ECLI:NL:RBMNE:2024:6130

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
11324096
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en ter beschikking stellen van een perceel met betrekking tot eigendom en verjaring

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is een kort geding aan de orde waarin [eiser sub 1] c.s. vordert dat [gedaagde] een perceel volledig ontruimt. De eisende partijen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, stellen dat zij de eigendom van het perceel hebben verkregen door vererving van [naam 2]. De gedaagde partij, [gedaagde], betwist dit en stelt dat hij door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van een strook grond op het perceel. De mondelinge behandeling vond plaats op 31 oktober 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser sub 1] c.s. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de eigendom van het perceel hebben verkregen, maar dat [gedaagde] ook een beroep kan doen op bevrijdende verjaring. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet kan worden verplicht om het perceel volledig te ontruimen, omdat hij voldoende bewijs heeft geleverd dat hij eigenaar is geworden van een deel van het perceel door bevrijdende verjaring. De vordering van [eiser sub 1] c.s. wordt afgewezen en zij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

De beslissing van de kantonrechter is dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. worden afgewezen en dat zij de proceskosten van [gedaagde] moeten vergoeden. Dit vonnis is uitgesproken op 14 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11324096 \ UV EXPL 24-215
Vonnis in kort geding van 14 november 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats 2] (Zwitserland),
3.
[eiseres sub 3],
te [woonplaats 3] ,
4.
[eiseres sub 4],
te [woonplaats 4] (woonplaats gemachtigden),
5.
[eiseres sub 5],
te [woonplaats 5] ,
6.
[eiseres sub 6],
te [woonplaats 6] ,
7.
[eiseres sub 7],
te [woonplaats 7] ,
8.
[eiseres sub 8],
te [woonplaats 8] ,
9.
[eiser sub 9],
te [woonplaats 9] ,
10.
[eiser sub 10],
te [woonplaats 4] (woonplaats gemachtigden),
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
gemachtigden: mr. J.M. Weijers en [naam 1]
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 10] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.E.J.M. Tomlow.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de mondelinge behandeling van 31 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser sub 1] c.s.
- de declaratie van [eiser sub 1] c.s., overgelegd tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2024 plaatsgevonden.
De eisende partijen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. Weijers.
[eiseres sub 6] , [eiseres sub 3] en [eiseres sub 7] waren als eisende partijen in persoon aanwezig. Als gemachtigde van eisende partijen was ook [naam 1] aanwezig. [gedaagde] was met zijn echtgenote als gedaagde partij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde,
mr. Tomlow.
1.3.
Aan het einde van de zitting is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

De relevante feiten
2.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft in 2008 op grond van vererving van [naam 2] de eigendom verkregen van een perceel, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letteraanduiding 1] , nummer [nummeraanduiding 1] , met een omvang van 1.77.95 hectare (het perceel). Aan de westkant grenst het perceel aan de weg ‘ [straat 1] ’. [naam 2] had de eigendom van dit perceel krachtens een akte van levering op 10 november 1965 door koop verkregen. In deze akte van levering was het perceel als volgt omschreven:
“De percelen weiland, tuinland en water, met opstallen, bestaande uit een stenen varkensschuur en houten bergloods, aan de [straat 1] onder [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , Sectie [letteraanduiding 1] , nummer [nummeraanduiding 1] , groot een Hectare zeven en zeventig Aren en vijf en negentig Centiaren.”
2.2.
[gedaagde] woont aan de [straat 1] [nummeraanduiding 2] te [plaats] en is eigenaar van twee percelen, die kadastraal worden aangeduid als [letteraanduiding 2] [nummeraanduiding 3] en [letteraanduiding 2] [nummeraanduiding 4] . De percelen van [gedaagde] met daarop zijn woning bevinden zich aan de andere zijde van de [straat 1] , (schuin) tegenover het perceel van [eiser sub 1] c.s.. [gedaagde] is geboren en getogen aan de [straat 1] [nummeraanduiding 5] en is daar op enig moment eigenaar van geworden. Later heeft hij nr. [nummeraanduiding 5] verkocht en heeft hij nr. [nummeraanduiding 2] gekocht.
2.3.
