ECLI:NL:RBMNE:2024:5894

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
16.037118.24 (P), 22.002210.20 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging en mensenhandel ten aanzien van minderjarige zoon

Op 1 februari 2024 heeft de verdachte, samen met haar zesjarige zoon, een dure föhn (merk Dyson, type airwrap) gestolen uit een winkel. De verdachte wordt beschuldigd van een eendaadse samenloop van diefstal, gepleegd in vereniging, en mensenhandel ten aanzien van haar minderjarige zoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar zoon heeft meegenomen naar de winkel en hem heeft laten deelnemen aan de diefstal, waarbij zij misbruik heeft gemaakt van zijn kwetsbare positie als minderjarige. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens is een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer gelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het betrekken van haar kind bij criminele activiteiten. De uitspraak is gedaan op 15 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.037118.24 (P), 22.002210.20 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats 1] ,
verblijvende te [verblijfplaats] te Kroatië,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F. Rethmeier en van hetgeen mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de terechtzitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 1 februari 2024 te [plaats] samen met een ander een föhn (merk Dyson, type airwrap) bij de [winkelketen] heeft gestolen;
Feit 2: op 1 februari 2024 te [plaats]
- haar zesjarige zoon heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting, en
- door dwang of misbruik van feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie hem heeft gedwongen of bewogen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, en
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van haar zoon.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wegens onvoldoende overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 en feit 2 [1]
De aangifte van [winkelketen] [plaats] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [2] :
“Hij deed aangifte namens slachtoffer [winkelketen] [plaats] , gevestigd op [adres] te [plaats] . Ik hield de verdachte(n) aan op 01-02-24. De volgende goederen zijn bij de diefstal weggenomen: Dyson airwrap lx. De totale verkoopwaarde van de weggenomen goederen is € 599,99.”
Een proces-verbaal van bevindingen met camerabeelden, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [3] :
Foto 2 - 13:06:18 uur
Omschrijving: Ik herkende de persoon achter de kinderwagen als zijnde de door mij aangehouden [verdachte] , de verder te noemen verdachte 1. Ik zag dat verdachte 1 hurkt bij de Dyson producten, en dat het jongetje ook bukt bij de producten en deze bekijkt.
Foto 3 - 13:06:22 uur
Omschrijving: Ik zag dat het jongetje bukte naast verdachte 1 en dat beiden het schap inkeken.
Foto 5 - 13:06:26 uur
Omschrijving: Ik zag dat de hand van het jongetje in het schap verdween. Ik zag dat het jongetje keek in de richting van verdachte 1 en dat verdachte 1 in de richting van het jongetje keek.
Foto 7 - 13:06:29 uur
Omschrijving: Ik zag dat het jongetje een product uit het schap haalde.
Foto 8 - 13:06:33 uur
Omschrijving: Ik zag dat verdachte 1 haar telefoon pakte en begon met videobellen. Op de telefoon zag ik zichtbaar een persoon en dat het jongetje een product pakte en in zijn handen beet had en dat verdachte 1 in de richting van het jongetje keek.
Foto 13 - 13:06:58 uur
Omschrijving: Ik zag dat het jongetje wachtte op verdachte 2 en haar volgt. Ik zag dat het jongetje keek in de richting van verdachte 2 en in de richting van verdachte 1.
Foto 16 - 13:07:40 uur
Omschrijving: Dit tweede videobestand start 6 seconden na het uit beeld lopen van het eerste fragment. Op het tweede videobestand zag ik dat verdachte 1 zonder telefoon, met kinderwagen en het jongetje met het product langs de beveiligingspoortjes liep.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [4]
“V. Heb je kinderen?
A. ja, twee kinderen
V. hoe eten ze?
A. [voornaam van A] en (..)”
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [5] :
“V: Met wie was je samen?
A: Ik met mijn twee kinderen en mijn zus.”
