ECLI:NL:RBMNE:2024:6037

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/3849
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. van Es – de Vies
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Uwv inzake ziekmelding en dwangsom

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn ziekmelding. Eiser, die tot 1 december 2023 bij [werkgever] werkte, meldde zich ziek per 13 december 2022. Aangezien [werkgever] eigenrisicodrager is voor de Ziektewet, diende eiser zich bij hen ziek te melden. Eiser heeft herhaaldelijk contact opgenomen met het Uwv, maar kreeg te maken met vertragingen en onduidelijkheden over de afhandeling van zijn ziekmelding. Op 7 maart 2024 verzocht eiser het Uwv om de betaling van zijn Ziektewetuitkering over te nemen van [werkgever], maar het Uwv besloot pas op 25 april 2024 dat eiser geen recht had op dwangsommen wegens niet tijdig beslissen. Eiser stelde beroep in tegen dit dwangsombesluit, dat door de rechtbank als ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv in gebreke was gebleven en dat eiser recht had op een dwangsom van € 1.442,--. De rechtbank vernietigde het dwangsombesluit en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van eiser, die in totaal € 133,-- bedragen, en het griffierecht van € 51,-- diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3849
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Inleiding

1. Eiser werkte tot 1 december 2023 bij [werkgever] (hierna: [werkgever] ). Per 13 december 2022 wordt eiser ziek. Omdat [werkgever] eigenrisicodrager is voor de Ziektewet, en eiser binnen vier weken na uitdiensttreding ziek is geworden, moet eiser zich bij [werkgever] ziekmelden. [werkgever] is verantwoordelijk voor de afhandeling van eisers ziekmelding.
2. In de veronderstelling dat hij bij het Uwv moet zijn, neemt eiser op 22 december 2023, en 9 en 12 januari 2024 telefonisch contact op met het Uwv. Het Uwv laat [werkgever] vervolgens bij brief van 12 januari 2024 weten dat eiser zich per 13 december 2024 ziek heeft gemeld, en dat [werkgever] vanaf dan zes weken de tijd heeft om de ziekmelding van eiser in behandeling te nemen, en daarvan op gebruikelijke wijze melding te doen aan het Uwv.
3. Op 2, 12 en 13 februari 2024 is er opnieuw telefonisch contact tussen eiser en het Uwv. [werkgever] geeft niet thuis en eiser zit zonder inkomen. Eiser wil graag in aanmerking komen voor een voorschot op zijn Ziektewetuitkering. Omdat de termijn van zes weken die het Uwv aan [werkgever] heeft gegund nog niet is verstreken, laat het Uwv eiser weten dan (nog) niks voor hem te kunnen betekenen.
4. Op 23 februari 2024 en op 1 maart 2024 is er opnieuw telefonisch contact tussen eiser en het Uwv. [werkgever] geeft nog altijd niet thuis en eiser zit nog steeds zonder inkomen. Op 1 maart 2024 neemt het Uwv contact op met [werkgever] , die toezegt dat zij eisers ziekmelding in behandeling gaat nemen. Dit gebeurt echter niet. Bij brief van 7 maart 2024 (hierna: het verzoek) verzoekt eiser het Uwv daarom dringend om de betaling van zijn Ziektewetuitkering van [werkgever] over te nemen. Eiser dient daarbij ook een klacht in over het handelen van het Uwv tot dan toe. Hierop neemt het Uwv opnieuw contact op met [werkgever] , die nu laat weten dat zij eiser verzocht heeft om zich schriftelijk ziek te melden bij [organisatie] , het bedrijf dat uitvoering geeft aan de ziekmeldingen van (oud)werknemers van [werkgever] . Bij e-mail van 11 maart 2024 meldt eiser zich daar ziek.
5. Op 5 april 2024 is er opnieuw contact tussen eiser en het Uwv. De ziekmelding van eiser is nog altijd niet in behandeling genomen, en eiser zit nog steeds zonder inkomen. Bij brief van 7 april 2024, door het Uwv op 10 april 2024 ontvangen, stelt eiser het Uwv in gebreke (hierna: de ingebrekestelling), omdat het Uwv volgens eiser niet (tijdig) heeft beslist op zijn verzoek.
6. Het Uwv neemt hierop opnieuw contact op met [werkgever] , die laat weten dat [organisatie] de ziekmelding inmiddels in behandeling heeft genomen. Bij brief van 24 april 2024 informeert het Uwv eiser hierover. Bij besluit van 25 april 2024 (hierna: het dwangsombesluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser geen recht heeft op dwangsommen wegens niet tijdig beslissen. Volgens het Uwv is met de brief van 24 april 2024, en dus binnen twee weken na de ingebrekestelling, alsnog (tijdig) beslist op het verzoek van eiser.
7. Op 10 mei 2024 blijkt dat [organisatie] niet op de hoogte was van eisers ziekmelding. [organisatie] neemt de ziekmelding alsnog in behandeling. Op 14 mei 2024 ontvangt het Uwv daarvan melding in het werkgeversportaal van [werkgever] .
8. Op 15 mei 2024 stelt eiser beroep in bij de rechtbank tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit op zijn verzoek. Dit beroep is van rechtswege mede gericht tegen het dwangsombesluit. [1]
9. Op 21 mei 2024 wordt eiser uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts van [organisatie] die hem arbeidsongeschikt acht per 13 december 2023. Eiser heeft recht op een Ziektewetuitkering. De Ziektewetuitkering wordt door [werkgever] eerst op 6 juni 2024 aan eiser, met terugwerkende kracht per 13 december 2023, uitbetaald.
10. In reactie op het beroep heeft het Uwv een verweerschrift ingediend. De zaak is op 17 september 2024 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn moeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