[gedaagde] heeft vanaf 2009 het perceel gepacht en later gehuurd van de erven van [naam 2] . Het te verpachten land is in de pachtovereenkomst omschreven als: ‘Grasland, [straat 2] [nummeraanduiding 6/letteraanduiding 3] ’ met de kadastrale aanduiding ‘Gemeente [gemeente] , Sectie [letteraanduiding 1] , Nummer [nummeraanduiding 1] ’ met perceelsgrootte ‘ha are ca 17.795’. In de “Bijzondere voorwaarden” bij de pachtovereenkomst is onder meer bepaald:
“1. Verpachter houdt de beschikking over en toegang tot de schuren op het verpachte weiland. Pachter heeft geen toegang tot de schuren (..);
..
3. Pachter gebruikt het land uitsluitend om zijn paarden te laten grazen. (..)”.
2.4.
Na afloop van de pachtovereenkomst is het perceel door [eiser sub 1] c.s. zonder nieuwe schriftelijke overeenkomst aan [gedaagde] in gebruik gegeven. De (huur)overeenkomst voor het gebruik van het perceel is door opzegging van [eiser sub 1] c.s. en na de instemming van [gedaagde] per 1 maart 2024 geëindigd.
2.5.
[eiser sub 1] c.s. heeft op 5 juli 2024 een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan de eigendom van het perceel wordt overgedragen aan de gemeente [gemeente] . [eiser sub 1] c.s. heeft daarna geconstateerd dat [gedaagde] het perceel niet leeg en ontruimd heeft opgeleverd. Op het perceel staan onder meer nog een container en hekwerken. [gedaagde] heeft ook een hekwerk geplaatst op de [straat 1] die het perceel ontsluit. De levering van het perceel aan de gemeente [gemeente] die per 5 augustus 2024 had moeten plaatsvinden, heeft daarom nog niet plaatsgevonden.
De vordering en het verweer
2.6.
[eiser sub 1] c.s. vordert samengevat - de veroordeling van [gedaagde] om het perceel volledig te ontruimen en ontruimd te houden. [gedaagde] is het daar niet mee eens. [gedaagde] stelt dat hij eigenaar is van een strook op het perceel. [gedaagde] doelt op een strook op het perceel, tussen een gedeeltelijk gedempte sloot op het perceel en de [straat 1] (de strook). [gedaagde] heeft het gebied van de strook met rood gearceerd op een luchtfoto van het perceel van [eiser sub 1] c.s. en de percelen van [gedaagde] (productie 1 cva). [gedaagde] stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van deze strook. Volgens [gedaagde] is die strook al meer dan 70 jaar in het bezit van zijn familie, eerst van zijn vader als rechtsvoorganger en daarna van [gedaagde] .
Wat beslist de kantonrechter?
2.7.
[eiser sub 1] c.s. krijgt geen gelijk. De kantonrechter wijst de ontruiming af en veroordeelt [eiser sub 1] c.s. om [gedaagde] de proceskosten te betalen. De kantonrechter legt deze beslissing hierna uit.
Er is een spoedeisend belang
2.8.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet dat er geen spoedeisend belang aanwezig is bij de vordering van [eiser sub 1] c.s.. De huurovereenkomst met [gedaagde] is geëindigd waarna [gedaagde] zaken op het perceel heeft geplaatst of niet verwijderd. [gedaagde] maakt daarmee inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser sub 1] c.s., waardoor [eiser sub 1] c.s. het perceel niet volledig leeg en ontruimd aan de gemeente [gemeente] kan leveren. Daarmee is het spoedeisend belang van [eiser sub 1] c.s. bij haar vordering gegeven. [eiser sub 1] c.s. is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
Het verdere toetsingskader in kort geding
2.9.
In deze kortgedingprocedure wordt aan de kantonrechter gevraagd om een spoedmaatregel (voorlopige voorziening) te nemen. De kantonrechter moet daarvoor beoordelen of het voldoende aannemelijk is dat een op artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gebaseerde rechtsvordering tot revindicatie en in het verlengde daarvan een ontruimingsvordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Als dat voldoende waarschijnlijk is, kan de door [eiser sub 1] c.s. gevorderde maatregel, die vooruitloopt op de beslissing in de bodemprocedure, worden toegewezen.
Het is voldoende aannemelijk dat [eiser sub 1] c.s. eigenaar is van het perceel
2.10.
