ECLI:NL:RBMNE:2024:5982

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/4109 en UTR 24/4110
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verkeersbesluit inzake de aanpassing van een binnenterrein en de gevolgen voor verkeersveiligheid

Op 30 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik. Verzoekers, bewoners van de straten [straat 1] en [straat 2], hebben beroep ingesteld tegen dit verkeersbesluit, dat betrekking heeft op de aanpassing van het binnenterrein tussen deze straten. Het college heeft besloten om de doodlopende wegen [straat 1] en [straat 2] met elkaar te verbinden om de openbare ruimte te verbeteren en de verkeersveiligheid te waarborgen. Verzoekers vrezen echter dat deze verbinding zal leiden tot verkeersonveilige situaties en extra verkeer in hun woonomgeving.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het college in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen. De rechter heeft daarbij gekeken naar de motivering van het verkeersbesluit en de belangenafweging die het college heeft gemaakt. Het college heeft aangegeven dat de nieuwe verbinding de verkeersveiligheid ten goede zal komen, omdat het keren op een doodlopende weg niet meer nodig is en bezorgers gemakkelijker kunnen rijden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wegen dan de individuele belangen van de verzoekers. De rechter heeft het beroep van verzoekers ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Dit betekent dat de aanpassing van de openbare ruimte kan doorgaan zoals gepland, zonder dat er aanleiding is voor een tijdelijke maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24 /4109 en 24 /4110
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 augustus 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik, het college

(gemachtigde: P. Verweij).

Inleiding

1. Het college wil het binnenterrein tussen de straten [straat 1] en [straat 2] aanpassen, vanwege de slechte staat en omdat onderhoud noodzakelijk is. Het college ziet daarin een kans om de openbare ruimte groener te maken, meer parkeerplaatsen te creëren en de leefomgeving te verbeteren. Eén van de aanpassingen van de openbare ruimte is het verbinden van de doodlopende weg [straat 1] ter hoogte van huisnummers [nummer 1] t/m [nummer 2] met de doodlopende weg [straat 2] ter hoogte van huisnummer [nummer 3] .
Het college heeft daarover op 7 maart 2024 een ontwerpverkeersbesluit genomen. Hiertegen zijn zienswijzen ingediend, waaronder die van verzoekers. Verzoekers wonen aan [adres] en vrezen door het verbinden van de twee doodlopende wegen onder meer voor verkeersonveilige situaties. Het college heeft de zienswijzen betrokken bij de heroverweging van het ontwerpverkeersbesluit en op 7 mei 2024 een verkeersbesluit genomen (bestreden besluit), gepubliceerd in het Gemeenteblad op 15 mei 2024.
1.1.
Verzoekers hebben tegen het verkeersbesluit tijdig beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van het college, alsmede [A] ( [functie 1] ) en [B] ( [functie 2] ).
1.5.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoekers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2 . De voorzieningenrechter beoordeelt het verkeersbesluit. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoekers.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) is een verkeersbesluit nodig als door de plaatsing of verwijdering van de bij het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) aangewezen verkeerstekens en onderborden een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd. Op grond van het tweede lid van dit artikel is een verkeersbesluit ook nodig als maatregelen tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorziening ter regeling van het verkeer leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
4.1.
Artikel 21 van het Babw bepaalt dat de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2 , eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Als ook andere van de in artikel 2 , eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak de uitspraak van 25 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:278), komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij het uitleggen van de in artikel 2 , eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte, in overeenstemming is met het recht. Daarbij beoordeelt de bestuursrechter of het bestuursorgaan de hem toekomende beoordelingsruimte redelijkerwijs op die manier heeft kunnen invullen.
4.3.
Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het vervolgens die belangen tegen elkaar afwegen. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot dezelfde belangenafweging en daarmee tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Volgens vaste jurisprudentie, zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:257), geldt dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2 , eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het verkeersbesluit heeft vermeld welke van de in artikel 2 , eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Het college heeft het verkeersbesluit genomen om de veiligheid op de weg te verzekeren, het beschermen van weggebruikers en passagiers, het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Het college stelt dat de nieuwe doorsteek enkele voordelen heeft op het gebeid van verkeersveiligheid.
6. Het geschil beperkt zich tot het verkeersbesluit van 7 mei 2024. Dit houdt in dat alleen de gronden van verzoekers die daartegen gericht zijn besproken kunnen worden. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de gronden van verzoekers zich wat betreft het verkeersbesluit beperken tot de aanleg van de verbinding van [straat 1] met [straat 2] en niet zijn gericht tegen de ook in het verkeersbesluit opgenomen opheffing van het onverplichte fietspad.
Veiligheid op de weg
7. Verzoekers voeren aan dat het college in het bestreden besluit niet is ingegaan op hun stellingname dat door de verbinding van twee doodlopende wegen extra verkeer wordt aangetrokken dat door de weginrichting uitgenodigd wordt tot hard rijden. Ook is het college niet ingegaan op de stelling dat een doodlopende weg logischer is dan een doorgaande route en dat het woonerf na de getroffen maatregelen niet meer zo ingericht zal zijn dat kinderen veilig op de weg kunnen spelen. Volgens eisers hoort een doorgaande weg niet bij een woonerf. Op de zitting hebben eisers nog gesteld dat sinds de verbinding is gerealiseerd er significant meer verkeer is, dat ze de auto’s niet herkennen zodat het geen bestemmingsverkeer is en dat de auto’s te hard rijden.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het bestreden besluit onder de kop ‘zienswijzen en belangenafweging’ gemotiveerd is ingegaan op de door verzoekers tegen het verkeersbesluit aangevoerde gronden, voor zover ze waren onderbouwd. In het verweerschrift heeft het college deze motivering herhaald en nader toegelicht.
9. Het college heeft over de door eiser genoemde gronden gesteld dat het verbinden van de doodlopende wegen zorgt voor een in het geheel meer veilige verkeerssituatie, omdat auto’s niet hoeven te keren op een doodlopende weg als ze de auto niet kunnen parkeren en ook bezorgers niet hoeven te keren, maar een rondje kunnen rijden. Gelet op de wegstructuur van de [straat 3] en [straat 4] en de daar toegestane maximale snelheid en gelet op de weginrichting van [straat 1] , zullen in de praktijk voornamelijk omwonenden gebruik maken van de nieuwe doorsteek, zodat er misschien wel enige toename van verkeer is, maar niet in de mate die verzoekers verwachten.
