ECLI:NL:RBMNE:2024:6164

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
C/16/567410 / HA ZA 24-1
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure tussen Nederlandse en Franse rechtspersoon zonder overeengekomen forumkeuze

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland, is een bevoegdheidsincident aan de orde. De eisende partij, [partij I] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats 1], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, [partij II] SOCIÉTÉ PAR ACTION SIMPLIFIÉE, gevestigd in [vestigingsplaats 2] (Frankrijk). De vordering betreft een geschil over een overeenkomst voor de levering van eendenvlees, waarbij [partij I] een bedrag van € 192.348,00 vordert wegens niet-nakoming van de overeenkomst door [partij II]. In het incident heeft [partij II] aangevoerd dat de rechtbank Midden-Nederland zich onbevoegd moet verklaren, omdat de Franse rechter bevoegd zou zijn op basis van de vestigingsplaats van [partij II]. [partij I] betwist dit en stelt dat er een forumkeuzebeding is overeengekomen, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen rechtsgeldige forumkeuze is overeengekomen tussen partijen. De rechtbank heeft de argumenten van [partij I] over de geldigheid van het forumkeuzebeding verworpen, omdat niet aan de vereisten van artikel 25 Brussel I-bis is voldaan. De rechtbank concludeert dat de hoofdregel van artikel 4 Brussel I-bis van toepassing is, wat betekent dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vordering kennis te nemen. Tevens is [partij I] veroordeeld in de proceskosten van [partij II], die zijn begroot op € 9.986,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

De uitspraak is gedaan door mr. R.J. Verschoof en openbaar uitgesproken op 4 september 2024. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [partij I] de proceskosten binnen veertien dagen moet betalen, anders kunnen er extra kosten in rekening worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/567410 / HA ZA 24-1
Vonnis in incident van 4 september 2024
in de zaak van
[partij I] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
verwerende partij in het incident,
advocaat: mr. J. Brouwer,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[partij II] SOCIÉTÉ PAR ACTION SIMPLIFIËE,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] (Frankrijk),
gedaagde partij,
eisende partij in het incident,
advocaat: mr. L.S. Kerkman.
Partijen worden hieronder aangeduid als [partij I] en [partij II] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2023
- de incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid
- de incidentele conclusie van antwoord
- de akte uitlaten in incident van [partij II] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat op 1 mei 2024 een vonnis zou worden uitgesproken. Wegens omstandigheden is deze datum verschoven naar vandaag.

2.Kern van de zaak

2.1.
[partij II] vordert in incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van [partij I] , omdat de Franse rechter vanwege de vestigingsplaats van [partij II] bevoegd is. [partij I] voert hier tegenin dat partijen een forumkeuzebeding zijn overeengekomen. Dat gaat niet op. De vordering van [partij II] wordt toegewezen.

3.Achtergrond

3.1.
[partij I] maakt deel uit van de groep maatschappijen ‘onder’ [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ) en vanaf 13 oktober 2020 sloten verschillende rechtspersonen uit de groep van [onderneming] , overeenkomsten met [partij II] voor de levering van eendenvlees. Zo ook op 9 september 2022 toen partijen hebben afgesproken dat [partij I] voor een bedrag van € 192.348,00 aan eendenvlees zou leveren aan [partij II] . Omdat deze bestelling uiteindelijk niet op de afgesproken datum is afgenomen door [partij II] vordert [partij I] dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [partij II] veroordeelt tot betaling van € 192.348,00 met daarbovenop € 11.700,00 per maand aan opslagkosten berekend vanaf 4 september 2023 en vermeerderd met de daarover verschuldigde btw. Daarnaast vordert [partij I] nog € 28.852,20 aan incassokosten en wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 4 september 2023.
3.2.
Vanwege haar Franse vestigingsplaats vordert [partij II] in dit incident dat de rechtbank Midden-Nederland zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van [partij I] . [partij I] is mening dat zij via haar algemene voorwaarden een forumkeuzebeding met [partij II] is overeengekomen, dat van toepassing is op de overeenkomst van 9 september 2022. In deze algemene voorwaarden, die ook door de andere rechtspersonen in de groep van [onderneming] worden gehanteerd, staat dat de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is kennis te nemen van geschillen tussen vennootschappen in de groep en hun afnemers.

4.De beoordeling

Rechtbank Midden-Nederland is onbevoegd op grond van artikel 4 Brussel 1-bis
4.1.
De vraag of de Nederlandse rechter al dan niet bevoegd is om van de vordering van [partij I] kennis te nemen, moet - gelet op het internationale karakter van de zaak - worden beantwoord met de in dit geval toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel I-bis). Omdat [partij II] is gevestigd in Frankrijk is de rechtbank Midden-Nederland op grond van de hoofdregel van artikel 4 Brussel I-bis onbevoegd om van de vordering van [partij I] kennis te nemen.
Partijen zijn geen forumkeuzebeding overeengekomen
4.2.
Volgens [partij I] is de rechtbank Midden-Nederland via artikel 25 Brussel I-bis bevoegd, omdat zij dit met [partij II] in een forumkeuzebeding is overeengekomen. Dit verweer slaagt niet. Op grond van artikel 25 Brussel I-bis is voor een rechtsgeldige forumkeuze vereist dat deze voldoet aan een van de in lid 1 sub a t/m c van dat artikel vermelde vormvoorschriften. De rechtbank legt hieronder per vormvoorschrift uit waarom er niet aan is voldaan. Omdat Artikel 25 Brussel I-bis verdragsautonoom moet worden uitgelegd, zijn de stellingen van partijen over de vraag of de algemene voorwaarden van [onderneming] zijn overeengekomen in overeenstemming met de vereisten van het Weens Koopverdrag, daarbij niet van belang. [1]
Artikel 25 lid 1 sub a Brussel I-bis
4.3.
Een forumkeuze is allereerst mogelijk door middel van een schriftelijke overeenkomst of een schriftelijke bevestiging van een mondelinge overeenkomst.
Uit de stukken blijkt dat op de door [partij II] gestempelde en geretourneerde bestelopdrachten van 13 oktober 2020, is verwezen naar de algemene voorwaarden van [onderneming] met daarin het forumkeuzebeding. Als dit een uitdrukkelijke verwijzing is die door een partij bij betrachting van een normale zorgvuldigheid kan worden nagegaan, en wanneer vast staat dat de algemene voorwaarden met daarin het forumkeuzebeding aan de andere contractspartij zijn meegedeeld, kan op die manier worden voldaan aan artikel 25 lid 1 sub a Brussel I-bis. [2]
4.4.
Vast staat dat de algemene voorwaarden van [onderneming] voorafgaand aan de bestelopdrachten van 13 oktober 2020 per mail naar [partij II] zijn gestuurd. Dit blijkt namelijk uit de mail die door [partij I] is overgelegd. Omdat de verwijzing naar de algemene voorwaarden daarnaast op de voorkant van bestelopdrachten staat vermeld, konden die door [partij II] ook worden nagegaan. Hierom is de rechtbank van mening dat er bij het sluiten van de overeenkomsten op 13 oktober 2020 inderdaad een forumkeuzebeding is overeengekomen. Omdat er op de bestelopdracht van 9 september 2022, die leidde tot een afzonderlijke overeenkomst, nergens wordt verwezen naar de algemene voorwaarden met daarin het forumkeuzebeding, geldt dit echter niet voor die overeenkomst.
4.5.
In de stellingen van [partij I] leest de rechtbank nog wel dat zij van mening is dat de forumkeuze die op 13 oktober 2020 is afgesproken, ook van toepassing is op de overeenkomst van 9 september 2022. Uit artikel 1,2 en 23 van de algemene voorwaarden kan dit inderdaad worden afgeleid. Er staat dat de forumkeuze geldt voor geschillen over overeenkomsten met betrekking tot de levering van vlees tussen koper ( [partij II] ) en leverancier (alle entiteiten binnen [onderneming] ), en dat die forumkeuze is overeengekomen voor alle (toekomstige) overeenkomsten tussen [partij II] en [onderneming] . Dit is echter niet voldoende voor de vereisten van artikel 25 lid 1 sub a Brussel I-bis.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten de voorwaarden van artikel 25 Brussel I-bis strikt worden uitgelegd. De aangezochte rechter moet nagaan of het forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uiting moet komen, waarbij de vormvereisten van artikel 25 lid 1 Brussel I-bis moeten waarborgen dat de wilsovereenstemming inderdaad vaststaat. Omdat er op de bestelopdracht van 9 september 2022 nergens wordt verwezen naar de algemene voorwaarden met daarin het forumkeuzebeding, is er volgens de rechtbank geen sprake van zo’n wilsovereenstemming en is er dus geen schriftelijk overeengekomen forumkeuzebeding van toepassing op die overeenkomst.