[eiser sub 1] c.s. heeft voldoende onderbouwd dat zij op grond van vererving van
[naam 2] de eigendom van het perceel heeft verkregen. [eiser sub 1] c.s. heeft daarvoor verwezen naar informatie van het Kadaster. Voor zover [gedaagde] stelt dat hij al eigenaar is van de hiervoor beschreven strook van het perceel, heeft hij daarvoor onvoldoende gesteld, gelet op de kadastrale eigendomsinformatie over het perceel waarop de strook zich bevindt.
Geen eigendom door verkrijgende verjaring
2.11.
[gedaagde] heeft subsidiair gesteld dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van een strook van het perceel van [eiser sub 1] c.s..
2.12.
Uit artikel 3:99 BW volgt dat voor verkrijgende verjaring is vereist dat [gedaagde] de strook tien jaar onafgebroken te goeder trouw in bezit heeft gehad.
2.13.
Uit de eigendomsinformatie van het Kadaster en de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde luchtfoto van het perceel van [eiser sub 1] c.s. (productie 7 dv) blijkt dat de strook ligt op het perceel van [eiser sub 1] c.s.. Het moest [gedaagde] en zijn rechtsvoorganger, zijn vader, dan ook voldoende duidelijk zijn geweest dat de strook tot het perceel van [eiser sub 1] c.s. behoorde en niet zijn eigendom was. [gedaagde] voldoet daarom niet aan het vereiste voor verkrijgende verjaring dat hij de strook te goeder trouw in bezit heeft genomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook voldoende aannemelijk dat het subsidiaire standpunt van [gedaagde] in een eventuele bodemprocedure niet in de weg staat aan toewijzing van de vordering van [eiser sub 1] c.s..
Wel eigendom door bevrijdende verjaring
2.14.
[gedaagde] heeft primair het verweer gevoerd dat de rechtsvordering tot opeising van de eigendom is verjaard en dat de strook door bevrijdende verjaring zijn eigendom is geworden. [gedaagde] stelt dat de strook al meer dan 70 jaar in bezit is van zijn familie, eerst van zijn vader [naam 3] , en na voortzetting van het bezit van zijn vader, door [gedaagde] zelf. [gedaagde] stelt dat zijn vader al vóór 1955 een schuur op de strook heeft gebouwd tegenover nr. [nummeraanduiding 5] en dat de schuur blijkens een luchtfoto uit 1980 daar nog stond. Daarnaast heeft [gedaagde] op de strook een bouwwerk met een wit dak geplaatst en bomen geplant. Verder heeft [gedaagde] op de strook een hek en een container geplaatst, de sloten onderhouden en de bomen gesnoeid. Er is volgens [gedaagde] daarom sprake van inbezitneming van de strook.
2.15.
De bevrijdende verjaring is geregeld in de artikelen 3:105 en 3:306 BW. Uit deze artikelen volgt dat hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, het goed verkrijgt, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. Indien de wet niet anders bepaalt, verjaart een rechtsvordering door verloop van twintig jaar.
2.16.
Voor bezit is nodig (a) dat [gedaagde] met betrekking tot de strook bezitsdaden heeft uitgeoefend en (b) dat aan [eiser sub 1] c.s. en hun rechtsvoorganger duidelijk moet zijn geworden dat die bezitsdaden ertoe hebben geleid dat zij hun bezit hebben verloren. Op grond van vaste rechtspraak worden hieraan strenge eisen gesteld (zie HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309). In een geval als het onderhavige gaat aan het bezit van de niet-rechthebbende – die het bezit van de strook niet overgedragen gekregen heeft – inbezitneming vooraf. Daaromtrent bepaalt art. 3:113 lid 2 BW dat voor inbezitneming van een goed dat in het bezit van een ander is, enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen ontoereikend zijn. Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter wordt tenietgedaan.
2.17.