Het rechte stuk weg dat door de verbinding ontstaat, zal niet direct zal uitnodigen tot hard rijden, omdat dit rechte stuk weg 40 meter lang is, wat niet ongebruikelijk is voor een woonerf en korter is dan enkele andere rechte wegen in woonerven in de wijk. Daarnaast zit er op het rechte stuk nog een knik in de weg. Dat er een onveilige situatie zal ontstaan voor spelende kinderen hebben verzoekers niet onderbouwd. Alles afwegend is het college van mening dat de doorsteek een meerwaarde is voor de wijk, met name op het gebied van bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Verder heeft de korpschef op 20 februari 2024 positief geadviseerd over het verkeersbesluit.
10. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat niet uit wet- of regelgeving volgt dat op woonerven geen doorgaande wegen gerealiseerd mogen worden. Hetzelfde geldt voor de stelling van verzoekers dat een woonerf slechts mag worden gebruikt door de bewoners van het erf. Het woonerf is een openbare weg waarvan een ieder binnen de grenzen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 gebruik kan maken.
11. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het college, gelet op zijn beslisruimte, in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen, waaronder de door verzoekers bestreden verkeersveiligheid. Dat het inderdaad om slechts een lichte toename van verkeer gaat, blijkt uit de verkeersmeting die het college na voltooiing van de verbinding heeft gedaan in de periode tussen woensdag 10 juli en woensdag 14 augustus op [straat 2] en in de periode tussen woensdag 24 juli en woensdag 14 augustus 2024 op [straat 1] . Er is weliswaar niet ook gemeten voordat de verbinding was gerealiseerd waardoor de exacte toename niet is vast te stellen, maar uit het geringe gemiddelde aantal verkeersbewegingen van gemiddeld 100 per dag op [straat 2] en gemiddeld 300 op [straat 1] na realisatie van de verbinding, volgt dat de toename in ieder niet zodanig is dat daarmee het gebruik van de wegen uitkomt boven de bij een woonerf maximale verkeersintensiteit van 1000 verkeersbewegingen per dag. Deze meting is weliswaar gedaan in de zomerperiode, maar de voorzieningenrechter vindt het niet aannemelijk dat de verkeersintensiteit buiten de zomerperiode boven de 1000 verkeersbewegingen per dag uitkomt. Verzoekers hebben in dit kader nog aangevoerd dat zij vrezen dat automobilisten die van de [straat 3] in oostelijke richting naar de [straat 4] willen rijden via de nieuwe verbinding zullen gaan, vanwege de onoverzichtelijke t-splitsing [straat 4] - [straat 3] . De voorzieningenrechter vindt dit echter niet aannemelijk gelet op de inrichting van de nieuwe verbinding als woonerf en de extra afstand die automobilisten dan moeten afleggen. Verder volgt uit de verkeersmeting ook dat de meeste weggebruikers zich aan de verkeerssnelheid houden. Dat de verbinding uitnodigt tot hard rijden en dat er een onveilige situatie voor kinderen is ontstaan is dus wel gesteld, maar niet voldoende onderbouwd. Deze grond slaagt niet.
Parkeerplekken en openbaar groen
12. Verzoekers hebben diverse gronden aangevoerd tegen de door het college te realiseren parkeerplekken en over het te realiseren openbaar groen.
13. De voorzieningenrechter kan geen oordeel geven over de parkeerplekken, omdat het verkeersbesluit gaat over het verwijderen van een onverplicht fietspad en aanleg van een autoverbinding en niet over het realiseren van parkeerplekken. Dat het doel van de verbinding slechts is voor het realiseren van extra parkeerplekken, heeft het college voldoende gemotiveerd bestreden door erop te wijzen dat deze parkeerplekken ook zonder de verbinding gerealiseerd kunnen worden. Ook over de realisering van het openbaar groen kan de voorzieningenrechter geen oordeel geven, omdat het verkeersbesluit niet is genomen ter realisering van openbaar groen.
Alternatief plan
14. Verzoekers voeren aan dat zij een alternatief plan hebben, dat zij uitgevoerd willen zien en dat het college daar niet op ingaat. Het belang van het behouden van doodlopende straten ten behoeve van veiligheid en wooncomfort, staan niet in verhouding tot het faciliteren van het zoeken van een vrije parkeerplaats. [straat 1] [nummer 3] t/m [nummer 2] en [adres] en [nummer 4] hebben bovendien al een drukke straat aan de achterkant. Ook voeren eisers aan – kort gezegd – dat de communicatie met het college gebrekkig is geweest en dat zij onvoldoende betrokken zijn bij de realisering van de plannen.
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het dossier blijkt dat er diverse gesprekken met de bewoners zijn gevoerd. Van een gebrekkige communicatie blijkt daaruit niet. Verder is het college niet verplicht om een participatieproces te organiseren en hebben zij in de brief van 19 april 2024 uitgelegd waarom er niet gekozen is voor een participatieproces. Tot slot geeft de voorzieningenrechter eisers mee dat als participatie gefaciliteerd wordt, dat niet per definitie betekent dat er tegemoet gekomen moet worden aan wensen van bewoners. Participatie houdt in dat wensen worden meegewogen. Verweerder heeft de wensen van eisers wel meegewogen, maar anders beslist. Dat staat verweerder binnen de grenzen van de wet vrij.
16. De voorzieningenrechter toetst ook alleen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het college niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit niet in strijd is met wettelijke voorschriften en geen sprake is van een onevenwichtige belangenafweging. Het alternatieve plan van verzoekers komt voort uit het feit dat zij door de verbinding verkeer voor hun huis gaan krijgen. Dit is een individueel belang. Het college zet daar een algemeen belang van de wijk tegenover, waaronder de verkeersveiligheid. Het college heeft dat algemene belang dat gediend is met veiligheid, zwaarder kunnen laten wegen dan het individuele belang van verzoekers.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verzoekers geen gelijk krijgen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.