Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vordert de eiseres, die van 7 mei 2018 tot en met 31 mei 2023 woonruimte huurde van de gedaagde, vaststelling van de daadwerkelijk gemaakte servicekosten en terugbetaling van het teveel betaalde servicekostenvoorschot van € 1.611,20. De eiseres heeft gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2023 maandelijks € 70,- aan servicekosten betaald, terwijl de daadwerkelijk gemaakte kosten over deze periode slechts € 418,80 bedroegen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat er aanvullende kosten waren die in rekening konden worden gebracht.
De kantonrechter oordeelt dat de servicekosten jaarlijks afgerekend hadden moeten worden, maar dat dit niet is gebeurd. De eiseres heeft bij het einde van de huurovereenkomst om een afrekening verzocht, maar partijen zijn het daar niet over eens geworden. De kantonrechter verwijst naar rechtspraak van de Hoge Raad, waaruit blijkt dat de huurder ook na het sluiten van de huurovereenkomst de hoogte van de servicekosten ter toetsing kan voorleggen aan de rechter. De kantonrechter heeft de werkelijke kosten vastgesteld op basis van de begroting van de eiseres, die door de kantonrechter is overgenomen.
Daarnaast heeft de kantonrechter het beroep van de gedaagde op rechtsverwerking en goede trouw afgewezen, omdat er geen bijkomende omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de eiseres haar recht op afrekening niet meer zou kunnen geldend maken. De gedaagde heeft ook geen tegenvordering kunnen onderbouwen, waardoor het beroep op verrekening niet slaagde. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de teveel betaalde servicekosten, wettelijke rente en proceskosten, en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.