Artikel 25 lid 1 sub b Brussel I-bis
4.7.
Volgens [partij I] is het forumkeuzebeding ook gesloten in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden. Hiervoor moet onder meer sprake zijn van een lopende handelsbetrekking, waarbinnen partijen steeds gecontracteerd hebben op basis van de algemene voorwaarden van een partij. [3] In dit geval hebben [partij II] en verschillende rechtspersonen binnen [onderneming] , waaronder sinds 2022 [partij I] , gezamenlijk 51 separate handelstransacties gedaan met een verkoopwaarde van ruim € 7.310.000,00. Hierom is aan de eerste eis, de lopende handelsrelatie, voldaan.
4.8.
Maar niet is vast komen te staan dat [partij I] en [partij II] hun relatie steeds hebben geregeld op basis van de algemene voorwaarden van [onderneming] , met daarin het forumkeuzebeding. [partij I] heeft namelijk geen feiten en omstandigheden aangevoerd waar dit uit volgt. Hoewel partijen bij aanvang van hun handelsrelatie hebben gecontracteerd op basis van de [onderneming] algemene voorwaarden, blijkt nergens uit dat dit bij de overeenkomsten die hierna zijn gesloten ook het geval was. Zo heeft [partij I] geen overeenkomsten of andere stukken overgelegd waaruit volgt dat ook na 13 oktober 2020 werd gecontracteerd op basis van die algemene voorwaarden.
Artikel 25 lid 1 sub c Brussel I-bis
4.9.
Tot slot stelt [partij I] dat zij ook op grond artikel 25 lid 1 sub c Brussel I-bis een forumkeuzebeding met [partij II] overeen is gekomen. Omdat niet vast is komen te staan dat de vorm waarin de algemene voorwaarden zijn overeengekomen overeenstemt met een gewoonte waarvan de [partij II] op de hoogte was of behoorde te zijn, is hier volgens de rechtbank geen sprake van. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [partij I] algemene voorwaarden van verschillende andere ondernemingen overgelegd, waarin ook een forumkeuzebeding is opgenomen. De bekendheid in de zin van dit vereiste is echter gericht op de gewoonte en niet op het bestaan van de algemene voorwaarden waarin een forumkeuze voorkomt of het bestaan van de forumkeuze zelf. In dit geval heeft [partij I] niet gesteld dat de wijze van sluiten overeenstemt met een gewoonte die [partij II] behoorde te kennen. Zo blijkt uit haar stukken niet wat precies de vorm was die [partij II] behoorde te kennen, en waarom [partij II] die kende of behoorde te kennen.
[partij I] moet de proceskosten van [partij II] betalen
4.10.
[partij I] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij II] worden begroot op:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
4.071,00
(1,50 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.986,00
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
5.2.
veroordeelt [partij I] in de proceskosten van € 9.986,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij I] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [partij I] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis, voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.
WZ 5793

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 24 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:7727, r.o. 2.9.
2.HvJEU 7 juli 2016, C-222/15, ECLI:EU:C:2016:525 (Höszig), r.o. 40.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8483, r.o. 3.3.