I. De definitieve vaststelling van de subsidie en de terugvordering (het bestreden besluit 1)
Fictieve dienstbetrekkingen
20. Kern van het inhoudelijke geschil is de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres enerzijds en [C ] (dochter van eiseres),
[D ] (zoon van eiseres), [E ] en [F ] (zus van eiseres) anderzijds. Deze laatstgenoemde vier personen zullen in het vervolg van deze tussenuitspraak (ook) als de vier personen worden aangeduid. Volgens de minister blijkt uit de door eiseres aangeleverde stukken onvoldoende dat deze personen werkzaam waren voor eiseres en in welke hoedanigheid. Volgens de minister is eiseres er niet in geslaagd om concrete verifieerbare informatie in te dienen waaruit blijkt dat deze personen werkzaam waren bij eiseres en in welke hoedanigheid. Daardoor zijn er volgens de minister te veel onduidelijkheden om de juiste loonsom vast te stellen.
21. Eiseres bestrijdt dat er tussen haar en de vier personen geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Het is aan de minister om aan te tonen dat dit zo is, maar het standpunt is volgens eiseres gebaseerd op ongefundeerde aannames verkregen uit de anonieme meldingen die een eigen leven zijn gaan leiden. Nergens blijkt uit dat de vier personen geen arbeid zouden hebben verricht voor eiseres. Het zou van slecht werkgeverschap/ondernemerschap getuigen als eiseres loon aan derden zou betalen zonder dat daar arbeid tegenover staat. De vier personen zijn allen in dienst getreden voor aanvang van de coronacrisis, omdat het bedrijf van eiseres dermate goed liep dat zij arbeidskrachten nodig had. In 2018 en 2019 heeft eiseres haar zus in dienst genomen voor de administratie en haar dochter en zoon voor de algemene taken binnen het bedrijf. Voor de dochter was dit ook een leerschool als opstap naar een eigen bedrijf. Eiseres heeft alle stukken/informatie overgelegd met betrekking tot de vier personen, waaruit is af te leiden dat er sprake is van reële dienstverbanden.
22. De rechtbank stelt voorop dat de NOW-regelingen uitsluitend zijn bedoeld om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten van werknemers. Voor het begrip werknemer wordt in de NOW-regelingen aangesloten bij het begrip werknemer in artikel 1, onderdeel o, van de Wet financiering sociale verzekeringen.Bij de beoordeling of er sprake is van recht op subsidie is dus van belang of de vier personen aangemerkt kunnen worden als werknemers in de zin van de werknemersverzekeringen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is daarvoor bepalend of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Dat is het geval als wordt voldaan aan de elementen verrichten van arbeid, loonbetaling en gezagsverhouding.
23. De minister heeft aan zijn conclusie dat de vier personen geen arbeid hebben verricht de volgende bevindingen uit het onderzoeksrapport ten grondslag gelegd:
- Op 17 juni 2021 heeft eiseres werklijsten overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de vier personen in januari 2020 in totaal 492 uur werkzaamheden hebben verricht bij [bedrijf] [locatie] .De themaonderzoeker heeft op 24 november 2021 bij [bedrijf] B.V. gevraagd welke werknemers van [handelsnaam] er in januari 2021 gewerkt hebben voor locatie [locatie] . [bedrijf] B.V. legde een ‘housekeeping lijst’ over, waaruit blijkt dat geen van de vier personen werkzaamheden hebben verricht.Hieruit blijkt dat er valse informatie is verstrekt om voornoemde dienstverbanden aannemelijk te maken.
- Eiseres heeft een facturatie van LeasePlan overgelegd uit 2019. Uit die facturatie blijkt dat [handelsnaam] een voertuig leasete met kenteken [kenteken] . Deze informatie dient volgens eiseres ter ondersteuning van het standpunt dat werknemer [G] als logistiek medewerker in dienst is. Naar aanleiding hiervan is contact opgenomen met ex-werknemer [B] die verklaarde dat van een logistiek medewerker geen sprake was en dat zij degene was die het voertuig met kenteken [kenteken] in bezit had vanaf de start van de lease. Als bewijs heeft zij een loonstrook overgelegd waaruit blijkt dat dit voertuig als ‘auto van de zaak’ op haar naam stond.Daarnaast blijkt dat de leasemaatschappij in 2019 vroeg om een handtekening van [G] (aangezien hij in eerste instantie de eenmanszaak op naam had). Aan de leasemaatschappij werd al in 2019 medegedeeld dat [G] niet werkzaam was.
- Werknemer [F ] zou zich volgens eiseres bezighouden met de administratie; facturering, communicatie, verwerken van opdrachten, bestellingen plaatsen, werving en selectie, etc. Een tweetal e-mailberichten van [F ] zijn bijgevoegd, waaruit blijkt dat zij facturen verstuurt en contact heeft met klanten. Het gaat om 2 e-mailberichten van 11 maart 2019 en 14 mei 2019 die verzonden zijn naar [boekhouder] (te weten de boekhouder van eiseres). Deze e-mailberichten zijn vanaf het privé e-mailaccount [e-mailadres] verzonden. Dit is volgens de themaonderzoeker onvoldoende informatie om een dienstverband van 120 uur per maand op te baseren.
24. De rechtbank is van oordeel dat de minister op basis van deze onderzoeksbevindingen terecht twijfels kon hebben of er sprake is geweest van privaatrechtelijke dienstverbanden tussen de vier personen en eiseres. Niet dan wel onvoldoende blijkt dat de vier personen feitelijke werkzaamheden hebben verricht voor eiseres en in welke hoedanigheid.
25. Dan ligt het op de weg van eiseres om het tegendeel aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens voldoende tegenbewijs te leveren dat de vier personen ten tijde in geding daadwerkelijk werkzaamheden hebben verricht voor eiseres. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar reacties niet op alle door de themaonderzoeker gestelde vragen is ingegaan en ook niet de gevraagde bewijsstukken van haar stellingen heeft overgelegd. De door eiseres in dit verband wel overgelegde stukken over de leaseauto en de twee
e-mailberichten van [F ] kunnen niet worden aangemerkt als objectieve en verifieerbare gegevens die de onjuistheid van de door de minister gepresenteerde feiten aannemelijk maken. Volgens eiseres was [G] de enige die structureel logistieke werkzaamheden verrichtte en bracht en haalde hij dagelijks kleding en schoonmaakartikelen op bij klanten. Naar aanleiding hiervan heeft de themaonderzoeker aan eiseres nadere vragen gesteld over welke kleding en schoonmaakspullen er geleverd werden, omdat uit whatsappberichten van eiseres zelf blijkt dat de werknemers in werkkleding verschijnen en dat de schoonmaakartikelen aanwezig zijn in de hotels. Eiseres heeft die onduidelijkheden niet kunnen ophelderen. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit de facturatie van Leaseplan, die enkel betrekking heeft op het jaar 2019, niet blijkt dat [G] als bestuurder staat geregistreerd. Verder staat in de loonstrook van april 2020 dat [G] geen leaseauto heeft, terwijl deze auto wel als ‘auto van de zaak’ staat vermeld op de loonstrook van ex-werknemer [B] . Eiseres verwijst nog naar whatsappberichten, waaruit blijkt dat zij ‘ [H] ’ vraagt: “heb je de auto al”. Nog daargelaten dat onduidelijk is of ‘ [H] ’ de persoon [G] is aan wie deze berichten zijn gericht, is daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto beschikbaar is gesteld vanwege een dienstbetrekking bij eiseres in de hoedanigheid van logistiek medewerker.
26. Verder leveren de overgelegde schriftelijke arbeidsovereenkomsten en loonstroken onvoldoende bewijs dat sprake is geweest van een dienstverband. De minister heeft er in zijn aanvullend verweerschrift terecht op gewezen dat de aanwezigheid van deze stukken niet zonder meer bewijs kunnen vormen dat de vier personen als werknemers hebben gewerkt voor eiseres. Daarbij heeft de minister in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat de functies van de vier personen telkens wisselend zijn omschreven, waardoor, bij gebreke van verifieerbare gegevens, onduidelijk blijft welke werkzaamheden zij voor eiseres zouden hebben verricht. Eiseres stelt dat de genoemde functies op de arbeidsovereenkomsten startfuncties waren, maar dat daarna de functies/werkzaamheden zijn gewijzigd. Zij heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Het komt de rechtbank voor dat als deze vier personen geruime tijd voor een aantal uren per week bij eiseres hebben gewerkt, daar toch meer bewijs van aangeleverd zou moeten kunnen worden.
27. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er te veel twijfels blijven bestaan of de vier personen arbeid bij eiseres hebben verricht en dus of er sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank kan de minister daarom volgen dat op basis van de ontvangen informatie onvoldoende inzicht is gegeven om zo de werkelijke loonsom te kunnen vaststellen. Dit betekent dat eiseres alleen al om deze reden niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de NOW-1. De andere elementen van het werknemerschap (loonbetaling en gezagsverhouding) zal de rechtbank daarom onbesproken laten.
