ECLI:NL:RBMNE:2024:5906

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
581628 / HA RK 27-171
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot beeldmateriaal

Op 16 oktober 2024 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, een wrakingsverzoek ongegrond verklaard. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L. de Leon, naar aanleiding van een procesbeslissing van de rechters in een strafzaak. De verzoeker had verzocht om het beeldmateriaal van een onderzochte telefoon te bekijken tijdens de zitting of om de behandeling van de zaak aan te houden. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, wat de verzoeker als een schending van zijn recht op een eerlijk proces beschouwde.

De rechters, mr. L.C. Michon, mr. L.M. Reijnierse en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, waren niet aanwezig tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek, maar hadden schriftelijk gereageerd. Zij stelden dat de afwijzing van het verzoek om beeldmateriaal een procesbeslissing was en geen grond voor wraking kon vormen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters en dat de afwijzing van het verzoek niet als een wrakingsgrond kon worden aangemerkt. De wrakingskamer benadrukte dat een procesbeslissing niet kan worden aangevochten via een wrakingsverzoek, en dat de vrees voor partijdigheid van de verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was.

De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek ongegrond was en dat de procedure in de strafzaak met parketnummer 16/167998-23 moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 581628 / HA RK 27-171
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 16 oktober 2024 (bij vervroeging)
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
(verder: verzoeker),
advocaat: mr. L. de Leon, te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 26 september 2024 in de strafzaak met het parketnummer 16/167998-23 met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. L.C. Michon, mr. L.M. Reijnierse en mr. C.S.K. Fung Fen Chung (verder: de rechters);
- de reactie van de rechters van 30 september 2024.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 8 oktober 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn [verzoeker] en zijn advocaat mr. L. de Leon verschenen. De rechters waren – met voorafgaand bericht van verhindering – niet aanwezig.

2.Het wrakingsverzoek

De grondslag van het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De raadsman van verzoeker heeft op de strafzitting verzocht om het beeldmateriaal van de onderzochte telefoon op zitting of in een onderbreking van de zitting te bekijken, of om de behandeling van de zaak aan te houden. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Volgens verzoeker krijgt hij geen eerlijk proces als de rechtbank de beelden niet zelf heeft bekeken. Op de beelden staat namelijk veel meer dan in de processen-verbaal die naar aanleiding van deze beelden zijn opgemaakt is vermeld. Het beeldmateriaal bestrijkt een langere periode en geeft in zijn geheel een redelijk beeld van hoe de relatie tussen verzoeker en aangeefster in elkaar stak. Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker toegelicht dat hij in de veronderstelling was dat de rechtbank al in het bezit was van de beelden en dat de rechtbank de beelden daarom al had bekeken. Ook de raadsman van verzoeker was van deze veronderstelling uitgegaan.
De reactie van de rechters
2.2.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich op het standpunt dat geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het gaat hier om een rechterlijke (tussen)beslissing en die kan als zodanig geen grond vormen voor wraking. Dat kan alleen anders zijn als uit de motivering van de beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters, maar ook dit is niet aan de orde.

3.De beoordeling

Het beoordelingskader

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
De beslissing van de rechters levert geen wrakingsgrond op
3.3.
De wrakingskamer begrijpt dat verzoeker in de veronderstelling was dat de rechters de beelden al hadden gezien. Omdat verzoeker vindt dat het bekijken van de beelden van groot belang is voor de beoordeling van de zaak, is het begrijpelijk dat hij teleurgesteld is over de beslissing van de rechters om zijn verzoek af te wijzen. De afwijzing van het verzoek vormt echter geen reden voor wraking, omdat deze beslissing moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Uit rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) blijkt dat een procesbeslissing als zodanig nooit een grond kan vormen voor wraking, omdat wraking geen verkapt rechtsmiddel is. De wrakingskamer mag ook geen oordeel geven over de juistheid van de procesbeslissing van de rechter. Dat kan alleen worden gedaan door de rechter in hoger beroep.
3.4.
Dit geldt in het algemeen ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking, ook als die motivering wordt gezien als onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier. Dit kan alleen anders zijn als de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de bewoordingen in de motivering) niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid.
3.5.
Van dit laatste is in deze zaak geen sprake; uit de motivering van de beslissing kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. Uit de motivering blijkt dat de rechters een afweging hebben gemaakt aan de hand van het noodzaakscriterium, omdat het verzoek tot het bekijken van het beeldmateriaal pas op de zitting is gedaan. De rechters hebben in hun motivering toegelicht dat zij het bekijken van het beeldmateriaal op zitting of in raadkamer, voorafgaand aan een verdere behandeling van de zaak, niet noodzakelijk vinden, omdat in verschillende processen-verbaal is beschreven wat er op dit beeldmateriaal te zien is. Voor de rechters woog bij deze beslissing mee dat de raadsman op de strafzitting ook niet heeft aangegeven op welke specifieke punten de processen-verbaal een onjuiste of onvolledige weergave geven van het beeldmateriaal. De wrakingskamer is van oordeel dat uit deze motivering niet kan worden afgeleid dat de rechters al hadden geoordeeld dat de schuld van verzoeker vaststaat. Er zijn ook geen andere omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de bij verzoeker ontstane vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer merkt daarbij op dat het om een procesbeslissing ging aan het begin van de inhoudelijke behandeling waarin alleen is beslist dat het niet noodzakelijk is het beeldmateriaal
voorafgaandaan de verdere inhoudelijke behandeling te bekijken.
Conclusie: het wrakingsverzoek wordt ongegrond verklaard
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechters tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/167998-23 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. D. Wachter, voorzitter, en mr. J.P. Killian en mr. S.M. Schothorst als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J. Broere, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.