Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de dagvaarding van 11 juli 2024, met 10 producties;
- de akte indiening producties van [eiseres] , waarmee producties 11 tot en met 13 zijn ingediend;
- de conclusie van antwoord, tevens akte overlegging producties, met 2 producties;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst (primair) en voeging (subsidiair);
- de akte indiening producties 14 t/m 17 van [eiseres] , waarmee producties 14 tot en met 17 zijn ingediend.
2.De kern van de zaak
3.De achtergrond van het geschil
“[i]nwendig verlichte reclamebak met aan twee zijden een reclame-uiting gemonteerd aan een lichtmast.” De reclameplaat is een
“[n]iet verlichte plaat met een twee zijden een reclame-uiting geplaatst in de uitsparing van de Binnenringlichtmasten. De Binnenringlichtmasten zijn geplaatst langs wegen met eenrichtingsverkeer. (…)” Een binnenringlichtmast is een “
[s]peciaal ontworpen lichtmast geplaatst langs de binnenring (…) van Hilversum. 46 Stuks hebben speciale uitsparingen voor een Reclameplaat, die beperkt wordt verlicht vanuit de lichtmast.”
1.4.2 Omvang van de Opdracht
4.De beoordeling
Verweer: beroep op rechtsverwerking
Verweer: geen rechtens te respecteren belang
Waarde concessieopdracht
geraamd. [eiseres] lijkt zich subsidiair op het standpunt te stellen dat de waarde van de concessieopdracht op het tijdstip van de gunning meer dan 20% hoger is dan het geraamde bedrag, waardoor de opdracht op grond van artikel 2a.3 Aw 2012
alsnogEuropees moet worden aanbesteed. Op basis van deze grondslagen vordert [eiseres] primair onder meer om de Gemeente te verbieden de opdracht definitief aan [tussenkomende partij] te gunnen, de Gemeente te gebieden de gunningsbeslissing in te trekken en de Gemeente te verbieden om de opdracht te gunnen anders dan na heraanbesteding. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het primair gevorderde (grotendeels) kan worden toegewezen op basis van de primaire grondslag omdat de Gemeente de opdrachtwaarde onjuist heeft
geraamd.
omzet. Bij deze raming wordt in beginsel uitgegaan van de totale
omzetdie de concessiehouder tijdens de looptijd van de concessieovereenkomst
kánbehalen. [6] Partijen zijn het er ook over eens dat de omzet de verhuurinkomsten van de lichtmastreclames en de reclameplaten betreft.
kánbehalen, moet worden uitgegaan van het potentieel van de opdracht. Om die reden meent zij dat voor de factor ‘aantal lichtmastreclames’ moet worden gerekend met het maximumaantal reclames van 200 stuks dat volgens de Aanbestedingsleidraad kan worden verhuurd, ongeacht of dit aantal wordt benut. Volgens [eiseres] strookt dit uitgangspunt met het gegeven dat voor de duur van de concessieopdracht moet worden gerekend met de eventuele verlenging, terwijl niet zeker is of die verlenging daadwerkelijk wordt gegund. De Gemeente en [tussenkomende partij] menen daarentegen dat niet moet worden gerekend met het maximumaantal te verhuren lichtmastreclames en het potentieel van de opdracht wordt gevormd door het reëel aantal te verhuren lichtmastreclames van 145 stuks. Dat is namelijk het aantal lichtmastreclames dat door [tussenkomende partij] onder de huidige overeenkomst wordt verhuurd. [tussenkomende partij] stelt dat ondanks de inspanningen van [tussenkomende partij] van de afgelopen tien jaar, nooit meer dan ongeveer 145 lichtmastreclames zijn verhuurd. De Gemeente verwacht dat dit aantal van 145 stuks niet of nauwelijks groter zal worden.
kánbehalen, rekening moet worden gehouden
met alle voor de waarde mogelijk relevante onderdelen. [7] De voorzieningenrechter overweegt dat omdat het aantal lichtmastreclames relevant is voor de waardebepaling van de opdracht, moet worden gerekend met het maximumaantal van 200 stuks. Deze uitleg acht de voorzieningenrechter ook aannemelijk, daar voor de looptijd van de concessieopdracht eveneens wordt uitgegaan van het maximum. Uit niets blijkt dat voor het potentieel van de opdracht moet worden uitgegaan van het reëel aantal reclames dat thans is verhuurd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Gemeente en [tussenkomende partij] deze stelling onvoldoende hebben onderbouwd. Indien de Gemeente de mening was toegedaan dat het niet mogelijk is om meer dan 145 lichtmastreclames te verhuren, dan had zij dit aantal en niet het aantal van 200 als maximum in de Aanbestedingsleidraad moeten opnemen.
totaleconcessieopdracht (lichtmastreclames incluis) namelijk hoger dan de drempelwaarde.
lichtmastreclamesbedraagt € 5.400.000,00. Dit bedrag wordt verhoogd met ofwel een bedrag van € 810.000,00 (
30(aantal reclameplaten) x € 1.800,00 (advertentieprijs) x 15 (looptijd concessieopdracht)) ofwel een bedrag van € 405.000,00 (
15(aantal reclameplaten) x € 1.800,00 (advertentieprijs) x 15 (looptijd concessieopdracht)). In beide gevallen wordt de drempelwaarde van € 5.538.000,00 overschreden. De geraamde waarde van de
totaleconcessieopdracht bedraagt immers ofwel € 6.210.000,00 ofwel € 5.805.000,00.
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)