Belangenafweging en evenredigheid
28. Tot slot stelt eiseres dat, mocht er twijfel zijn over een bepaald deel van de aanvraag, alleen voor dat deel van de aanvraag de subsidie niet vastgesteld kan worden. Eiseres heeft meerdere mensen in dienst gehad waarvan de betrouwbaarheid niet ter discussie wordt gesteld. Niet valt in te zien waarom de loonsom niet kan worden vastgesteld op het bedrag waarvan de minister van mening is dat dit wel is verloond. De minister heeft dit ten onrechte niet gedaan. Ook gezien de achtergrond van de noodmaatregel, is het volgens eiseres volstrekt onevenredig dat als voor een klein deel onzekerheid bestaat, de gehele subsidie op nihil wordt vastgesteld. Eiseres wordt hierdoor onevenredig benadeeld, omdat het voortbestaan van het bedrijf in gevaar wordt gebracht en daarmee de werkgelegenheid die het bedrijf zijn werknemers biedt. Dit terwijl behoud van werkgelegenheid juist de bedoeling van de subsidie is.
29. Omdat eiseres niet heeft voldaan aan de in de NOW-regeling neergelegde verplichting, is de minister naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om de subsidie lager dan de subsidieverlening vast te stellen. Dit betekent echter niet dat de minister de subsidie altijd lager moet vaststellen. Gezien de discretionaire bevoegdheid die de minister op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb heeft om de subsidie lager vast te stellen, zal de minister een belangenafweging moeten maken. Aan de ene kant moet het belang van de minister van een juiste subsidievaststelling en uitbetaling worden afgewogen tegen de individuele gevolgen daarvan voor eiseres. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel. Op basis hiervan moet de minister ook beoordelen of de nadelige gevolgen van het op nihil vaststellen van de subsidie voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die ermee worden gediend.
30. De rechtbank is het met eiseres eens dat uit het bestreden besluit 1 niet blijkt dat er een kenbare belangenafweging is gemaakt. De minister heeft erop gewezen dat het doel van de NOW is om werkgelegenheid te behouden bij een hoog omzetverlies en dat daarvan in het geval van eiseres niet is gebleken. Maar dat neemt niet weg dat in concrete gevallen de gevolgen van een strikte uitleg van de regeling onevenredig kunnen uitpakken. Het is de rechtbank niet duidelijk waarom in dit geval aan het belang van eiseres minder of geen waarde wordt gehecht. Uit de stukken blijkt ook niet dat de gevolgen van de subsidievaststelling voor eiseres door de minister concreet zijn onderzocht.
31. Gelet op wat eiseres heeft aangevoerd, had dit wel moeten gebeuren zowel ten aanzien van de subsidievaststelling als ten aanzien van de terugvordering. Ook de bevoegdheid tot terugvordering op grond van artikel 15 van de NOW-1 en artikel 4:95, vierde lid, van de Awb is immers discretionair. Dit betekent dat er sprake is van motiveringsgebreken in het bestreden besluit 1.
Conclusie ten aanzien van het bestreden besluit 1
32. Op grond van wat hiervoor is overwogen, staat vast dat eiseres niet aan de gestelde verplichting in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de NOW-1 heeft voldaan. Daarom kan niet worden vastgesteld of eiseres voldoet aan de materiële voorwaarden voor een definitieve subsidie op grond van de NOW-1. De minister had echter een kenbare belangenafweging moeten maken en had in het kader van het evenredigheidsbeginsel moeten beoordelen of de nadelige gevolgen van zijn besluit (de subsidievaststelling op nihil) mogelijk onevenredig zijn in het licht van de regeling. In een situatie als die van eiseres kan de minister bij een vaststelling op nihil niet enkel wijzen op een verplichting uit de regeling, zonder te beoordelen of de nadelige gevolgen in verhouding staan tot het doel. De minister heeft daarom niet deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd waarom de subsidie is vastgesteld op nihil. De beslissing om het betaalde voorschot van € 108.354,- terug te vorderen is om dezelfde reden onvoldoende gemotiveerd, nu dat ook een discretionaire bevoegdheid is op grond van artikel 15 van de NOW-1 en artikel 4:95, vierde lid van de Awb. Het bestreden besluit 1 is daarom in strijd met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Awb.