4.3.Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het vervolgens die belangen tegen elkaar afwegen. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot dezelfde belangenafweging en daarmee tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Volgens vaste jurisprudentie, zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:257), geldt dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2 , eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. 5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het verkeersbesluit heeft vermeld welke van de in artikel 2 , eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Het college heeft het verkeersbesluit genomen om de veiligheid op de weg te verzekeren, het beschermen van weggebruikers en passagiers, het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Het college stelt dat de nieuwe doorsteek enkele voordelen heeft op het gebeid van verkeersveiligheid.
6. Het geschil beperkt zich tot het verkeersbesluit van 7 mei 2024. Dit houdt in dat alleen de gronden van verzoekers die daartegen gericht zijn besproken kunnen worden. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de gronden van verzoekers zich wat betreft het verkeersbesluit beperken tot de aanleg van de verbinding van [straat 1] met [straat 2] en niet zijn gericht tegen de ook in het verkeersbesluit opgenomen opheffing van het onverplichte fietspad.
7. Verzoekers voeren aan dat het college in het bestreden besluit niet is ingegaan op hun stellingname dat door de verbinding van twee doodlopende wegen extra verkeer wordt aangetrokken dat door de weginrichting uitgenodigd wordt tot hard rijden. Ook is het college niet ingegaan op de stelling dat een doodlopende weg logischer is dan een doorgaande route en dat het woonerf na de getroffen maatregelen niet meer zo ingericht zal zijn dat kinderen veilig op de weg kunnen spelen. Volgens eisers hoort een doorgaande weg niet bij een woonerf. Op de zitting hebben eisers nog gesteld dat sinds de verbinding is gerealiseerd er significant meer verkeer is, dat ze de auto’s niet herkennen zodat het geen bestemmingsverkeer is en dat de auto’s te hard rijden.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het bestreden besluit onder de kop ‘zienswijzen en belangenafweging’ gemotiveerd is ingegaan op de door verzoekers tegen het verkeersbesluit aangevoerde gronden, voor zover ze waren onderbouwd. In het verweerschrift heeft het college deze motivering herhaald en nader toegelicht.
9. Het college heeft over de door eiser genoemde gronden gesteld dat het verbinden van de doodlopende wegen zorgt voor een in het geheel meer veilige verkeerssituatie, omdat auto’s niet hoeven te keren op een doodlopende weg als ze de auto niet kunnen parkeren en ook bezorgers niet hoeven te keren, maar een rondje kunnen rijden. Gelet op de wegstructuur van de [straat 3] en [straat 4] en de daar toegestane maximale snelheid en gelet op de weginrichting van [straat 1] , zullen in de praktijk voornamelijk omwonenden gebruik maken van de nieuwe doorsteek, zodat er misschien wel enige toename van verkeer is, maar niet in de mate die verzoekers verwachten.
Het rechte stuk weg dat door de verbinding ontstaat, zal niet direct zal uitnodigen tot hard rijden, omdat dit rechte stuk weg 40 meter lang is, wat niet ongebruikelijk is voor een woonerf en korter is dan enkele andere rechte wegen in woonerven in de wijk. Daarnaast zit er op het rechte stuk nog een knik in de weg. Dat er een onveilige situatie zal ontstaan voor spelende kinderen hebben verzoekers niet onderbouwd. Alles afwegend is het college van mening dat de doorsteek een meerwaarde is voor de wijk, met name op het gebied van bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Verder heeft de korpschef op 20 februari 2024 positief geadviseerd over het verkeersbesluit.
10. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat niet uit wet- of regelgeving volgt dat op woonerven geen doorgaande wegen gerealiseerd mogen worden. Hetzelfde geldt voor de stelling van verzoekers dat een woonerf slechts mag worden gebruikt door de bewoners van het erf. Het woonerf is een openbare weg waarvan een ieder binnen de grenzen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 gebruik kan maken.
11. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het college, gelet op zijn beslisruimte, in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen, waaronder de door verzoekers bestreden verkeersveiligheid. Dat het inderdaad om slechts een lichte toename van verkeer gaat, blijkt uit de verkeersmeting die het college na voltooiing van de verbinding heeft gedaan in de periode tussen woensdag 10 juli en woensdag 14 augustus op [straat 2] en in de periode tussen woensdag 24 juli en woensdag 14 augustus 2024 op [straat 1] . Er is weliswaar niet ook gemeten voordat de verbinding was gerealiseerd waardoor de exacte toename niet is vast te stellen, maar uit het geringe gemiddelde aantal verkeersbewegingen van gemiddeld 100 per dag op [straat 2] en gemiddeld 300 op [straat 1] na realisatie van de verbinding, volgt dat de toename in ieder niet zodanig is dat daarmee het gebruik van de wegen uitkomt boven de bij een woonerf maximale verkeersintensiteit van 1000 verkeersbewegingen per dag. Deze meting is weliswaar gedaan in de zomerperiode, maar de voorzieningenrechter vindt het niet aannemelijk dat de verkeersintensiteit buiten de zomerperiode boven de 1000 verkeersbewegingen per dag uitkomt. Verzoekers hebben in dit kader nog aangevoerd dat zij vrezen dat automobilisten die van de [straat 3] in oostelijke richting naar de [straat 4] willen rijden via de nieuwe verbinding zullen gaan, vanwege de onoverzichtelijke t-splitsing [straat 4] - [straat 3] . De voorzieningenrechter vindt dit echter niet aannemelijk gelet op de inrichting van de nieuwe verbinding als woonerf en de extra afstand die automobilisten dan moeten afleggen. Verder volgt uit de verkeersmeting ook dat de meeste weggebruikers zich aan de verkeerssnelheid houden. Dat de verbinding uitnodigt tot hard rijden en dat er een onveilige situatie voor kinderen is ontstaan is dus wel gesteld, maar niet voldoende onderbouwd. Deze grond slaagt niet.
Parkeerplekken en openbaar groen
12. Verzoekers hebben diverse gronden aangevoerd tegen de door het college te realiseren parkeerplekken en over het te realiseren openbaar groen.
13. De voorzieningenrechter kan geen oordeel geven over de parkeerplekken, omdat het verkeersbesluit gaat over het verwijderen van een onverplicht fietspad en aanleg van een autoverbinding en niet over het realiseren van parkeerplekken. Dat het doel van de verbinding slechts is voor het realiseren van extra parkeerplekken, heeft het college voldoende gemotiveerd bestreden door erop te wijzen dat deze parkeerplekken ook zonder de verbinding gerealiseerd kunnen worden. Ook over de realisering van het openbaar groen kan de voorzieningenrechter geen oordeel geven, omdat het verkeersbesluit niet is genomen ter realisering van openbaar groen.
14. Verzoekers voeren aan dat zij een alternatief plan hebben, dat zij uitgevoerd willen zien en dat het college daar niet op ingaat. Het belang van het behouden van doodlopende straten ten behoeve van veiligheid en wooncomfort, staan niet in verhouding tot het faciliteren van het zoeken van een vrije parkeerplaats. [straat 1] [nummer 3] t/m [nummer 2] en [adres] en [nummer 4] hebben bovendien al een drukke straat aan de achterkant. Ook voeren eisers aan – kort gezegd – dat de communicatie met het college gebrekkig is geweest en dat zij onvoldoende betrokken zijn bij de realisering van de plannen.
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het dossier blijkt dat er diverse gesprekken met de bewoners zijn gevoerd. Van een gebrekkige communicatie blijkt daaruit niet. Verder is het college niet verplicht om een participatieproces te organiseren en hebben zij in de brief van 19 april 2024 uitgelegd waarom er niet gekozen is voor een participatieproces. Tot slot geeft de voorzieningenrechter eisers mee dat als participatie gefaciliteerd wordt, dat niet per definitie betekent dat er tegemoet gekomen moet worden aan wensen van bewoners. Participatie houdt in dat wensen worden meegewogen. Verweerder heeft de wensen van eisers wel meegewogen, maar anders beslist. Dat staat verweerder binnen de grenzen van de wet vrij.
16. De voorzieningenrechter toetst ook alleen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het college niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit niet in strijd is met wettelijke voorschriften en geen sprake is van een onevenwichtige belangenafweging. Het alternatieve plan van verzoekers komt voort uit het feit dat zij door de verbinding verkeer voor hun huis gaan krijgen. Dit is een individueel belang. Het college zet daar een algemeen belang van de wijk tegenover, waaronder de verkeersveiligheid. Het college heeft dat algemene belang dat gediend is met veiligheid, zwaarder kunnen laten wegen dan het individuele belang van verzoekers.