Een proces-verbaal met de gegevens van de zoon, [A] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [6] :
“Een van de drie kinderen bleek het zoontje van [verdachte] te zijn. Dit zoontje bleek genaamd te zijn:
Naam: [achternaam van A]
Voornamen: [voornamen van A]
Geboren: [2017] te [geboorteplaats 2] in Italië”
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden
Verdachte is op 1 februari 2024 samen met haar zus en haar twee kinderen in de [winkelketen] in [plaats] . Een beveiliger zag op de camerabeelden dat het oudste kind, een Dyson föhn uit het schap pakt en hiermee later de winkel uitloopt.
Feit 1
Samenwerking met zoon: diefstal in vereniging
De rechtbank overweegt dat naar uiterlijke verschijningsvorm zoals die blijkt uit de bewijsmiddelen er bij het plegen van de diefstal sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar zoon.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en haar zoon samen knielen voor het vak waarin de Dyson föhn ligt. Bij het uitkijken van de beelden wordt beschreven dat de zoon contact heeft met verdachte op het moment dat hij de doos met Dyson föhn pakt. Met de doos in de hand loopt de zoon vervolgens samen met verdachte de winkel uit.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte was afgeleid door haar telefoon en niet heeft gezien dat haar zoon de föhn mee had genomen. Wellicht had hij gehoord dat zijn moeder op haar telefoon de opdracht had gekregen om de föhn te stelen.
De rechtbank acht het verweer onaannemelijk. Er zit langere tijd tussen het pakken van de föhn en het verlaten van de winkel, namelijk 1 minuut en 11 seconden. Bovendien is op verschillende foto’s (onder meer foto’s 8, 13 en 16) te zien dat de witte doos met daarin de Dyson airwrap die door verdachte haar zoon wordt gedragen groot en moeilijk over het hoofd kan worden gezien. Ook kijken verdachte en haar zoon diverse momenten in elkaars richting. Weliswaar was verdachte enige tijd aan het videobellen, maar op het moment dat zij de poortjes doorlopen, heeft verdachte de telefoon al weggestopt. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat verdachte wist daar haar zoon met de doos de winkel uitliep.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de ten laste gelegde winkeldiefstal in vereniging heeft begaan.
Feit 2
Toetsingskader mensenhandel
De strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van de uitbuiting van mensen. In artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is de strafbaarstelling van deze uitbuiting beschreven.
Gelet op de wijze van tenlastelegging ligt de vraag voor of verdachte mensenhandel heeft gepleegd ten aanzien van haar zoon in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 2, 4 en 6 Sr. Ter beantwoording van deze vraag zal eerst het toetsingskader worden geschetst, zoals dat volgt uit het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [7]
- Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr ziet op het - middels een middel - werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4.
De middelen zijn dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over een ander heeft. De inzet van een dergelijk middel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand ervan wordt weerhouden zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
De handelingen omschreven in sub 1 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting', is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die deze activiteit voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is. Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit. In zijn arrest van 21 april 2020, waarbij deze zaak is teruggewezen, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ingeval van diefstal door minderjarigen tevens de strafbare aard van de verrichte activiteiten en de minderjarige leeftijd van de slachtoffers in de overwegingen dient te worden betrokken.
- Sub 2
Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is. Het verschil met sub 1 zit in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde middelen niet zijn vereist, tenzij de vervolging plaats heeft op grond van art. 273f lid 1 sub 4 Sr. In dat verband kan aangenomen worden dat in gevallen waarin minderjarigen worden aangezet tot criminele activiteiten per definitie sprake is van het middel ‘misbruik van een kwetsbare positie’ of ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’, gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van kinderen en hun afhankelijke positie ten opzichte van ouders/volwassenen. Sub 2 strekt derhalve ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. De wetgever heeft tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van de minderjarige en daarmee de instemming geen betekenis toekomt.
- Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een middel (hetzelfde als genoemd in sub 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen veelal op de gedragingen in sub 1 en 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
- Sub 6
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door verdachte ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ is gemaakt. Verdachte heeft haar zoon meegenomen naar de [winkelketen] , waarbij zij hem de diefstal heeft laten plegen. Haar zoon bevond zich door zijn minderjarigheid en (zeer) jonge leeftijd en afhankelijke positie ten opzichte van verdachte in een bijzonder kwetsbare positie. Hij had onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze dan de aanwijzingen van verdachte op te volgen. Aangenomen kan worden dat de verdachte zich daarvan bewust is geweest en dus in ieder geval het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het hiervoor omschreven misbruik.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte haar zoon op 1 februari 2024 heeft overgebracht naar de [winkelketen] in [plaats] . Dit is gebeurd met het oogmerk van het plegen van een winkeldiefstal.
De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid van haar zoon bij de diefstal een specifieke functie had en dat verdachte daarvan ook gebruik van heeft gemaakt. De aanwezigheid van kinderen, zeker wanneer zij nog jong zijn, wekt over het algemeen vertrouwen, waardoor er minder op hen gelet zal worden. Ook zullen zij minder snel verdacht en/of vervolgd worden. Het laten plegen van de diefstallen door de kinderen vergemakkelijkt het plegen van een dergelijk misdrijf.
Tevens komt de rechtbank tot het oordeel dat de zoon door verdachte is bewogen tot het plegen van de winkeldiefstal. Op foto 13 is te zien dat het jongetje naar zijn moeder kijkt. Uit de overige beelden blijkt dat moeder en kind contact hebben. Er wordt gezien dat er tegen hem wordt gepraat. Verdachte en haar zoon bukken naar het schap en kijken samen naar de doos. Zo is ook te zien dat hij een ander product teruglegt nadat er iets tegen hem wordt gezegd. De verdachte wijst op de föhn met de bedoeling dat hij de winkel verlaat zonder dat de föhn wordt betaald. Dat haar zoon op deze wijze wordt bewogen tot stelen, wordt door het de rechtbank aangemerkt als het verrichten van diensten zoals bedoeld in sub 4.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte niet heeft gezien dat haar zoon de doos heeft gepakt. De doos is, zeker gezien de lengte van het kind, groot en verdachte heeft niet de gehele periode op haar telefoon gekeken. Dat dit alles is gebeurd met het oogmerk van uitbuiting staat buiten twijfel. Het ging de verdachte evident om (financieel) gewin. Het is duidelijk dat een kind geen baat heeft bij een dure föhn, en dat dit product was bedoeld voor (de verkoop aan) een volwassene.
Het voorgaande brengt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat hieruit voordeel is getrokken zoals bedoeld onder sub 6.
De rechtbank acht, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte haar minderjarige kind een crimineel feit heeft laten plegen. Ook in het geval van één enkele winkeldiefstal kan sprake zijn van uitbuiting. Kinderen hebben recht op de bescherming en zorg die nodig is voor hun welzijn. Door zo te handelen heeft verdachte voor haar zoon een pedagogisch en sociaal gezien onveilige omgeving gecreëerd. Er is sprake van uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273f Sr.
Conclusie
Op grond van al het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bekeken, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 1 februari 2024 schuldig heeft gemaakt aan de eendaadse samenloop van een diefstal, gepleegd in vereniging, alsmede mensenhandel ten aanzien van haar minderjarige zoon, zoals dat hieronder bewezen is verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 1 februari 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging,
een föhn (merk Dyson, type airwrap), die geheel aan [winkelketen] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
op 1 februari 2024, te [plaats] ,
A) een ander, te weten [A] (geboren op [2017] ) (zijnde
verdachtes zoon),
- heeft overgebracht, met het oogmerk van uitbuiting van die [voornaam van A] , terwijl die [voornaam van A] de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt (sub 2°)
en
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten (sub 4)
en
B) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die
[voornaam van A] (sub 6°), terwijl die [voornaam van A] de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
heeft verdachte, die [voornaam van A] naar een winkel (de [winkelketen] aldaar) overgebracht
en meegenomen, [alwaar die [voornaam van A] in de buurt van haar, verdachte, is gebleven en gedurende dit bezoek aan deze winkel (ook sprekend) in contact met verdachte bleef]
en een föhn (Dyson airwrap) aangewezen [waarna die [voornaam van A] die föhn (Dyson
airwrap) heeft gepakt en vervolgens zonder betaling de kassa van die winkel is
gepasseerd en de winkel heeft verlaten met die föhn (Dyson airwrap)].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
eendaadse samenloop van diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid onder 1º, 2 º, 4º en 6º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
Mocht de rechtbank het verzoek tot vrijspraak niet volgen, dan verzoekt de verdediging om aan verdachte een werkstraf op te leggen. Verdachte kan bij haar tante in Nederland verblijven om een eventueel forse werkstraf uit te voeren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten. De rechtbank neemt verdachte met name kwalijk dat zij haar minderjarige kind bij het plegen van een winkeldiefstal heeft betrokken. Verdachte heeft samen met haar zoon van 6 jaar een winkeldiefstal gepleegd, en heeft hiermee haar kind ook crimineel uitgebuit. Zij heeft haar zoon, zonder dat hij hiervoor zelf de keuze had, meegetrokken in het criminele leven van een volwassene. Hoewel zij verklaart te zijn verhuisd naar Kroatië om niet meer met ‘slechte mensen’ om te gaan, betrekt zij haar oudste zoon toch bij deze diefstal tijdens het bezoek aan haar oma in Nederland.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 22 augustus 2024.
Uit het strafblad blijkt dat verdachte eerder voor het plegen van winkeldiefstallen is veroordeeld. Hiervoor heeft zij steeds voorwaardelijke gevangenisstraffen gekregen.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In soortgelijke gevallen, waar een ouder diens kind gebruikte om een winkeldiefstal te plegen, legt de rechtbank een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op tussen de 4 en 8 maanden.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, wellicht zelf ook het slachtoffer is (geweest) van criminele uitbuiting. Dit neemt echter niet weg dat verdachte haar eigen kind niet had mogen betrekken bij het plegen van de winkeldiefstal. Het is haar (nog) niet gelukt om de criminele cirkel te doorbreken.
Alles overwegende is de rechtbank, in navolging van de officier van justitie, van oordeel dat een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging inzake parketnummer 22-002210-20.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering afgewezen dient te worden. Verdachte was er niet van op de hoogte dat er in de onderliggende strafzaak hoger beroep was ingesteld en dat de proeftijd nog liep. Subsidiair verzoekt de verdediging de proeftijd te verlengen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij arrest van het gerechtshof te Den Haag van 16 juni 2022 (parketnummer 22-002210-20) is verdachte een gevangenisstraf van 3 weken voorwaardelijk opgelegd voor het plegen van een winkeldiefstal in vereniging. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 273f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 22-002210-20
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de enkelvoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag bij arrest van 16 juni 2022, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mrs. J.A. Spee en M.J. Westerink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Wolters, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2024.
Mr. M.J. Westerink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij, op of omstreeks 1 februari 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging, althans alleen,
een föhn (merk Dyson, type airwrap), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [winkelketen] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2
Dat zij, op of omstreeks 1 februari 2024, te [plaats] ,
A) een ander, te weten [A] (geboren op [2017] ) (zijnde
verdachtes zoon),
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het
oogmerk van uitbuiting van die [voornaam van A] , terwijl die [voornaam van A] de leeftijd van 16 jaar
nog niet heeft bereikt (sub 2°)
en/of
door dwang, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (sub 4) [.]
en
B) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die
[voornaam van A] (sub 6°),
terwijl die [voornaam van A] de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt,
zijnde en/of hebbende verdachte,
die [voornaam van A] naar een winkel (de [winkelketen] aldaar) vervoerd en/of overgebracht
en/of meegenomen,
[alwaar die [voornaam van A] in de buurt van haar, verdachte, is gebleven en gedurende dit
bezoek aan deze winkel (ook sprekend) in contact met verdachte bleef]
en/of
een föhn (Dyson airwrap) aangewezen [waarna die [voornaam van A] die föhn (Dyson
airwrap) heeft gepakt en vervolgens zonder betaling de kassa van die winkel is
gepasseerd en de winkel heeft verlaten met die föhn (Dyson airwrap) ];
( art 273f lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 6° Wetboek
van Strafrecht, art 273f lid 3 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 februari 2024, genummerd PL0900-2024033445, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 80. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [B] namens [winkelketen] [plaats] , pagina 6 tot en met 8.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 13 tot en met 31.
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 65.
5.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 70.
6.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen genummerd PL0900-2020219533-5, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland.
7.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 mei 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4130.