In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarden van verschillende niet-woningen in [plaats 2]. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente], vertegenwoordigd door D. Koopmans. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard, waarbij de heffingsambtenaar de waarden heeft vastgesteld op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode. Eiser heeft betoogd dat de referentieobjecten niet goed vergelijkbaar zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden niet te hoog zijn vastgesteld. Daarnaast heeft eiser verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser.