Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
CANNOCK CHASE PUBLIC
1.De procedure
- de dagvaarding met daarbij de producties 1 tot en met 8
- de akte overlegging producties (9 en 10) tevens eiswijziging
- de producties 1 tot en met 9 van ParkeerService
- de mondelinge behandeling van 12 maart 2019
- de pleitnota van Cannock
- de pleitnota van ParkeerService.
2.Het geschil
1. ParkeerService had de opdracht gelet op de waarde daarvan door middel van een
Europese aanbesteding in de markt moeten zetten
moeten worden gelegd.
primair dat:
aanbestedingsprocedure wordt gevoerd
- het ParkeerService wordt verboden de opdracht aan Tobias te gunnen
ParkeerService de opdracht nog wil vergeven.
3.De beoordeling
Dit betekent, anders dan Cannock betoogt, echter nog niet dat er geen sprake kan zijn van rechtsverwerking.
gewekt dat er geen onregelmatigheden zijn in de aanbestedingsprocedure, of
- de aanbestedende dienst onredelijk zal worden benadeeld wanneer er
alsnog door de inschrijver over wordt geklaagd dat er onregelmatigheden zijn in de
aanbestedingsprocedure.
de opdracht Europees aan moest besteden. Partijen zijn het erover eens dat het gaat om een opdracht voor diensten en dat daarvoor een drempelbedrag geldt van € 221.000.
Cannock is samen met Tobias vanaf 2015 de zittende opdrachtgever. Het gaat daarbij om een vergelijkbare opdracht als de opdracht die ParkeerService door middel van de meervoudig onderhandse aanbestedingsprocedure in de markt wil zetten. Cannock moet daarom worden geacht inzicht te hebben in de waarde van de opdracht.
Zij moet dan ook al vóórdat zij haar inschrijving deed, hebben geweten dat deze waarde, zoals zij in dit kort geding betoogt, (ver) boven het drempelbedrag uitkwam en dat ParkeerService de opdracht daarom Europees moet aanbesteden.
Dit betekent dus dat het zo kan zijn dat ParkeerService ten onrechte de opdracht niet Europees heeft aanbesteed en dat dit door niemand ter discussie kan worden gesteld.
Dat is onwenselijk, omdat er dan in strijd met het doel en de strekking van de aanbestedingsverplichting een opdracht in de markt wordt gezet. Het doel en strekking van die aanbestedingsverplichting is dat de mededinging optimaal wordt bevorderd, opdat (kort gezegd) “de overheid” (publiekrechtelijke instellingen) de opdracht kan geven aan de economisch meest voordelige inschrijving. Dat is veel minder het geval bij een onderhandse meervoudige aanbesteding dan bij een Europese aanbesteding. Hieraan moet zwaar worden getild, omdat het gaat om “de overheid” die een opdracht in de markt zet. Dat is van heel andere orde dan wanneer het zou gaan om een opdracht die door een private partij in de markt wordt gezet. De overheid moet zorgvuldig omgaan met haar wettelijke verplichtingen, het uitgeven van overheidsgeld, en met de belangen van derden, en dat is nu allemaal in het geding.
Een bijkomend gevolg van het honoreren van het rechtsverwerkingsverweer zou kunnen zijn dat aanbestedende diensten hun verplichting om Europees aan te besteden gaan omzeilen. De kans dat dit met succes ter discussie kan en zal worden gesteld is immers klein, aangezien:
- gegadigden die mee zouden willen dingen naar de opdracht niet kunnen klagen
omdat zij niet weten dat er een opdracht is
doen, vóór het indienen van hun inschrijving zullen klagen dat er eigenlijk
Europees had moeten worden aanbesteed. Dit leidt voor die inschrijver alleen maar
tot vergroting van de mededinging en daarmee een minder grotere kans op het
binnenslepen van de opdracht. Die inschrijver zal dan ook, zoals ook in dit geval,
pas op zijn vroegst daarover klagen wanneer hij de opdracht niet krijgt en dat is dan
te laat.
Cannock heeft uitgelegd dat de waarde van de opdracht feitelijk door deze inkomsten van derden wordt bepaald. Daarom kon de winnende inschrijver ook inschrijven met een prijs van € 0. Volgens Cannock bedraagt de gemiddelde omzet per parkeerdossier voor Nederlandse kentekens € 7 tot € 7,50. Dit is volgens ParkeerService onjuist, omdat
70 – 80% van de boetes direct na ontvangst van de naheffingsaanslag wordt voldaan, zodat daarop niets verdiend wordt. Dat wordt ook door Cannock erkend. Cannock voert echter aan dat zij hiervan uitgaande toch nog per parkeerdossier voor Nederlandse kentekens een gemiddelde opbrengst heeft van € 7 tot € 7,50. Er zijn geen aanknopingspunten naar voren gebracht die maken dat aan de juistheid van deze stelling van Cannock moet worden getwijfeld. Dat Cannock, zoals ParkeerService aanvoert, een lage inschrijfprijs rekent is niet relevant. Het gaat om de opbrengst die zij met de opdracht genereert. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ParkeerService zelf heeft verklaard geen idee te hebben wat de gemiddelde opbrengst van een parkeerdossier is en dat zij daarover ook geen informatie heeft ingewonnen. Ook verliest ParkeerService uit het oog dat het in eerste instantie aan haar is om aannemelijk te maken dat de waarde van de opdracht onder het drempelbedrag uitkomt. Cannock hoeft alleen aannemelijk te maken dat dit niet zo is en daarin is zij geslaagd.
Dit bedrag moet dan, zo voert Cannock terecht aan, met 4 worden vermenigvuldigd, omdat bij de waardebepaling rekening moet worden gehouden met de contractduur van 2 jaar en de optionele verlenging van twee keer 1 jaar. Daarmee komt de waarde van de opdracht uit op minimaal € 700.000. Dit bedrag moet dan nog worden vermeerderd met 4 keer de inschrijfprijs (het bedrag dat ParkeerService aan de winnende inschrijver moet betalen).
- geen uitvoering mag geven aan haar gunningsvoornemen van 30 januari 2019
moeten houden.
- dagvaarding € 86,30
€ 980,00
- € 157,00 aan salaris advocaat
aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak
heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten
van betekening van de uitspraak,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten
met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening