ECLI:NL:RBMNE:2024:5901

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
16/151144-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en artikel 243 Sr door gebrek aan steunbewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting en andere seksuele handelingen, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 februari 2020 in Montfoort, waarbij de aangeefster verklaarde dat de verdachte haar had verkracht door zijn hand in haar vagina te steken. De rechtbank heeft het dossier en de verklaringen van de betrokken partijen zorgvuldig bestudeerd. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2024 heeft de rechtbank kennisgenomen van de verklaringen van de aangeefster, de verdachte en getuigen. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, zoals vereist volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de aangeefster niet kunnen worden aangenomen zonder bijkomend bewijs uit een onafhankelijke bron. De rechtbank heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen en het telefoongesprek tussen de verdachte en de aangeefster niet als steunbewijs kunnen dienen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De rechtbank spreekt de verdachte integraal vrij van de tenlastelegging en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig is bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in het kader van haar vordering worden op nihil begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/151144-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de door [aangeefster] voorgedragen slachtofferverklaring en van hetgeen mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, namens [aangeefster] naar voren heeft gebracht over de ingediende vordering van de benadeelde partij.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair
op 25 februari 2020 in Montfoort [aangeefster] heeft verkracht door onverhoeds één of meer vingers en/of zijn hand in de vagina van [aangeefster] te steken;
subsidiair
op 25 februari 2020 in Montfoort met [aangeefster] handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het (onverhoeds) steken van één of meer vingers en/of hand in de vagina van [aangeefster] terwijl hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Zij acht de verklaring van [aangeefster] (hierna: aangeefster) betrouwbaar, omdat deze consistent en gedetailleerd is. Als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster verwijst de officier van justitie naar de brief die verdachte heeft gestuurd naar aangeefster, (de schriftelijke uitwerking van) het opgenomen telefoongesprek tussen aangeefster en verdachte en de verklaring van getuige [getuige] die emoties heeft waargenomen bij aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent het ten laste gelegde en het dossier bevat geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aangeefster meerdere belastende verklaringen heeft afgelegd tegen verdachte, namelijk tijdens het informatief gesprek zeden op 3 maart 2020, in haar aangifte op 7 april 2020 en tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op 15 mei 2024. Aangeefster verklaart – kort samengevat – dat verdachte haar op 25 februari 2020 heeft verkracht door zijn vinger(s), dan wel hand, in haar vagina te steken.
Verdachte ontkent daarentegen stellig dat hij op enigerlei wijze seksuele handelingen bij aangeefster heeft verricht. Dit betekent dat de rechtbank wordt geconfronteerd met twee tegenover elkaar staande verklaringen: de belastende verklaringen van aangeefster tegenover de ontkennende verklaringen van verdachte.
Juridisch kader
Op grond van artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Ook niet als de rechtbank deze verklaring betrouwbaar zou achten. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is dus bijkomend bewijs (steunbewijs) nodig uit een van de getuige – in dit geval aangeefster – onafhankelijke bron.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken niet dat vereist is dat het (seksueel) misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in de andere bewijsmiddelen
.Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangever, in die zin dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van aangeefster. In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Een ‘de auditu’-verklaring (‘van horen zeggen’), inhoudende een weergave van wat de getuige (in dit geval aangeefster) aan de betrokken andere getuige heeft verteld, levert onvoldoende steun op. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming wel voldoende steunbewijs opleveren (zie onder meer HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor geschetste kader, dient te beantwoorden is of de belastende verklaringen zoals afgelegd door aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Onvoldoende steunbewijs
Volgens de officier van justitie kan het steunbewijs gevonden worden in de ‘excuusbrief’ die verdachte geschreven heeft, het telefoongesprek tussen verdachte en aangeefster en de verklaring van [getuige] die emoties heeft waargenomen bij aangeefster.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kan een eigen waarneming van een emotionele toestand van aangeefster door een getuige (voldoende) steunbewijs opleveren. Getuige [getuige] heeft weliswaar verklaard over emoties die zij heeft waargenomen bij aangeefster toen aangeefster haar over het incident vertelde, maar deze waarneming is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om als steunbewijs te dienen voor het ten laste gelegde. De rechtbank overweegt dat er twee dagen zijn verstreken tussen het ten laste gelegde feit en het moment dat [getuige] deze emoties van aangeefster waarnam, nadat aangeefster over het incident had verteld. Het ging dus niet om de waarneming van een emotionele reactie direct na het voorval. Gelet op het tijdsverloop kan niet uitgesloten worden dat de gemoedstoestand en emotie bij aangeefster het gevolg is geweest van andere factoren. Dit staat nog los van het gegeven dat de getuige op een later moment, tijdens een verhoor door de rechter-commissaris, terugkomt op haar eerdere verklaring en verklaart dat zij de verklaringen van aangeefster niet (meer) gelooft.
Ook het telefoongesprek tussen verdachte en aangeefster vormt geen steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster. In het proces-verbaal waarin het telefoongesprek is uitgeschreven, is te lezen dat vooral aangeefster vertelt hoe zij de bewuste avond heeft beleefd. In het telefoongesprek wordt door de verdachte inhoudelijk niets gezegd over het ten laste gelegde. Voor zover verdachte al iets heeft gezegd over het ten laste gelegde, is het in ontkennende zin. Dit kan dan ook geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster opleveren. Dat uit het telefoongesprek volgt dat verdachte de bewuste nacht op het bed van aangeefster heeft gelegen, maakt dit niet anders. Verdachte ontkent dit niet en heeft ook zelf verklaard dat hij die nacht op het bed van aangeefster in slaap is gevallen. De enkele omstandigheid dat verdachte op het bed van aangeefster heeft gelegen, vormt echter geen steunbewijs voor de expliciete handelingen die verdachte worden verweten.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het vereiste steunbewijs evenmin gevonden kan worden in de brief die door verdachte is geschreven. In deze brief biedt verdachte weliswaar zijn excuses aan, maar biedt hij zijn excuses aan voor hetgeen hij ‘na wat hij hoorde’ heeft gedaan. Verdachte schrijft in zijn brief dat hij van anderen heeft gehoord wat er ‘schijnbaar’ heeft plaatsgevonden. Verdachte schrijft in zijn brief ook expliciet dat hij daar zelf niets van weet. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de brief dan ook geen erkenning of schuldigverklaring ten aanzien van het ten laste gelegde blijkt. Hoewel het aanbieden van excuses als opmerkelijk gezien kan worden - te meer nu verdachte het ten laste gelegde ontkent -, acht de rechtbank dit ook niet geheel onbegrijpelijk, gelet op de context waarin verdachte deze brief heeft geschreven. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte meerdere malen zou hebben geprobeerd om in contact te komen met aangeefster om te praten over de aantijgingen, maar aangeefster gaf geen gehoor. In een laatste poging om in contact met haar te komen, zou verdachte de brief op deze manier geschreven hebben.
De rechtbank stelt vast dat het dossier ook geen overige stukken bevat die tot steunbewijs kunnen dienen. De foto’s van de blauwe plekken op het been van aangeefster staan in een te ver verwijderd verband van het ten laste gelegde, nu deze foto’s volgens aangeefster pas drie dagen na het ten laste gelegde zijn gemaakt.
Uit het dossier volgt verder nog een ontlastende omstandigheid. [A] lag tijdens het ten laste gelegde op hetzelfde bed te slapen als waar aangeefster en verdachte op zouden liggen. [A] verklaart echter niks gezien of gehoord te hebben. Dit terwijl aangeefster naar eigen zeggen aan het schreeuwen en vechten was voor haar leven toen verdachte haar zou hebben verkracht.
Conclusie
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de verklaring van aangeefster, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv. De rechtbank zal verdachte om die reden integraal vrijspreken van het ten laste gelegde.

5.BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en een bedrag van € 26.336,91 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 19.836,91 materiële schade en € 6.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als bewezen is dat verdachte de strafbare feiten die met de schade verband houden heeft begaan. De rechtbank zal verdachte echter vrijspreken van het ten laste gelegde. Daarom zal de rechtbank [aangeefster] , als benadeelde partij, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt in het kader van zijn verweer tegen deze vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mr. A.M.M. Lemmen en mr. J.E.S. Dolmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 oktober 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2020 in de gemeente Montfoort door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds steken van één of meer vingers en/of hand in de vagina, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het steken van één of meer vingers en/of hand in de vagina;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2020 in de gemeente Montfoort , met [aangeefster] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het (onverhoeds) steken van één of meer vingers en/of hand in de vagina van die [aangeefster] ;
( art 243 Wetboek van Strafrecht )