11. De rechtbank stelt voorop dat een eigenrisicodrager alle werkzaamheden moet verrichten ter voorbereiding van besluiten inzake het recht op uitkeringen op grond van de Ziektewet, als een werknemer binnen vier weken na uitdiensttreding ziek wordt. [2] De eigenrisicodrager legt een voorstel voor een beslissing aan het Uwv voor. [3] Hiervoor heeft de eigenrisicodrager een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de werknemer ziek wordt. [4]
12. Als de eigenrisicodrager deze werkzaamheden naar het oordeel van het Uwv niet, niet voldoende of niet juist verricht, verricht het Uwv de werkzaamheden. Het Uwv brengt de kosten daarvan in rekening bij de eigenrisicodrager. Als de eigenrisicodrager het voorstel naar het oordeel van het Uwv niet of niet voldoende zorgvuldig heeft voorbereid, wordt de eigenrisicodrager in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen binnen een hem door het Uwv gestelde termijn. Als de eigenrisicodrager binnen de gestelde termijn het verzuim niet of niet voldoende heeft hersteld, verricht het Uwv de werkzaamheden ter voorbereiding van het besluit inzake het recht op Ziektewetuitkering, of onderdelen daarvan. [5]
13. Eiser is op 13 december 2023 ziek geworden. Gelet op de termijn van zes weken, had [werkgever] dus uiterlijk tot en met 24 januari 2024 om alle werkzaamheden ter voorbereiding van een besluit over eisers recht op een Ziektewetuitkering te verrichten.
14. Partijen zijn in geschil over de datum waarop eiser zich eerst heeft ziekgemeld. Volgens eiser was dat op 22 december 2023. Volgens het Uwv was dat op 9 januari 2024. De rechtbank kan dit geschilpunt in het midden laten, omdat het voor de termijn van [werkgever] niet uitmaakt of eiser zich op 22 december 2023 of op 9 januari 2024 eerst bij het Uwv heeft ziekgemeld. De termijn van [werkgever] is immers gekoppeld aan de eerste ziektedag van eiser van 13 december 2023, en niet aan de datum van ziekmelding. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [werkgever] met de brief van het Uwv van 12 januari 2024 eerst op de hoogte is gesteld van eisers ziekmelding, en dat dit ruim voor afloop van de zeswekentermijn is geweest.
15. De rechtbank maakt verder uit het dossier op dat het Uwv zich, na het verstrijken van de zeswekentermijn op 25 januari 2024, ondanks de herhaaldelijke verzoeken van eiser, pas eerst op 1 maart 2024 weer (telefonisch) tot [werkgever] richt. [werkgever] zegt vervolgens toe dat zij de werkzaamheden zal gaan verrichten, maar het Uwv stelt [werkgever] geen termijn waarbinnen het verzuim moet worden hersteld, terwijl de Regeling dat wel voorschrijft. Ook in de contactmomenten met [werkgever] die daarop volgen en waarbij [werkgever] steeds opnieuw aangeeft de ziekmelding in behandeling te nemen (maar dat niet doet), stelt het Uwv [werkgever] geen hersteltermijn.
16. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv toegelicht dat er voor het Uwv geen aanleiding bestond om in te grijpen, omdat [werkgever] steeds liet weten dat zij aan de slag zou gaan. De rechtbank gaat daar echter niet in mee. Toen bleek dat [werkgever] de ziekmelding na afloop van de zeswekentermijn niet in behandeling had genomen, had het Uwv (ondanks telefonische toezeggingen) [werkgever] een hersteltermijn moeten stellen om verdere vertraging te voorkomen. Dit is ten onrechte niet gebeurd.
17. Nu [werkgever] de werkzaamheden ter voorbereiding van het besluit inzake eisers recht op Ziektewetuitkering op 25 januari 2024
niethad verricht, was het vanaf dat moment aan het Uwv om ofwel een hersteltermijn aan [werkgever] te geven ofwel om de werkzaamheden zelf te verrichten. Met het verzoek van 7 maart 2024 heeft eiser het Uwv gevraagd om dit te doen. Na ontvangst van de ingebrekestelling op 10 april 2024, had het Uwv nog twee weken, te weten uiterlijk tot en met 24 april 2024, om op het verzoek van eiser te beslissen.
18. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat hij met de brief van 24 april 2024 alsnog (tijdig) op het verzoek van eiser heeft beslist, maar de rechtbank gaat daar niet in mee. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [6] Met het begrip rechtshandeling wordt gedoeld op een handeling gericht op rechtsgevolg. Dat betekent dat een besluit moet zijn gericht op het doen ontstaan van een bevoegdheid, recht of verplichting of teniet te doen daarvan. [7] Met de brief van 24 april 2024 is daar naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van. In de brief staat alleen:
“We hebben gisteren (23 april 2024) contact gehad met [werkgever] . en ze hebben ons en ook aan u bevestigd dat ze de ziekmelding in behandeling gaan nemen.”Dit is slechts een informatieve mededeling; eisers verzoek wordt hiermee niet af- of toegewezen. Dat betekent dat de brief van 24 april 2024 geen besluit is. Het Uwv was daarom vanaf 25 april 2024 in verzuim.
19. Als een bestuursorgaan een besluit niet (op tijd) neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,-- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,-- per dag en de overige dagen € 45,-- per dag. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na die waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. [8]
20. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,--, omdat er 42 dagen zijn verstreken sinds het Uwv in gebreke is:
 € 322,- € 322,- over de periode van 25 april 2024 tot en met 8 mei 2024;
 € 322,- € 490,- over de periode van 9 mei 2024 tot en met 22 mei 2024;
 € 322,- € 630,- over de periode van 23 mei 2024 tot en met 5 juni 2024.
Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser vanaf 6 juni 2024 geen belang meer had bij een besluit van het Uwv op zijn verzoek, omdat [werkgever] de Ziektewetuitkering op die datum aan eiser, met terugwerkende kracht per 13 december 2023, heeft uitbetaald.
21. Op de zitting heeft eiser zijn verzoek om schadevergoeding en om wettelijke rente ingetrokken, omdat [werkgever] (die het Ziekengeld aan eiser uitbetaalt) geen partij is in deze procedure. De rechtbank hoeft daarom op deze verzoeken niet meer te beslissen.

