4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 en feit 2
De aangifte van [winkelketen] [plaats] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Hij deed aangifte namens slachtoffer [winkelketen] [plaats] , gevestigd op [adres] te [plaats] . Ik hield de verdachte(n) aan op 01-02-24. De volgende goederen zijn bij de diefstal weggenomen: Dyson airwrap lx. De totale verkoopwaarde van de weggenomen goederen is € 599,99.”
Een proces-verbaal van bevindingen met camerabeelden, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Foto 2 - 13:06:18 uur
Omschrijving: Ik herkende de persoon achter de kinderwagen als zijnde de door mij aangehouden [verdachte] , de verder te noemen verdachte 1. Ik zag dat verdachte 1 hurkt bij de Dyson producten, en dat het jongetje ook bukt bij de producten en deze bekijkt.
Foto 3 - 13:06:22 uur
Omschrijving: Ik zag dat het jongetje bukte naast verdachte 1 en dat beiden het schap inkeken.
Foto 5 - 13:06:26 uur
Omschrijving: Ik zag dat de hand van het jongetje in het schap verdween. Ik zag dat het jongetje keek in de richting van verdachte 1 en dat verdachte 1 in de richting van het jongetje keek.
Foto 7 - 13:06:29 uur
Omschrijving: Ik zag dat het jongetje een product uit het schap haalde.
Foto 8 - 13:06:33 uur
Omschrijving: Ik zag dat verdachte 1 haar telefoon pakte en begon met videobellen. Op de telefoon zag ik zichtbaar een persoon en dat het jongetje een product pakte en in zijn handen beet had en dat verdachte 1 in de richting van het jongetje keek.
Foto 13 - 13:06:58 uur
Omschrijving: Ik zag dat het jongetje wachtte op verdachte 2 en haar volgt. Ik zag dat het jongetje keek in de richting van verdachte 2 en in de richting van verdachte 1.
Foto 16 - 13:07:40 uur
Omschrijving: Dit tweede videobestand start 6 seconden na het uit beeld lopen van het eerste fragment. Op het tweede videobestand zag ik dat verdachte 1 zonder telefoon, met kinderwagen en het jongetje met het product langs de beveiligingspoortjes liep.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven
“V. Heb je kinderen?
A. ja, twee kinderen
V. hoe eten ze?
A. [voornaam van A] en (..)”
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“V: Met wie was je samen?
A: Ik met mijn twee kinderen en mijn zus.”
Een proces-verbaal met de gegevens van de zoon, [A] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Een van de drie kinderen bleek het zoontje van [verdachte] te zijn. Dit zoontje bleek genaamd te zijn:
Naam: [achternaam van A]
Voornamen: [voornamen van A]
Geboren: [2017] te [geboorteplaats 2] in Italië”
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Feiten en omstandigheden
Verdachte is op 1 februari 2024 samen met haar zus en haar twee kinderen in de [winkelketen] in [plaats] . Een beveiliger zag op de camerabeelden dat het oudste kind, een Dyson föhn uit het schap pakt en hiermee later de winkel uitloopt.
Samenwerking met zoon: diefstal in vereniging
De rechtbank overweegt dat naar uiterlijke verschijningsvorm zoals die blijkt uit de bewijsmiddelen er bij het plegen van de diefstal sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar zoon.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en haar zoon samen knielen voor het vak waarin de Dyson föhn ligt. Bij het uitkijken van de beelden wordt beschreven dat de zoon contact heeft met verdachte op het moment dat hij de doos met Dyson föhn pakt. Met de doos in de hand loopt de zoon vervolgens samen met verdachte de winkel uit.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte was afgeleid door haar telefoon en niet heeft gezien dat haar zoon de föhn mee had genomen. Wellicht had hij gehoord dat zijn moeder op haar telefoon de opdracht had gekregen om de föhn te stelen.
De rechtbank acht het verweer onaannemelijk. Er zit langere tijd tussen het pakken van de föhn en het verlaten van de winkel, namelijk 1 minuut en 11 seconden. Bovendien is op verschillende foto’s (onder meer foto’s 8, 13 en 16) te zien dat de witte doos met daarin de Dyson airwrap die door verdachte haar zoon wordt gedragen groot en moeilijk over het hoofd kan worden gezien. Ook kijken verdachte en haar zoon diverse momenten in elkaars richting. Weliswaar was verdachte enige tijd aan het videobellen, maar op het moment dat zij de poortjes doorlopen, heeft verdachte de telefoon al weggestopt. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat verdachte wist daar haar zoon met de doos de winkel uitliep.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de ten laste gelegde winkeldiefstal in vereniging heeft begaan.
Toetsingskader mensenhandel
De strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van de uitbuiting van mensen. In artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is de strafbaarstelling van deze uitbuiting beschreven.
Gelet op de wijze van tenlastelegging ligt de vraag voor of verdachte mensenhandel heeft gepleegd ten aanzien van haar zoon in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 2, 4 en 6 Sr. Ter beantwoording van deze vraag zal eerst het toetsingskader worden geschetst, zoals dat volgt uit het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
- Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr ziet op het - middels een middel - werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4.
De middelen zijn dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over een ander heeft. De inzet van een dergelijk middel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand ervan wordt weerhouden zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
De handelingen omschreven in sub 1 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting', is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die deze activiteit voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is. Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit. In zijn arrest van 21 april 2020, waarbij deze zaak is teruggewezen, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ingeval van diefstal door minderjarigen tevens de strafbare aard van de verrichte activiteiten en de minderjarige leeftijd van de slachtoffers in de overwegingen dient te worden betrokken.
- Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is. Het verschil met sub 1 zit in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde middelen niet zijn vereist, tenzij de vervolging plaats heeft op grond van art. 273f lid 1 sub 4 Sr. In dat verband kan aangenomen worden dat in gevallen waarin minderjarigen worden aangezet tot criminele activiteiten per definitie sprake is van het middel ‘misbruik van een kwetsbare positie’ of ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’, gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van kinderen en hun afhankelijke positie ten opzichte van ouders/volwassenen. Sub 2 strekt derhalve ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. De wetgever heeft tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van de minderjarige en daarmee de instemming geen betekenis toekomt.
- Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een middel (hetzelfde als genoemd in sub 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen veelal op de gedragingen in sub 1 en 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
- Sub 6
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door verdachte ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ is gemaakt. Verdachte heeft haar zoon meegenomen naar de [winkelketen] , waarbij zij hem de diefstal heeft laten plegen. Haar zoon bevond zich door zijn minderjarigheid en (zeer) jonge leeftijd en afhankelijke positie ten opzichte van verdachte in een bijzonder kwetsbare positie. Hij had onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze dan de aanwijzingen van verdachte op te volgen. Aangenomen kan worden dat de verdachte zich daarvan bewust is geweest en dus in ieder geval het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het hiervoor omschreven misbruik.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte haar zoon op 1 februari 2024 heeft overgebracht naar de [winkelketen] in [plaats] . Dit is gebeurd met het oogmerk van het plegen van een winkeldiefstal.
De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid van haar zoon bij de diefstal een specifieke functie had en dat verdachte daarvan ook gebruik van heeft gemaakt. De aanwezigheid van kinderen, zeker wanneer zij nog jong zijn, wekt over het algemeen vertrouwen, waardoor er minder op hen gelet zal worden. Ook zullen zij minder snel verdacht en/of vervolgd worden. Het laten plegen van de diefstallen door de kinderen vergemakkelijkt het plegen van een dergelijk misdrijf.
Tevens komt de rechtbank tot het oordeel dat de zoon door verdachte is bewogen tot het plegen van de winkeldiefstal. Op foto 13 is te zien dat het jongetje naar zijn moeder kijkt. Uit de overige beelden blijkt dat moeder en kind contact hebben. Er wordt gezien dat er tegen hem wordt gepraat. Verdachte en haar zoon bukken naar het schap en kijken samen naar de doos. Zo is ook te zien dat hij een ander product teruglegt nadat er iets tegen hem wordt gezegd. De verdachte wijst op de föhn met de bedoeling dat hij de winkel verlaat zonder dat de föhn wordt betaald. Dat haar zoon op deze wijze wordt bewogen tot stelen, wordt door het de rechtbank aangemerkt als het verrichten van diensten zoals bedoeld in sub 4.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte niet heeft gezien dat haar zoon de doos heeft gepakt. De doos is, zeker gezien de lengte van het kind, groot en verdachte heeft niet de gehele periode op haar telefoon gekeken. Dat dit alles is gebeurd met het oogmerk van uitbuiting staat buiten twijfel. Het ging de verdachte evident om (financieel) gewin. Het is duidelijk dat een kind geen baat heeft bij een dure föhn, en dat dit product was bedoeld voor (de verkoop aan) een volwassene.
Het voorgaande brengt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat hieruit voordeel is getrokken zoals bedoeld onder sub 6.
De rechtbank acht, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte haar minderjarige kind een crimineel feit heeft laten plegen. Ook in het geval van één enkele winkeldiefstal kan sprake zijn van uitbuiting. Kinderen hebben recht op de bescherming en zorg die nodig is voor hun welzijn. Door zo te handelen heeft verdachte voor haar zoon een pedagogisch en sociaal gezien onveilige omgeving gecreëerd. Er is sprake van uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273f Sr.
Conclusie
Op grond van al het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bekeken, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 1 februari 2024 schuldig heeft gemaakt aan de eendaadse samenloop van een diefstal, gepleegd in vereniging, alsmede mensenhandel ten aanzien van haar minderjarige zoon, zoals dat hieronder bewezen is verklaard.