In deze zaak vordert de eiser, een B.V., in kort geding een voorschot op schadevergoeding van € 3.000.000,-. De eiser stelt dat de gedaagden, waaronder de Staat der Nederlanden en de Stichting Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ), onrechtmatig handelen door de eiser niet te vermelden als erkend koper van boerderijmelk op de daarvoor bestemde lijsten. De eiser verlangt dat de gedaagden worden veroordeeld tot publicatie en dat zij een schriftelijke verklaring afgeven dat de eiser bevoegd is om te handelen in melk van categorie 120 koeien, oftewel zoogkoeien. De voorzieningenrechter heeft de eiser deels niet-ontvankelijk verklaard en de overige vorderingen afgewezen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 25 oktober 2024, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door de heer [A] en mevrouw [B], bijgestaan door hun advocaat. De gedaagden waren vertegenwoordigd door medewerkers van de betrokken ministeries en COKZ. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser een spoedeisend belang heeft, maar dat de vorderingen over de erkenning als koper van boerderijmelk onder de bevoegdheid van de bestuursrechter vallen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser niet kan afdwingen dat zij op een niet-bestaande lijst van erkende kopers wordt vermeld, aangezien de Regeling superheffing 2008 niet meer van kracht is.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en heeft de vordering tot betaling van het voorschot op schadevergoeding afgewezen. Tevens is de eiser veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 11.110,00. Het vonnis is uitgesproken op 5 november 2024.