In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2024, betreft het een informele rechtsingang van een minderjarige van 15 jaar met het syndroom van Down. De ouders van de minderjarige zijn het niet eens over zijn ontwikkelingsleeftijd en de mate waarin hij in staat is om de inhoud van zijn verzoeken te overzien. De rechtbank heeft een bijzondere curator benoemd, die constateert dat de procedure schadelijk is geweest voor de minderjarige. De moeder heeft de wensen van de minderjarige overgenomen in haar verzoeken, maar de rechtbank wijst deze verzoeken af. De rechtbank oordeelt dat de huidige situatie in het belang van de minderjarige moet blijven, gezien zijn kwetsbare positie en de zorgen over de manier waarop de moeder met hem omgaat. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de hoofdverblijfplaats of de omgangsregeling te wijzigen, en concludeert dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk gezag op een constructieve manier uit te oefenen. De bijzondere curator wordt ontslagen van haar functie, en de rechtbank besluit dat de minderjarige bij zijn vader blijft wonen, met een regeling voor omgang met de moeder.