ECLI:NL:RBMNE:2024:6044

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
580545
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van een landelijk stadionverbod door een supporter van een voetbalclub

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderde om het landelijk stadionverbod dat door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) was opgelegd, te schorsen. Het stadionverbod was opgelegd naar aanleiding van een incident tijdens een voetbalwedstrijd op 2 maart 2024, waarbij [eiser] betrokken was. De KNVB had het stadionverbod voor de duur van 36 maanden opgelegd, omdat er een gegrond vermoeden bestond dat [eiser] zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen. [eiser] betwistte de redelijkheid van het besluit en voerde aan dat de KNVB niet zorgvuldig had gehandeld en dat hij dubbel gestraft werd voor hetzelfde feit.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de KNVB in redelijkheid tot het besluit kon komen en dat de procedure voldoende rechtswaarborgen bood. De rechter stelde vast dat de KNVB op basis van een melding van de voetbalclub had gehandeld en dat er geen sprake was van onzorgvuldigheid. Ook werd geoordeeld dat de beroepsprocedure die [eiser] had doorlopen voldoende waarborgen bood en dat hij zich op behoorlijke wijze had kunnen verdedigen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van [eiser] af en bevestigde het stadionverbod, waarbij hij ook de proceskosten voor [eiser] oplegde.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/580545 / KG ZA 24-441
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. A.V. Mostert,
tegen
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
te Zeist,
gedaagde,
advocaat: mr. M.I. van Dijk.
Partijen worden hierna [eiser] en de KNVB genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 september 2024, met producties 1 tot en met 13;
  • de brief van 16 september 2024 van de KNVB, met producties 1 tot en met 8;
  • de brief van 16 september 2024 van [eiser] , met productie 14;
  • de mondelinge behandeling van 18 september 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de pleitnota van de KNVB;
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern

2.1.
De KNVB heeft [eiser] een landelijk stadionverbod en een boete opgelegd, omdat een gegrond vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen. [eiser] vordert schorsing van dit stadionverbod, omdat hij van mening is dat de KNVB het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft genomen. Verder is de gevoerde beroepsprocedure niet met voldoende rechtswaarborgen omkleed en is hij dubbel gestraft voor hetzelfde feit. Dit alles maakt dat het besluit van de KNVB niet in stand kan blijven, aldus [eiser] . Als dat niet opgaat, dan vordert [eiser] schorsing van het stadionverbod per [per datum] 2025. [eiser] vindt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheden van het geval. De voorzieningenrechter oordeelt dat de KNVB het besluit tot het opleggen van het landelijk stadionverbod in redelijkheid kon nemen en wijst de vorderingen van [eiser] af.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
Op 2 maart 2024 heeft [eiser] met zijn gezin de voetbalwedstrijd van [voetbalclub 1] (hierna: [voetbalclub 1] ) tegen [voetbalclub 2] (hierna: [voetbalclub 2] ) bijgewoond. Na het laatste fluitsignaal klommen supporters van beide clubs op de lexaanwand (een doorzichtige wand die vakken op een tribune van elkaar scheidt) tussen de supportersvakken. De dochter van [eiser] heeft dit gefilmd. Eén supporter stelde dit niet op prijs en trok de telefoon uit haar handen. Ook werd de dochter van [eiser] uitgescholden. Als reactie hierop heeft [eiser] deze supporter een duw gegeven. De supporter heeft [eiser] daarna geslagen en geschopt. Hierdoor is [eiser] naar de onderkant van de tribune gevallen. [eiser] is vervolgens opgestaan en heeft zich daarna naar de bovenkant van de tribune bewogen en maakte hierbij een (ongerichte) slaande beweging. Door de gehele toestand is er veel onrust met duw- en trekwerk tussen meerdere supporters ontstaan in het supportersvak.
3.2.
Enkele dagen na de wedstrijd heeft [voetbalclub 1] een melding gemaakt van deze gebeurtenis bij de KNVB. Op 22 april 2024 heeft de KNVB per deurwaardersexploot aan [eiser] een landelijk stadionverbod opgelegd voor de duur van 36 maanden met ingang van 26 april 2024 en een boete van € 450,00. De KNVB legt hieraan ten grondslag dat er een gegrond vermoeden bestaat dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag, in het bijzonder aan openlijke geweldpleging tegen personen.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] bij dit vonnis een spoedeisend belang heeft. Als dat het geval is, moet de voorzieningenrechter beoordelen of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
[eiser] heeft een spoedeisend belang
4.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang. [eiser] wordt namelijk beperkt in zijn mogelijkheden om een stadion te bezoeken en gebruik te maken van zijn seizoenkaart. De KNVB voert aan dat een bodemprocedure kan worden gestart en er daarmee geen spoedeisend belang is, maar de uitkomst van een bodemprocedure kan niet worden afgewacht, omdat dan een groot deel van de tijd van het stadionverbod al voorbij is.
Geen schorsing van het stadionverbod
4.3.
[eiser] vordert onmiddellijke schorsing van het landelijk stadionverbod, of anders per [per datum] 2025, totdat daarop in een bodemprocedure is beslist. Dit op straffe van een dwangsom met veroordeling van de KNVB in de proceskosten.
4.4.
[eiser] betwist niet dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen, maar hij vindt het genomen besluit - kort gezegd - niet redelijk gelet op de omstandigheden. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat [eiser] een beroep doet op schorsing van het stadionverbod vooruitlopend op een beslissing in de bodemprocedure die gegrond is op artikel 2:15 lid 1 sub b BW.
4.5.
In artikel 2:15 lid 1 sub b BW staat dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is als dat besluit wat betreft de wijze van totstandkoming of de inhoud in strijd is met de redelijkheid en billijkheid zoals geëist door artikel 2:8 BW. Bij de beoordeling moet de voorzieningenrechter terughoudend zijn, omdat aan het orgaan dat het besluit heeft genomen een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Het gaat dus om de vraag of de KNVB bij het opleggen van het stadionverbod zorgvuldig alle betrokken belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen.
4.6.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de KNVB het besluit tot het opleggen van een stadionverbod in redelijkheid heeft kunnen nemen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De wijze van totstandkoming van het besluit is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid
4.7.
[eiser] is van mening dat de manier waarop het besluit tot stand is gekomen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de volgende redenen.
Geen sprake van onzorgvuldigheid
4.8.
Om te beginnen stelt [eiser] dat de KNVB alleen op basis van de melding van de voetbalclub [voetbalclub 1] is overgegaan tot het opleggen van het stadionverbod, zonder zelfstandig onderzoek te verrichten. Daarmee is de beslissing tot het opleggen van het stadionverbod niet met zorgvuldigheid genomen door de KNVB, aldus [eiser] . [eiser] krijgt hierin ongelijk.
4.9.
Uit artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden KNVB (productie 8 bij dagvaarding) volgt dat de KNVB de bevoegdheid heeft om op basis van een melding van een club een stadionverbod op te leggen. Het meldingsformulier van [voetbalclub 1] (productie 3 bij dagvaarding) bevat foto’s van de camerabeelden waarop [eiser] te zien is. Dat de KNVB op basis van deze melding een stadionverbod aan [eiser] heeft opgelegd, vindt de voorzieningenrechter gerechtvaardigd. De KNVB heeft namelijk de maatschappelijke taak om supportersgeweld aan te pakken. Dit brengt mee dat er actie op korte termijn is vereist bij incidenten. In geval van openlijke geweldpleging tegen personen is het opleggen van een landelijk stadionverbod dan ook een passende maatregel, waartegen [eiser] overigens in beroep kan gaan. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om het bovengenoemde besluitvormingsproces onzorgvuldig te achten.
De gevoerde beroepsprocedure is met voldoende rechtswaarborgen omkleed
4.10.
Daarnaast stelt [eiser] zich op het standpunt dat de gevoerde beroepsprocedure niet met voldoende rechtswaarborgen is omkleed. Zo heeft hij niet de mogelijkheid gehad om zich op behoorlijke wijze te verdedigen, omdat in het deurwaardersexploot (waarin het stadionverbod is aangezegd) de verweten gedraging onvoldoende is toegelicht. Verder heeft er geen hoor en wederhoor plaatsgevonden, aldus [eiser] . De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het voor [eiser] duidelijk geweest wat de aanleiding was voor het opleggen van het stadionverbod en heeft hij zich daarom op behoorlijke wijze kunnen verdedigen, terwijl ook hoor en wederhoor is toegepast. De voorzieningenrechter licht dit hierna toe.
4.11.
Op 25 april 2024 heeft [eiser] beroep aangetekend tegen het besluit bij de Commissie Stadionverboden van de KNVB (hierna: de commissie) en hij heeft op 17 mei 2024 het beroepsschrift ingediend. In de beslissing van 31 mei 2024 heeft de commissie het stadionverbod in stand gehouden. Niet gebleken is dat [eiser] in de gevoerde beroepsprocedure in zijn verweermogelijkheden is geschaad. [eiser] is namelijk bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Daarnaast heeft de commissie op 26 april 2024, één dag nadat het beroep is aangetekend, het bewijsdossier naar (de rechtsbijstandverlener van) [eiser] verstuurd. Ook is meegedeeld dat er camerabeelden beschikbaar zijn en dat die op aanvraag kunnen worden ingezien (productie 7 van de KNVB). Dat [eiser] zelf de camerabeelden niet heeft bekeken, maakt niet dat hij is geschaad in zijn verweermogelijkheden. De rechtsbijstandsverlener van [eiser] heeft namelijk de camerabeelden namens hem bekeken. [eiser] heeft dus de gelegenheid gehad om in het beroepschrift te reageren op alle informatie die de basis heeft gevormd voor het besluit.
4.12.
Ook is op deze manier het beginsel van hoor en wederhoor voldoende toegepast. Een beroepsprocedure biedt de mogelijkheid tot het voeren van verweer en [eiser] heeft hiervan gebruik gemaakt. Dat de KNVB [eiser] niet heeft uitgenodigd voor een hoorzitting, maakt niet dat er geen of onvoldoende invulling is gegeven aan het beginsel hoor en wederhoor. Volgens [eiser] heeft de KNVB de verplichting om [eiser] uit te nodigen voor een hoorzitting, ongeacht of [eiser] hier uitdrukkelijk om heeft gevraagd of niet. Ter onderbouwing heeft [eiser] een uitspraak van 6 oktober 2022 van de rechtbank Oost-Brabant aangehaald. [1] De voorzieningenrechter volgt [eiser] hierin niet. In de aangehaalde zaak beschikte de supporter niet over alle informatie die aan het besluit ten grondslag lag. Daardoor heeft hij zich in het beroepschrift niet op behoorlijke wijze kunnen verdedigen. Zo’n situatie doet zich echter niet voor in deze zaak. Zoals hiervoor overwogen was het voor [eiser] duidelijk wat de aanleiding was voor het besluit en heeft hij zich op behoorlijke wijze kunnen verdedigen. Er bestond dan ook geen verplichting voor de KNVB om [eiser] uit te nodigen voor een hoorzitting. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat de KNVB voldoende invulling heeft gegeven aan het beginsel hoor en wederhoor.
4.13.
De voorzieningenrechter komt dus tot het oordeel dat de manier waarop de beroepsprocedure is gevoerd met voldoende rechtswaarborgen is omkleed. Uit het voorgaande volgt ook dat de manier waarop het besluit tot stand is gekomen niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Ook de inhoud van het besluit is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid
Geen sprake van een dubbele bestraffing
4.14.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het opleggen van een stadionverbod en een boete niet redelijk is, omdat hij dan twee keer wordt gestraft voor hetzelfde feit. De voorzieningenrechter oordeelt dat geen sprake is van een dubbele bestraffing.
4.15.
In artikel 10.3 van de Standaardvoorwaarden KNVB staat dat de KNVB de bevoegdheid heeft om naast een landelijk stadionverbod ook een boete van € 450,00 op te leggen als sprake is van voetbalgerelateerd wangedrag. Het voor één incident opleggen van een boete naast een stadionverbod is een reactie op een en hetzelfde incident. Er wordt één combinatiestraf opgelegd voor het betreffende incident, van dubbele bestraffing is dan geen sprake.
Ook geen schorsing van het stadionverbod per [per datum] 2025
4.16.
[eiser] vordert subsidiair schorsing van het stadionverbod per 26 april 2025. In aanvulling op het voorgaande stelt [eiser] dat zowel in het eerste besluitvormingsproces als in de beroepsprocedure onvoldoende aandacht is besteed aan de aanleiding van de gebeurtenis. Daarnaast heeft de supporter die de telefoon uit de handen van de dochter van [eiser] heeft getrokken een stadionverbod opgelegd gekregen voor de duur van 12 maanden. De voorzieningenrechter wijst de vordering af.
4.17.
In deze procedure is maar beperkt ruimte voor een inhoudelijke heroverweging van het besluit. Zoals vermeld in overweging 4.5 van dit vonnis heeft de KNVB bij het al dan niet opleggen van een stadionverbod een ruime beoordelingsvrijheid.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er geen duidelijkheid is over de maatregel die aan de andere supporter is opgelegd. De positie en de handelingen van deze supporter zijn ook andere dan die van [eiser] , zodat een vergelijking ook niet opgaat. Van willekeur aan de zijde van de KNVB is op dit punt dan ook geen sprake.
De aanleiding tot het incident is expliciet meegenomen in de beoordeling door de commissie. De commissie heeft hieraan beperkt waarde toegekend, nu zij van oordeel is dat ongeacht de aanleiding het niet gepast is vervolgens de confrontatie met andere supporters op te zoeken.
Nieuw ten opzichte van de beroepsprocedure is dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat hij inziet dat hij te ver is gegaan en dat “het na het incident met de telefoon klaar had moeten zijn”. Deze blijk van zelfreflectie had voor de commissie mogelijk aanleiding kunnen zijn [eiser] milder te bestraffen. Tegenover de commissie heeft [eiser] dit echter – in zijn eigen verklaring – niet zo verwoord.
Hoewel de voorzieningenrechter waardering heeft voor de gewijzigde opstelling van [eiser] , kan dit toch niet tot het oordeel leiden dat de commissie in redelijkheid niet tot haar beslissing heeft kunnen komen. Al met al is er onvoldoende grond voor het gedeeltelijk schorsen van het stadionverbod.
Conclusie
4.18.
De conclusie is dat de KNVB in alle redelijkheid tot het besluit tot opleggen van het landelijk stadionverbod heeft kunnen komen. Het besluit is namelijk naar de wijze van totstandkoming en de inhoud niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Het stadionverbod blijft dus in stand en de voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiser] afwijzen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
4.19.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de KNVB worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.581,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.581,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.
5315

Voetnoten

1.Rb. Oost-Brabant 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4423.