ECLI:NL:RBMNE:2024:5954

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
11111955 \ UC EXPL 24-3390
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van gepensioneerde werknemer tegen werkgever over indexatie pensioen na afkoop winstdeling

In deze zaak vordert een gepensioneerde werknemer, die tot zijn pensionering in 1996 in dienst was van de rechtsvoorganger van de gedaagde vennootschap, herstel van zijn voorwaardelijke recht op indexatie van zijn pensioen. Dit recht is komen te vervallen door de afkoop van de winstdeling door de werkgever. De werknemer stelt dat de werkgever in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap door de indexeringsregeling te beëindigen zonder compensatie. De werkgever voert verweer en stelt dat de werknemer de verkeerde partij heeft gedagvaard en dat de vordering is verjaard. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever de uitvoeringsovereenkomst met de pensioenverzekeraar mocht beëindigen en dat de werknemer niet in zijn recht staat. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11111955 UC EXPL 24-3390 JH/1050
Vonnis van 30 oktober 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F. Huisman,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde] NV h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] (België), kantoorhoudende te [plaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W. Wille.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met 7 producties en de conclusie van antwoord met 5 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. [eiser] is verschenen, vergezeld door oud-collega de heer [A] , en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [gedaagde] zijn verschenen de heren [B] ( [.] ) en [C] (pensioenadviseur), bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Zij hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Het geschil en de achtergrond daarvan

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1931, is tot aan zijn pensionering in december 1996 in dienst geweest van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] .
Op enig moment is tussen partijen overeengekomen dat het door [eiser] in privé opgebouwd pensioen (lijfrente) vanaf 1 januari 1997 voor wat betreft toekomstige indexaties mee zou lopen met de pensioenregeling van [gedaagde] . De uitvoering daarvan was ondergebracht bij de pensioenverzekeraar Zwitserleven. [eiser] verkreeg hiermee een voorwaardelijk recht op indexatie. Tot en met 2008 is het pensioen van [eiser] geïndexeerd. Vanaf 2008 heeft er geen indexatie meer plaatsgevonden, met uitzondering van 2017.
2.2.
[gedaagde] heeft de uitvoeringsovereenkomst met Zwitserleven per 1 januari 1999 beëindigd. Vanaf die datum zijn alle op dat moment actieve deelnemers hun pensioen gaan opbouwen bij Centraal Beheer. [eiser] was toen al met pensioen.
2.3.
[eiser] heeft in 2011 bij Zwitserleven opheldering gevraagd omdat hij al geruime tijd geen indexatie had ontvangen. Zwitserleven heeft [eiser] toen laten weten dat er op grond van het pensioenreglement geen jaarlijkse verplichting bestaat tot indexatie.
2.4.
In 2015 zijn ter afwikkeling van de uitvoeringsovereenkomst nadere afspraken gemaakt tussen [gedaagde] en Zwitserleven. Die afspraken zijn vastgelegd in een addendum van 1 september 2017. Hierin is bepaald dat [gedaagde] vanaf 1 januari 2015 afziet van toekomstige winstdeling op basis van overrente. Dat is afgekocht met een eenmalige indexering van de pensioenen in 2017. [eiser] is op dat moment niet geïnformeerd over de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst en de gemaakte nadere afspraken tussen [gedaagde] en Zwitserleven.
2.5.
[eiser] is van mening dat hij recht heeft op (voorwaardelijke) indexatie van zijn pensioen. Eind 2023/begin 2024 heeft [eiser] [gedaagde] daarom aansprakelijk gesteld voor de gemiste indexatie. Het geheel teniet doen van de indexeringsregeling is volgens [eiser] in strijd met de redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap.
Het was volgens [eiser] voor [gedaagde] voorzienbaar dat er door de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst en de afkoop van de winstdeling geen indexeringen meer zouden plaatsvinden op het ingegane pensioen van [eiser] . Dit terwijl [gedaagde] wel pensioenen van andere oud-werknemers heeft geïndexeerd. [eiser] vordert daarom in deze procedure (kort gezegd) dat zijn ‘indexatieperspectief’ wordt hersteld en dat aan de pensioenuitvoerder koopsommen worden voldaan voor zover er indexeringen van het pensioen plaats zouden hebben gevonden, althans dat [gedaagde] hem schadeloos stelt voor het verdwijnen van het ‘indexatieperspectief’. [eiser] heeft hiervoor in de dagvaarding verschillende vorderingen geformuleerd.
2.6.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard en beroept zich daarnaast op verjaring van de vordering, althans schending van de klachtplicht. [gedaagde] wijst er verder op dat het gaat om een voorwaardelijk recht op indexatie. Als [gedaagde] in het verleden al aanvullende koopsommen voor indexatieverlening heeft gestort, is dit volgens haar altijd onverplicht geweest. Toekomstige indexaties werden volgens [gedaagde] namelijk gefinancierd uit het daarvoor gevormde indexatiedepot bij Zwitserleven, dat gevoed werd met een eventuele (overrente)winstdeling. Als de beleggingsrendementen behaald met de koopsommen en premies leidde tot winstdeling, werd deze winstdeling in het daarvoor bestemde indexatiedepot gestort.
In 2015 stond [gedaagde] voor de keuze om de winstdeling al dan niet te handhaven. Er was toen al jaren geen winstdeling geweest en die werd voor de toekomst ook niet verwacht. In ruil voor het afzien van (verdere) winstdeling heeft [gedaagde] toen bij Zwitserleven een afkoopsom bedongen en zijn de pensioenen in 2017 eenmalig en voor het laatst geïndexeerd. [gedaagde] stelt dat zij hierbij heeft gehandeld in het belang van de deelnemers.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter zal eerst ingaan bij de formele verweren van [gedaagde] en daarna de vordering inhoudelijk beoordelen.
Verkeerde partij, verjaring en klachtplicht
3.2.
De formele verweren van [gedaagde] treffen geen doel. Voor wat betreft de stelling dat [eiser] de verkeerde partij in recht heeft betrokken geldt het volgende. Het staat tussen partijen vast dat [gedaagde] ervoor heeft gekozen om de winstdeling vanaf 1 januari 2015 af te kopen, waardoor de kans op indexering van het pensioen van [eiser] is verdwenen. [gedaagde] heeft dit gedaan door ondertekening van het addendum bij de beëindigde uitvoeringsovereenkomst. [eiser] verwijt [gedaagde] dat zij dit niet had mogen doen zonder hem daarbij compensatie of een alternatieve voorziening aan te bieden. Om te toetsen of dit verwijt terecht is, heeft [eiser] [gedaagde] in rechte betrokken. Anders dan [gedaagde] stelt, is Zwitserleven hierbij geen partij.
3.3.
Van verjaring is geen sprake. De verjaringstermijn bedraagt vijf jaar en begint volgens de wet te lopen op de dag volgende op die waarop [eiser] met de schade bekend is geworden. [gedaagde] heeft niet weersproken dat [eiser] pas in 2023 op de hoogte is gesteld van de afkoop van de winstdeling. Dit is de schadeveroorzakende gebeurtenis die [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd. Het is juist dat [eiser] in de jaren daarvoor ook geen indexatie had ontvangen en in 2011 nog op het voorwaardelijke karakter van de regeling is gewezen, maar zijn recht op voorwaardelijke indexatie bestond toen nog wel. Dat (voorwaardelijke) recht is door de in het addendum van 2017 gemaakte afspraken tussen [gedaagde] en Zwitserleven definitief komen te vervallen. Nu [eiser] hiervan pas in 2023 op de hoogte is geraakt, is van verjaring geen sprake. Van schending van de klachtplicht evenmin.
Gedragsnormen
3.4.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] de uitvoeringsovereenkomst met Zwitserleven mocht beëindigen en in het kader van de afwikkeling daarvan nadere afspraken met Zwitserleven mocht maken over (afkoop van) de winstdeling. De instandhoudingsplicht geldt namelijk alleen zolang er pensioenaanspraken worden verworven. Voorwaardelijke indexatie is geen pensioenaanspraak. De voorwaardelijke toeslag van pensioengerechtigden hoeft daarom niet onderbracht te blijven via een nieuwe uitvoeringsovereenkomst (vergelijk HR Euronext, 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1267).
3.5.
Dat neemt niet weg dat de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat [gedaagde] door de afkoop van de winstdeling heeft handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid en/of goed werkgeverschap. [eiser] stelt dat daarvan in dit geval sprake is. [gedaagde] betwist dat.
3.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] bij haar keuze om de winstdeling af te kopen voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [eiser] . De volgende omstandigheden zijn hiervoor redengevend:
  • Uit niets is gebleken dat het initiatief voor de afkoop van [gedaagde] kwam en/of dat [gedaagde] op enige manier voordeel heeft gehad van de afkoop.
  • Uit de afkoopsom heeft nog eenmalig een indexatie van de pensioenen plaatsgevonden, die anders niet was uitgekeerd.
  • Niet aannemelijk is dat [eiser] door de afkoop wezenlijk nadeel ondervindt. De indexering werd gefinancierd uit overrentewinstdeling. Door de gedaalde marktrente en de hoge rekenrente was het indexatieperspectief van het pensioen van [eiser] vóór afkoop van de winstdeling al uiterst gering. De pensioenadviseur van [gedaagde] heeft op de zitting verklaard dat er sinds 2008 geen sprake meer is geweest van overrente en dat dat de komende vijf tot tien jaar ook niet wordt verwacht. Dat [eiser] een duidelijk belang had bij het voortbestaan van de indexeringsregeling is dan ook niet aannemelijk.
  • Niet gebleken is dat er sprake is van ongelijke behandeling. Dat de pensioenen van andere oud-werknemers van [gedaagde] wel worden geïndexeerd, komt namelijk doordat zij aan een andere pensioenregeling hebben deelgenomen. [gedaagde] stort hiervoor niets bij. Op de zitting heeft de pensioenadviseur van [gedaagde] toegelicht dat [eiser] een garantiecontract had, waardoor het destijds niet in zijn belang was om mee over te gaan naar de nieuwe regeling.
3.7.
Op grond van deze omstandigheden tezamen kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] met de in het addendum gemaakte afspraken over afkoop van de winstdeling jegens [eiser] heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid en/of goed werkgeverschap.
Conclusie en proceskosten
3.8.
De vordering wordt afgewezen.
3.9.
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Aan de kant van [gedaagde] bedragen die kosten € 1.221, bestaande uit
€ 1.086 aan salaris gemachtigde (2 punten x € 543) en € 135 aan nakosten.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.221, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.