In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 25 oktober 2024, wordt het beroep van eiseres, een B.V., tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een hotel beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van het hotel vastgesteld op € 6.812.000,- op basis van de Wet waardering onroerende zaken, met als waardepeildatum 1 januari 2022. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar de heffingsambtenaar handhaafde de waarde in de uitspraak op bezwaar van 5 december 2023. Eiseres stelde dat de waarde niet hoger kon zijn dan € 5.449.600,- en voerde aan dat de heffingsambtenaar de waarde niet voldoende had onderbouwd.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk had gemaakt met een taxatierapport en dat de door eiseres aangevoerde gronden onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank wees erop dat de gemachtigde van eiseres tijdens de zitting niet voldoende concrete argumenten had aangedragen en dat de heffingsambtenaar de kapitalisatiefactor en huurwaarde adequaat had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen.