ECLI:NL:RBMNE:2024:5908

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
C/16/566987 / HA ZA 23-753
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake consumentenbescherming en bevoegdheid rechtbank

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in het verzet van [partij II] tegen een eerder verstekvonnis. Het verzet is tijdig ingesteld, en de rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is om over het geschil te oordelen op basis van consumentenbeschermingsregels. [partij I] had via het digitaal beleggingsplatform van [partij II] belegd in Contracts for Difference (CFD’s) en had aanzienlijke verliezen geleden. In het verstekvonnis was [partij II] veroordeeld tot betaling van de vorderingen van [partij I]. [partij II] heeft in verzet een bevoegdheidsincident opgeworpen, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen en het verstekvonnis bekrachtigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen niet kan worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst die de consumentenbescherming van [partij I] zou uitsluiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overeenkomst niet duidelijk was en dat [partij I] onder druk heeft getekend zonder de gevolgen goed te overzien. De rechtbank heeft de proceskosten van [partij II] in het incident en de verzetprocedure toegewezen aan [partij I].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/566987 / HA ZA 23-753
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
[partij I],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in het verzet in de hoofdzaak,
oorspronkelijk eisende partij in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [partij I] ,
advocaat: mr. M. Dekkers.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[partij II] LIMITED HODN [handelsnaam],
gevestigd te [.] , [..] , [vestigingsplaats] (Cyprus),
eisende partij in het verzet in de hoofdzaak,
oorspronkelijk gedaagde partij in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [partij II] ,
advocaat: mr. P. Katz,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 17 april 2024,
- de akte met aanvullende producties van [partij II] ,
- twee aktes met een aanvullende productie van [partij I] ,
- de mondelinge behandeling van 31 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van de advocaten van partijen.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden uitgesproken

2.De kern van de zaak

2.1.
[partij I] heeft via het digitaal beleggingsplatform van [partij II] belegd in Contracts for Difference (hierna: CFD’s). In de periode dat [partij I] handelde heeft zij in totaal € 1.089.850,- verloren. [partij II] is bij verstek veroordeeld tot betaling van de vorderingen van [partij I] (hierna: het verstekvonnis). [partij II] heeft in verzet een bevoegdheidsincident opgeworpen en een aantal formele verweren gevoerd. De rechtbank acht zich wel bevoegd en verwerpt de verweren. Zij bekrachtigt het verstekvonnis. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[partij II] biedt een digitaal platform aan waarop belegd kan worden in zogenoemde CFD’s. CFD’s zijn onderhandse overeenkomsten tussen een ‘koper’ en een ‘verkoper’ waarbij de verkoper het positieve verschil tussen de waarde van een onderliggend product, zoals aandelen, valuta’s of grondstoffen, betaalt. Als dit verschil negatief is, betaalt de koper dit aan verkoper. [partij I] is in april 2021 in contact gekomen met [partij II] en is via het platform van [partij II] in CFD’s gaan beleggen.
3.2.
[partij I] heeft vanaf mei 2021 ongeveer vier maanden belegd in CFD’s en is in die periode vrijwel al haar spaargeld en pensioengelden verloren. Volgens [partij I] maakt [partij II] zich schuldig aan oneerlijke handelspraktijken door mensen via nepadvertenties met verzonnen succesverhalen van BN’ers naar haar website te lokken. Zij is door een e-mailbericht dat afkomstig zou zijn van [A] in contact gekomen met [partij II] . [partij I] is van mening dat de CFD’s, de overeenkomsten, nietig zijn of in ieder geval door de oneerlijke handelspraktijken vernietigbaar zijn. Op 19 oktober 2021 heeft [partij I] via haar advocaat de overeenkomst(en) tussen haar en [partij II] buitengerechtelijk vernietigd en [partij II] gesommeerd haar verloren geld terug te betalen. Dat heeft [partij II] niet gedaan.
3.3.
Op 14 juli 2022 heeft [partij I] [partij II] gedagvaard. In haar dagvaarding vordert [partij I] primair een verklaring voor recht die inhoudt dat de overeenkomst(en) tussen [partij I] en [partij II] nietig is/zijn. Daarnaast vordert [partij I] om [partij II] te veroordelen tot betaling van € 1.089.850,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2021. Tot slot vordert [partij I] veroordeling van [partij II] tot betaling van haar buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 8.197,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2022 en betaling van de werkelijke proceskosten ter hoogte van € 16.704,30. In het verstekvonnis heeft de rechtbank alle vorderingen van [partij I] op [partij II] toegewezen. Daarna is [partij II] op 17 oktober 2023 in verzet gegaan tegen het verstekvonnis.
3.4.
[partij II] heeft in haar verzetdagvaarding een incidentele vordering ingesteld. [partij II] eist dat de rechtbank Midden-Nederland zich onbevoegd verklaart om van het geschil kennis te nemen. [partij II] stelt dat partijen een overeenkomst hebben gesloten waarin een forumkeuze is opgenomen. Op grond van de forumkeuze moeten de geschillen tussen [partij II] en [partij I] aan de Cypriotische rechter worden voorgelegd. Daarnaast verzoekt [partij II] dat de rechtbank de uitvoering van het verstekvonnis schorst totdat de Cypriotische rechter in hoogste instantie uitspraak heeft gedaan over haar bevoegdheid.

4.De beoordeling van de vorderingen

[partij II] is ontvankelijk in de procedure
4.1.
[partij II] heeft op tijd en op de juiste manier verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. [partij II] is daarom ontvankelijk in deze verzetprocedure. Uit artikel 143 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen acht weken nadat het verstekvonnis aan de veroordeelde persoon is betekend, of nadat de veroordeelde persoon een daad heeft gepleegd waaruit volgt dat het vonnis aan hem bekend is. Het verstekvonnis is op 22 augustus 2023 betekend aan het adres van [partij II] . Dit betekent dat de verzettermijn van acht weken liep tot en met 17 oktober 2023. Op 17 oktober 2023 is het exploot van verzet aan [partij I] betekend, dus binnen de termijn.
4.2.
[partij I] stelt dat de verzettermijn al op 26 mei 2023 ging lopen, omdat het verstekvonnis toen aan [partij II] is betekend. Naast de procedure in Nederland speelt er ook een procedure tussen partijen op Cyprus. In deze procedure op Cyprus heeft [partij I] een verzoekschrift ingediend met als bijlagen het verstekvonnis en de vertaling daarvan. Zij heeft deze stukken op 26 mei 2023 laten betekenen aan het adres van [onderneming] LLC, een advocatenkantoor op Cyprus (hierna: het advocatenkantoor), omdat [partij II] voor de procedure op Cyprus als haar betekeningsadres heeft gekozen voor het adres van dit advocatenkantoor (hierna: de domiciliekeuze). Maar de betekening aan het adres van het advocatenkantoor zorgt er niet voor dat de verzettermijn op 26 mei 2023 is aangevangen, want het is geen betekening aan de veroordeelde zelf. Op grond van artikel 50 Rv moet de betekening aan een rechtspersoon gebeuren aan haar kantoor of aan de persoon of de woonplaats van een van de bestuurders. Op 26 mei 2023 is het verstekvonnis niet betekend aan het kantoor of aan een van de bestuurders van [partij II] . Ook is er geen sprake van betekening aan een door [partij II] gekozen woonplaats bij haar advocaat. De keuze van [partij II] voor woonplaats bij het advocatenkantoor geldt voor de procedure op Cyprus niet voor de procedure in Nederland.
4.3.
Als de verzettermijn niet door de betekening op 26 mei 2023 is aangevangen, meent [partij I] dat dat op 4 januari 2023 dan wel op 4 juli 2023 is geweest. Volgens [partij I] heeft [partij II] toen een daad verricht waaruit volgt dat zij bekend was met het verstekvonnis.
4.4.
Op 4 januari 2023 heeft [partij I] het verstekvonnis per e-mail aan [B] , advocaat van [partij II] en werkzaam bij [onderneming] LLC gestuurd. Diezelfde dag laat [B] weten dat hij wacht op instructies van zijn cliënt. De e-mail van 4 januari 2023 van [B] is geen daad van bekendheid met het verstekvonnis. Uit de e-mail van [B] volgt niet dat hij het verstekvonnis aan [partij II] heeft gestuurd of dat [partij II] bekend is met de inhoud van het verstekvonnis. Het handelen van een raadsman buiten het geding kan daarnaast niet worden beschouwd als een daad van bekendheid van de veroordeelde zelf. [1] De verzettermijn is dus niet op 4 januari 2023 gestart.
4.5.
Ook op 4 juli 2023 is de verzettermijn niet gestart. [partij II] heeft in de procedure op Cyprus op 4 juli 2023 een verzoek tot uitstel gedaan voor het indienen van een verweerschrift naar aanleiding van het verzoekschrift van [partij I] . Dit is geen daad van bekendheid met het verstekvonnis van [partij II] . Net zoals op 4 januari 2023 heeft niet [partij II] zelf hier een daad verricht, maar de advocaat van [partij II] . Uit het arrest Bangladesh/Tulip [2] volgt weliswaar dat handelingen in rechte in een andere buitenlandse procedure door een advocaat een daad van bekendheid kúnnen opleveren, maar deze handeling van de advocaat van [partij II] , het vragen van uitstel voor het indienen van het verweerschrift in de procedure op Cyprus, is geen daad waaruit volgt dat [partij II] bekend is met het verstekvonnis. In het verzoek om uitstel heeft de advocaat van [partij II] niets genoemd over de procedure in Nederland of het verstekvonnis. Uit het verzoek om uitstel is verder niet gebleken dat [partij II] bekend was met de hoofdinhoud van het verstekvonnis.
4.6.
[partij I] heeft geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat [partij II] zelf een daad heeft verricht waaruit ondubbelzinnig voortvloeit dat zij bekend is met het verstekvonnis. Dit betekent dat [partij II] op 17 oktober 2023 op tijd in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis.
De rechtbank Midden-Nederland is bevoegd
De toepasselijke Europese bevoegdheidsregels
4.7.
Omdat [partij II] is gevestigd op Cyprus en [partij I] in Nederland woont, hebben de vorderingen in deze zaak een internationaal karakter. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is, moet worden beantwoord op grond van verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: Brussel I bis). Cyprus en Nederland zijn beide aangesloten lidstaten bij het verdrag.
4.8.
De hoofdregel is dat het gerecht van de lidstaat waar de gedaagde gevestigd is rechtsmacht heeft, in dit geval dus de Cypriotische rechter (artikel 4 lid 1 Brussel I bis). In afdeling 4 van hoofdstuk II van Brussel I bis zijn beschermende bevoegdheidsregels opgenomen met betrekking tot overeenkomsten die door een consument zijn gesloten. Deze bevoegdheidsregels zijn op [partij I] van toepassing omdat zij als consument heeft gehandeld. Zij heeft met haar eigen spaar- en pensioengelden belegd om daarmee voor haarzelf winsten te behalen. Zij heeft niet in haar beroep of bedrijf gehandeld.
4.9.
Een van die beschermende bevoegdheidsregels staat in artikel 18 lid 1 Brussel I bis. Daaruit volgt dat de rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht voor het gerecht van de woonplaats van de consument. [partij I] woont in [plaats] waardoor de rechtbank Midden-Nederland in principe bevoegd is om over het geschil te oordelen.
4.10.
Op grond van artikel 19 Brussel I bis kan er niet van de bevoegdheidsregels die gelden voor consumentenovereenkomsten worden afgeweken door het maken van een forumkeuze, tenzij partijen na het ontstaan van het geschil een overeenkomst hebben gesloten waarin een forumkeuze is gemaakt. Volgens [partij II] is dit het geval. Zij stelt dat zij begin augustus 2021 met [partij I] een settlement agreement (hierna: de overeenkomst) heeft gesloten over een geschil dat zij toen hadden. In die overeenkomst staat dat de rechtbank op Cyprus exclusief bevoegd is om over geschillen tussen [partij II] en [partij I] te oordelen. De overeenkomst leidt er echter niet toe dat [partij I] haar bescherming als consument kwijt is.
De beoordeling van de overeenkomst
4.11.
De Europese regels met betrekking tot de consumentenovereenkomsten zijn er om de consument als ‘zwakkere partij’ te beschermen tegenover een handelspartij. Wanneer die bescherming door de consument zou zijn opgegeven door een forumkeuze in de overeenkomst, moet de rechtbank uit het oogpunt van consumentenbescherming deze overeenkomst en de omstandigheden waaronder deze overeenkomst is gesloten kritisch beoordelen. Voorkomen moet worden dat misbruik wordt gemaakt van artikel 19 lid 1 Brussel I bis door de consument een document te laten ondertekenen zonder dat de consument er zich van bewust is wat de gevolgen daarvan zijn. [partij II] stelt weliswaar dat de overeenkomst een vaststellingsovereenkomst is over het gehele geschil en dat [partij I] afstand heeft gedaan van haar consumentenbescherming, maar dat is niet zo. De overeenkomst is geen overeenkomst in de zin van artikel 19 lid 1 Brussel I bis en ziet ook niet op het gehele geschil. Daarvoor geldt het volgende.
[partij II] heeft de overeenkomst schriftelijk niet gepresenteerd als een overeenkomst om het geschil te beëindigen. [partij I] heeft op 6 augustus 2021 een vraag gesteld over de swapkosten die bij haar in rekening werden gebracht. [partij II] zegde toen toe dat zij € 50.000,- zou krijgen als vermindering op de swapkosten. In de middag van 6 augustus 2021 kreeg [partij I] de overeenkomst van [partij II] per e-mail toegestuurd. In de e-mail staat dat het om een EU-regulatiedocument gaat. Er wordt niets genoemd over een geschil of dat [partij I] door het tekenen van de overeenkomst afstand doet van haar consumentenbescherming. Daarnaast heeft [partij II] [partij I] ook niet mondeling medegedeeld dat het om een vaststellingsovereenkomst zou gaan. Uit de gesprektranscripten volgt dat [partij II] niet heeft gesproken over een overeenkomst om het geschil op te lossen. [partij II] spreekt alleen over het tekenen van een document en dan krijgt [partij I] € 50.000,- om daar weer mee te gaan beleggen.
De overeenkomst was opgesteld in het Engels met veel juridische termen die niet begrijpelijk zijn zonder meer dan gemiddelde kennis van de Engelse taal én specifieke kennis van juridisch-Engelse terminologie. Voor een consument als [partij I] is deze overeenkomst zonder nadere toelichting in het Nederlands niet begrijpelijk.
[partij I] kreeg geen tijd om te overzien wat de gevolgen van de overeenkomst waren. Zij moest de overeenkomst onder tijdsdruk tekenen. [partij I] kreeg de overeenkomst op vrijdagmiddag 6 augustus 2021 toegestuurd en daarna was [partij II] niet meer bereikbaar. In het weekend van 7 en 8 augustus 2021 verloor [partij I] € 900.000,-. Vervolgens werd haar op maandag 9 augustus 2021 verteld dat zij dit verlies had kunnen voorkomen door de overeenkomst te tekenen. Door de overeenkomst te tekenen kreeg [partij I] € 50.000,- dat zij nodig had om weer door te kunnen handelen zodat zij haar grote verlies kon compenseren.
Het voortraject voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst past niet bij het aangaan van een overeenkomst ter beëindiging van een geschil. In zo’n voortraject moet worden vastgesteld:
(1) dat er een geschil is en
(2) dat dit geschil zodanig is dat één van de partijen zonder oplossing tussen partijen een gerechtelijke procedure zal starten en
(3) dat er tussen partijen is overlegd over een oplossing om die procedure te voorkomen waarna
(4) partijen een oplossing die ze vervolgens samen bereiken vastleggen in een vaststellingsovereenkomst.
Ten onrechte staat er in de overeenkomst dat partijen overleg hebben gehad over hun ‘geschil’. [partij I] heeft vrijdagochtend een vraag gesteld of [partij II] iets kon doen aan de hoge swapkosten zodat zij weer ruimte had om door te handelen. [partij II] heeft – zonder verder overleg met [partij I] – aan [partij I] een voorstel gedaan om haar € 50.000,- ter beschikking te stellen.
Verder blijkt uit niets blijkt dat [partij I] overwoog om naar de rechter te gaan als [partij II] niet zou ingaan op haar vraag om iets te doen aan de hoge swapkosten. Het is niet eens duidelijk dat er een ‘geschil’ was dat moest worden opgelost.
Ten slotte kan de overeenkomst niet worden gezien als een vaststellingsovereenkomst die ook het huidige geschil tussen partijen regelt. In de overeenkomst staat niet wat het geschil is tussen partijen, er staat alleen dat er een geschil is. Het is niet juist dat deze overeenkomst de hele verhouding tussen partijen verder bepaalt, in afwijking van wat tussen partijen geldt.
- In het algemeen is het doel van een vaststellingsovereenkomst dat het geschil tussen partijen wordt opgelost en dat partijen daarna los van elkaar verder gaan of anders specifieke afspraken maken over hoe zij voortaan met elkaar verder gaan.
- Op het moment dat [partij II] de overeenkomst aan [partij I] stuurde, had zij nog minstens € 900.000,- op haar rekening staan, maar hier wordt niets over geregeld in de overeenkomst.
- Partijen gingen na het sluiten van de overeenkomst niet los van elkaar of op een andere in de overeenkomst vastgelegde manier met elkaar verder. [partij I] is na het tekenen van de overeenkomst gewoon doorgegaan met ‘traden’ (handelen) via het beleggingsplatform van [partij II] .
- Het bedrag dat [partij I] zou krijgen, € 50.000,-, is gestort op haar beleggingsrekening en niet op haar persoonlijke bankrekening, wat erop wijst dat het de bedoeling was dat partijen zonder enige verandering met elkaar verder gingen.
- Het bedrag van € 50.000,- was ook maar een beperkte compensatie van de door [partij I] betaalde swapkosten. Volgens [partij I] bedroegen die soms alleen al in een week € 70.000,-.
- Wanneer de overeenkomst een vaststellingsovereenkomst was, waarin partijen hun hele rechtsverhouding opnieuw hadden willen regelen, had dat ook in de overeenkomst moeten zijn uitgewerkt.
Conclusie: artikel 18 lid 1 Brussel I bis is van toepassing
4.12.
De conclusie is dat partijen na het ontstaan van het geschil geen overeenkomst hebben gesloten waardoor [partij I] haar consumentenbescherming is kwijt geraakt. Dus is op grond van artikel 18 lid 1 Brussel I bis de rechtbank van de woonplaats van de consument, oftewel de rechtbank Midden-Nederland, bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
De beslissing wordt niet aangehouden
4.13.
In artikel 31 lid 2 Brussel I bis staat dat als voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn en er een rechter is aangezocht op grond van een forumkeuze, elk gerecht haar beslissing aanhoudt totdat de rechter die op grond van de forumkeuze bevoegd zou zijn, uitspraak heeft gedaan over haar bevoegdheid. Er is hier echter geen sprake van een vaststellingsovereenkomst met forumkeuze. Artikel 31 lid 2 Brussel I bis is dus niet van toepassing, zodat geen reden is om de beslissing van deze rechtbank daarom aan te houden.
4.14.
Ook op grond van artikel 29 lid 1 Brussel I bis zal de beslissing niet worden aangehouden. In dit artikel staat dat het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht haar uitspraak moet aanhouden totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. De vorderingen moeten dan, zoals hier, tussen dezelfde partijen bij het gerecht van verschillende lidstaten zijn aangebracht en hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. De oorspronkelijke dagvaarding die heeft geleid tot het verstekvonnis bij de rechtbank Midden-Nederland is ingediend op 14 juni 2022, dus eerder dan het verzoek van [partij II] bij de Cypriotische rechter in oktober 2022. Het geschil tussen partijen is dus als eerste bij deze rechtbank aangebracht.
De rechtbank bekrachtigt het verstekvonnis
4.15.
[partij II] heeft geen verder inhoudelijk verweer gevoerd tegen de beslissing van 14 juni 2022. Daarmee staat vast dat de oorspronkelijke vorderingen van [partij I] in zijn geheel kunnen worden toegewezen, zoals in het verstekvonnis is gebeurd. Het verstekvonnis zal daarom worden bekrachtigd.
De uitvoering van het verstekvonnis wordt niet geschorst
4.16.
[partij II] verzoekt de rechtbank om de uitvoering van het verstekvonnis op grond van artikel 31 lid 2 Brussel I bis te schorsen. De rechtbank wijst dit verzoek af. Artikel 31 lid 2 Brussel I bis heeft geen betrekking op de schorsing van de uitvoering van een vonnis, maar ziet alleen op het aanhouden van een uitspraak van de rechtbank. Uit artikel 223 lid 1 Rv volgt dat iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. In dit geding wordt de schorsing van de uitvoering van het verstekvonnis gevorderd, maar door dit vonnis wordt deze procedure beëindigd en wordt het verstekvonnis bekrachtigd. Het is niet meer mogelijk om de uitvoering van het verstekvonnis te schorsen.
[partij II] moet de proceskosten in het incident en van deze verzetprocedure aan [partij I] betalen
4.17.
[partij II] is in het incident in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [partij I] in het incident betalen. De proceskosten van [partij I] in het incident worden begroot op € 614,- (1 punt x tarief II) aan salaris advocaat.
4.18.
[partij II] is in de verzetprocedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [partij I] in die verzetprocedure betalen. De proceskosten van [partij I] in de verzetprocedure worden begroot op € 4.357,- (1 punt x tarief VIII ) aan salaris advocaat.
4.19.
De nakosten, waarvan [partij I] betaling vordert, worden toegewezen. De nakosten worden begroot op € 178,-, plus de vermeerdering zoals vermeld in het dictum.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [partij II] in de kosten van het incident, aan de kant van [partij I] tot op heden begroot op € 614,-, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
in de hoofdzaak
5.3.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 4 januari 2023 tussen [partij I] en [partij II] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer C/16/548615 / HA ZA 22-614,
5.4.
veroordeelt [partij II] in de proceskosten in de verzetprocedure van € 4.357,-, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
in het incident en in de hoofdzaak
5.5.
veroordeelt [partij II] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,-, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling en als zij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening, beide te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.6.
verklaart de veroordelingen in 5.2 tot en met 5.5. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
5718 (MM)

Voetnoten

1.HR 27 november 1953, NJ 1955, 251
2.HR 9 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2009:BJ1249