Op de luchtfoto van het perceel uit 1980 (productie 8 cva), is in het gebied van ‘de strook’ tegenover nr. [nummeraanduiding 5] een schuur te zien. [gedaagde] heeft foto’s overgelegd waarop zijn vader op een motor bij een schuur is te zien (productie 6 cva). Volgens [gedaagde] is dit de schuur die zijn vader vóór 1955 op de strook heeft gebouwd. Op de foto’s is ook een hek te zien dat volgens [gedaagde] nu nog steeds aanwezig is tegenover nr. [nummeraanduiding 5] . De vader van [gedaagde] is overleden toen [gedaagde] 18 jaar was. Gelet op het geboortejaar van [gedaagde] , 1955, kan daaruit worden afgeleid dat de foto’s zijn genomen in of voor 1973. Volgens de schriftelijke verklaringen van [naam 4] senior en junior ( [straat 1] [nummeraanduiding 7] ), [naam 5] ( [straat 1] [nummeraanduiding 8] ) en [naam 6] , die [gedaagde] als productie 7 heeft overgelegd, is de strook grond tussen de [straat 1] en de sloot tussen nr. [nummeraanduiding 5] en nr. [nummeraanduiding 2] al meer dan 70 jaar in gebruik bij de familie [naam 3] en nu bij de familie [gedaagde] . De strook was volgens deze verklaringen voor gebruik voor garage en nog een lange schuur en opslag. [gedaagde] stelt dat de schuur begin jaren ’80 is gesloopt waarna hij de strook als opslagruimte heeft gebruikt.
2.18.
De kantonrechter stelt voorop dat in deze kortgedingprocedure geen mogelijkheid is voor nadere bewijslevering. Gelet op de verklaringen van [gedaagde] en de buren aan de [straat 1] [nummeraanduiding 8] en [nummeraanduiding 7] zijn er echter voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat (de vader van) [gedaagde] met de bouw van een schuur (een gedeelte van) de strook op het perceel van [eiser sub 1] c.s. in bezit heeft genomen en dat dit bezit tenminste van 1955 tot 1980 en dus meer dan twintig jaar heeft geduurd. Uit de mededeling van [gedaagde] in een Whatsapp-bericht aan [eiser sub 1] c.s. van 28 februari 2024 dat hij ‘ervoor zal zorgen dat er geen paard meer op loopt en de container weggehaald is’, blijkt geen uitdrukkelijke afstand van recht. Kennelijk heeft [gedaagde] zich pas na dit bericht gerealiseerd dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de strook.
2.19.
De kantonrechter is verder van oordeel dat uit de overige door [gedaagde] gestelde handelingen niet blijkt van bezitsdaden op de strook. Voor de (tweede) schuur met een wit dak heeft [gedaagde] verwezen naar een satellietfoto van 26 maart 2007. Daarvan is niet duidelijk wanneer deze schuur op de strook is geplaatst en hoe lang deze er heeft gestaan. Enkel het planten van twee bomen op de strook in de jaren ’80 en onderhouden van die bomen en het schoonmaken van de sloot, wijzen niet op het houden van de strook voor zichzelf. Zie bijvoorbeeld de door [eiser sub 1] c.s. genoemde uitspraak van het gerechtshof Den Bosch van 11 oktober 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:4559). Het parkeren van auto’s op de strook en het plaatsen van losse stenen op de strook, wat [gedaagde] steeds voor korte tijd heeft gedaan, wijzen niet op de pretentie van eigendom en vormen daarom ook geen bezitsdaad. De hekken die [gedaagde] op de strook heeft geplaatst hadden een specifiek doel, namelijk het begrenzen van de paarden van [gedaagde] die op het perceel hebben gestaan. Dat het hekwerk op het perceel meer naar binnen is geplaatst en daarmee de strook afscheidde van de rest van het perceel, maakt dat niet anders. Zoals [eiser sub 1] c.s. terecht opmerkt zal dit gedaan zijn om makkelijker te kunnen indraaien en het hek te openen en wijst het dus niet op inbezitneming. De container op de strook heeft niet het karakter van een duurzaam bouwwerk en kan verplaatst worden. Ook het plaatsen van het hekwerk en de container zijn daarom geen bezitsdaden.
2.20.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van door [gedaagde] verkregen eigendom van een deel van de strook - tegenover nr. [nummeraanduiding 5] , waar de schuur heeft gestaan - door bevrijdende verjaring. De kantonrechter ziet daarom geen reden om te oordelen dat [gedaagde] het perceel volledig en ontruimd moet opleveren.
2.21.
[eiser sub 1] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af,
3.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser sub 1] c.s. niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.
40160