op de waterhuishouding, oevers e.d. in tegenstelling tot gemotoriseerde vaartuigen. Het waterschap heeft minder vergaande beperkingen meegewogen, maar is alles overwegende tot een ander besluit gekomen.
18. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Met het oog op de evenredigheid van het verkeersbesluit moet worden nagegaan of dat besluit geschikt en noodzakelijk is om het daarmee beoogde doel te bereiken en of het verkeersbesluit evenwichtig is. [2] Bij deze laatste stap moet worden beoordeeld of het op zichzelf geschikte en noodzakelijke verkeersbesluit, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet onredelijk bezwarend is voor eiser als belanghebbende.
19. De rechtbank is van oordeel dat het algehele verbod op gemotoriseerd vaarverkeer op zichzelf geschikt is om het daarmee beoogde doel te bereiken, te weten het voorkomen van ecologische schade en risico’s voor de vaarveiligheid. De rechtbank verwijst in dat kader naar haar overwegingen onder 12 – 15 hiervoor. Verder heeft het waterschap zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het in stand houden van het gemotoriseerd vaarverbod ook noodzakelijk was en dat een minder ingrijpend middel niet kon worden gebruikt. De rechtbank kan het waterschap volgen in het standpunt dat ook het beperkt toestaan van gemotoriseerd vaarverkeer door omwonenden een onnodig risico op ecologische schade zou mee brengen als gevolg van de schroefbewegingen van dergelijke vaarbewegingen. Bovendien heeft het waterschap daarbij mee kunnen wegen dat het verlenen van ontheffingen additionele investeringen met zich zou brengen voor het veilig maken van de vaarweg, en eventuele aansprakelijkheid van het waterschap als die maatregelen niet zouden voldoen.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het waterschap in redelijkheid het algemeen belang van het voorkomen van ecologische schade en risico’s voor de vaarveiligheid heeft mogen laten prevaleren boven het belang van eiser. In dat verband heeft het waterschap meegewogen dat het verbod van gemotoriseerd vaarverkeer al sinds 1998 geldt, en dat dat in zoverre niet verandert voor eiser. Ook is van belang dat geen sprake is van een algeheel vaarverbod, nu eiser met ongemotoriseerde boten nog steeds recreëren op de bovenloop. De rechtbank kan dit volgen. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
Strijd met het gelijkheidsbeginsel?
20. Eiser voert aan dat het waterschap in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door geen ontheffingsmogelijkheid te bieden aan de omwonenden. De (gemotoriseerde) rondvaartboot mag namelijk wel blijven varen op de bovenloop.
21. De rechtbank overweegt in dit verband dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel sprake moet zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Het waterschap heeft erop gewezen dat het bij de rondvaartboot gaat om een al lang bestaande vergunning voor rondvaarten met een educatief karakter. Dit is iets anders dan het recreatief varen met een gemotoriseerde boot door een omwonende, zoals eiser. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen.
Afwijking beleidsregel?
22. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat voor zover er beleid is gevolgd, dat dan niet is gebleken dat er een uitzonderingstoets is gemaakt zoals opgenomen in artikel 4:84 van de Awb.
23. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Uit artikel 4:84 van de Awb volgt dat een bestuursorgaan niet vasthoudt aan een beleidsregel als er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat dit onevenredig zou zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals het waterschap heeft aangegeven is het verkeersbesluit niet op een beleidsregel gebaseerd, zodat artikel 4:84 van de Awb hier niet van toepassing is. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dit betekent eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2599.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2947.