Conclusie

22. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond. De rechtbank vernietigt het dwangsombesluit en bepaalt dat het Uwv een dwangsom aan eiser verschuldigd is van € 1.442,--.
23. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het Uwv in de proceskosten van eiser. Eiser heeft verzocht om vergoeding van zijn reis- en verletkosten. De rechtbank stelt de reiskosten van eiser vast op € 13,-- (retour Amersfoort Vathorst – Utrecht, tweede klas vol tarief). De rechtbank stelt eisers reistijd van deur tot deur schattenderwijs vast op twee uren in totaal. De zitting bij de rechtbank heeft een uur geduurd. Dat betekent dat de rechtbank het Uwv veroordeelt in de verletkosten van eiser tot een bedrag van € 120,-- (gebaseerd op een tarief van € 40,-- bruto per uur)
24. Tot slot moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 51,-- aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het dwangsombesluit;
  • bepaalt dat het Uwv een dwangsom aan eiser verschuldigd is van € 1.442,--;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 133,--;
  • bepaalt dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 51,-- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es – de Vies, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Voetnoten

1.Artikel 4:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 63a, eerste lid, jo. artikel 29, tweede lid onder b, jo. artikel 46 van de Ziektewet (ZW).
3.Artikel 2, eerste lid van de van de Regeling werkzaamheden, administratieve voorschriften en kosten eigenrisicodragen ZW (de Regeling).
4.Artikel 38aa, eerste lid, onder b van de ZW.
5.Artikel 63a, vijfde lid van de ZW, jo. artikel 2, zesde en zevende lid van de Regeling.
6.Artikel 1:3, eerste lid van de Awb.
7.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:795, ro 4.3.1.
8.Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb.