In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderde om het landelijk stadionverbod dat door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) was opgelegd, te schorsen. Het stadionverbod was opgelegd naar aanleiding van een incident tijdens een voetbalwedstrijd op 2 maart 2024, waarbij [eiser] betrokken was. De KNVB had het stadionverbod voor de duur van 36 maanden opgelegd, omdat er een gegrond vermoeden bestond dat [eiser] zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen. [eiser] betwistte de redelijkheid van het besluit en voerde aan dat de KNVB niet zorgvuldig had gehandeld en dat hij dubbel gestraft werd voor hetzelfde feit.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de KNVB in redelijkheid tot het besluit kon komen en dat de procedure voldoende rechtswaarborgen bood. De rechter stelde vast dat de KNVB op basis van een melding van de voetbalclub had gehandeld en dat er geen sprake was van onzorgvuldigheid. Ook werd geoordeeld dat de beroepsprocedure die [eiser] had doorlopen voldoende waarborgen bood en dat hij zich op behoorlijke wijze had kunnen verdedigen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van [eiser] af en bevestigde het stadionverbod, waarbij hij ook de proceskosten voor [eiser] oplegde.