ECLI:NL:RBMNE:2024:6255

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
UTR 22/5987
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan toereikende machtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van [eiseres] B.V. tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Het beroep was ingesteld op 30 december 2022 tegen een uitspraak op bezwaar van 16 november 2022, waarbij het bezwaar ongegrond was verklaard. De zitting vond plaats via MS-Teams op 2 september 2024, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van [eiseres] B.V., [handelend namens], niet de vereiste toereikende machtiging heeft overgelegd. Ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om een geldige machtiging, een uittreksel uit het handelsregister en een kopie van de statuten, heeft [handelend namens] niet tijdig aan deze verzoeken voldaan. De rechtbank heeft [handelend namens] in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar de overgelegde volmacht voldeed niet aan de wettelijke eisen, omdat deze ouder was dan één jaar.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen toereikende machtiging was overgelegd, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarnaast heeft [handelend namens] verzocht om schadevergoeding wegens een onredelijk lange procedure, maar dit verzoek werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat [eiseres] B.V. daadwerkelijk beroep wenste in te stellen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5987

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2024 in de zaak tussen

[handelend namens] veronderstellenderwijs handelend namens,

[eiseres] B.V., te [plaats] , eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres van 30 december 2022 tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 16 november 2022, verzonden op 20 november 2022. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
De zitting heeft met een MS-Teams verbinding plaatsgevonden op 2 september 2024.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

1. Het beroep is veronderstellenderwijs door [handelend namens] ingesteld namens
[eiseres] B.V. Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat een beroep
niet-ontvankelijk kan worden verklaard als dit niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Zo’n vereiste is het overleggen van een machtiging als de rechtbank daarom verzocht heeft [1] . Als iemand beroep instelt namens een rechtspersoon, moeten er ook uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en – indien nodig – statuten worden overgelegd, zodat er aangetoond wordt dat de persoon die de machtiging heeft ondertekend ook bevoegd is om de machtiging namens de rechtspersoon te ondertekenen. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
2. Het beroepschrift is ingediend door [handelend namens] . Hij vermeldt daarin dat hij de gemachtigde is van [eiseres] B.V. De heer [handelend namens] heeft bij het beroepschrift geen machtiging, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de statuten overgelegd. De rechtbank heeft [handelend namens] bij brieven van 3 januari 2023, 21 februari 2023 en 16 februari 2024 verzocht om binnen vier weken alsnog een machtiging, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de statuten in te dienen. Hierop is niet gereageerd. Bij brief van 28 maart 2024 heeft de rechtbank nogmaals aan [handelend namens] verzocht om binnen vier weken een machtiging – van niet ouder dan één jaar –, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de statuten over te leggen. Bij brief van 9 april 2024 heeft [handelend namens] een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de statuten overgelegd.
3. De rechtbank heeft [handelend namens] bij aangetekende brief van 13 juni 2024 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken een toereikende machtiging – van niet ouder dan één jaar – in te dienen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens
[eiseres] B.V. beroep in te stellen en in beroep op te treden. In deze brief staat dat als [handelend namens] niet (tijdig) aan dit verzoek voldoet of uitstel vraagt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. In reactie hierop heeft [handelend namens] bij brief van 28 juni 2024 een volmacht bij de rechtbank ingediend. Deze volmacht is ondertekend door K. de Haas met datum 28 april 2021. De volmacht mag niet ouder zijn dan één jaar. De aangeleverde volmacht valt buiten de termijn van één jaar en voldoet dus niet aan de wettelijke vereisten.
4. De rechtbank kan aldus aan de hand van de overgelegde machtiging niet vaststellen dat [handelend namens] bevoegd is om namens [eiseres] B.V. beroep in te stellen. Er is dan ook in beroep geen toereikende machtiging overgelegd.
5. Tijdens de behandeling van het beroep op zitting heeft [handelend namens] aangegeven dat hij de machtiging, ondertekend door K. de Haas met datum 28 april 2021, heeft aangeleverd en daarmee heeft voldaan aan het herstelverzuim.
6. De rechtbank is van oordeel dat [handelend namens] geen toereikende machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [eiseres] B.V. beroep in te stellen.
De rechtbank heeft [handelend namens] meermaals een termijn gegeven om zijn verzuimen te herstellen. Bij aangetekende brief van 13 juni 2024 heeft de rechtbank [handelend namens] nogmaals een termijn van vier weken gegeven om een toereikende machtiging – van niet ouder dan één jaar – aan te leveren. Dit vereiste is duidelijk aangegeven in de brief. De machtiging voldoet niet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank is van oordeel dat [handelend namens] genoeg tijd heeft gehad om binnen het gestelde termijn het verzuim te herstellen. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd en dat een geldige reden daarvoor ontbreekt. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020 [2] heeft beslist, is het niet aanleveren van een toereikende machtiging een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
7. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De overschrijding van de redelijke termijn
8. [handelend namens] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiseres] B.V. beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eiseres] B.V. immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af [3] .
9. Voor een vergoeding van de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van A.F. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:24 van de Awb.