Overwegingen
5. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld
dat het college derde-partij terecht heeft gelast de overtreding van artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet j° artikel 7.21 van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) op het terrein aan de [straat] [nummeraanduiding 1] , [nummeraanduiding 2] , [nummeraanduiding 3] en [nummeraanduiding 4] in [plaats] te beëindigen door dat terrein op een deugdelijke manier af te zetten en die afzetting in stand te houden. Om deze overtreding te beëindigen is het niet nodig dat het college in de last onder dwangsom opneemt dat de panden op het terrein worden gesloopt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de dwangsom van € 2.500,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 10.000,- niet onredelijk is. Wel kleefde naar het oordeel van de rechtbank een gebrek aan de last onder dwangsom, omdat het college niet heeft kunnen volstaan met een onderzoek naar de veiligheidssituatie rond de panden, maar ook onderzoek had moeten doen naar het door eiser gestelde instortingsgevaar en welstandsexces en mogelijk andere door eiser genoemde overtredingen (van het Bouwbesluit).
6. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij
hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging van het college
7. Het college stelt zich in de aanvullende motivering op het standpunt dat er geen aanleiding
en geen belang meer is om te onderzoeken of sprake is van instortingsgevaar van de panden, van een welstandsexces dan wel van een andere overtreding, omdat de panden inmiddels zijn gesloopt, nadat daarvoor op 25 april 2024 een omgevingsvergunning is verleend. Bovendien bestond volgens het college geen aanleiding voor handhavend optreden op andere gronden dan wegens overtreding van artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet j° artikel 7.21 van het Bouwbesluit 2012.
Beoordeling door de rechtbank
8. Voordat de rechtbank inhoudelijk kan beoordelen of het college het gebrek in het
bestreden besluit van 14 februari 2023 heeft hersteld, moet de rechtbank beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij de beroepsprocedure. Voldoende procesbelang wordt aangenomen als het resultaat dat eiser met een procedure nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiser feitelijk betekenis kan hebben. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, indien tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat daadwerkelijk en als gevolg van het bestreden besluit schade is geleden.De vraag of sprake is van procesbelang dient te worden beantwoord naar de stand van zaken op het moment waarop het beroep wordt beoordeeld.Het kan daarom zijn dat iemand bij aanvang van een beroepsprocedure wel procesbelang heeft, maar dat dit belang gaandeweg wegvalt door ontwikkelingen tijdens de procedure.
9. Uit de foto’s die het college bij zijn brief van 2 september 2024 heeft gevoegd blijkt dat
de panden zijn gesloopt en dat de grond op het terrein is geëgaliseerd. Dat betekent dat eiser met het beroep heeft bereikt wat hem voor ogen stond en dat hij in zoverre dus geen procesbelang meer heeft. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding, te weten € 185.000,- wegens de waardevermindering van zijn woning en € 40.000,- aan immateriële schadevergoeding in verband met emotionele schade.
10. De rechtbank overweegt ten eerste dat de enkele stelling dat schade is geleden
onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van procesbelang. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarnaast de gestelde schade van € 185.000,- niet
daadwerkelijk geleden, omdat hij zijn woning niet heeft verkocht en er geen sprake is van een blijvende of duurzame waardevermindering. Ook is de gestelde schade geen gevolg van het bestreden besluit van 14 februari 2023, waarbij het college heeft besloten handhavend op te treden, maar een gevolg van gebrek aan onderhoud waardoor de inmiddels gesloopte panden vervallen zijn geraakt.
11. Ook voor immateriële schadevergoeding geldt dat deze schade tot op zekere hoogte
aannemelijk moet worden gemaakt.Eiser heeft de gestelde emotionele schade op geen enkele manier onderbouwd.
12. Dit betekent dat ook in het verzoek om schadevergoeding geen procesbelang is gelegen.
Het verzoek om schadevergoeding
13. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan
te veroordelen tot schadevergoeding voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000,- bedraagt.Omdat de gevraagde schadevergoeding hoger is dan € 25.000,- is de rechtbank niet bevoegd van het verzoek kennis te nemen. Eiser kan zich met zijn verzoek tot de civiele rechter wenden.
Proceskosten en griffierecht
14. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.