ECLI:NL:RBMNE:2024:5888

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
10919488 \ UC EXPL 24-955
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en onrechtmatig handelen in het kader van valsheid in geschrifte

In deze zaak vordert eiser, een besloten vennootschap, schadevergoeding van gedaagde, die betrokken is bij een schietincident in 2011. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door een e-mail te sturen naar de boekhouder van eiser, waarin gedaagde suggereert dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. Eiser betwist de inhoud van deze e-mail en vordert een verklaring voor recht dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, alsook een schadevergoeding van € 20.000,00. De kantonrechter oordeelt dat het sturen van de e-mail niet onrechtmatig is, omdat deze gericht was aan een specifieke persoon en geen publicatie was. Bovendien is er een strafrechtelijk onderzoek gaande naar eiser, wat de context van de e-mail verklaart. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en gedaagde krijgt de werkelijke proceskosten toegewezen, omdat de vordering van eiser evident ongegrond was. De kantonrechter wijst de vordering af en veroordeelt eiser in de proceskosten van gedaagde, vastgesteld op € 5.414,75 inclusief BTW.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10919488 UC EXPL 24-955 YM/698
Vonnis van 12 juni 2024
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats]

2 [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: F. Krougman van HZNLK B.V.,
eisers 1. en 2. worden hierna genoemd [eiser 2] , in mannelijk enkelvoud
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.M. Beer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 3 juni 2024, waaruit blijkt dat Corpocon is verschenen, rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar statutair directeur [eiser 1] . [eiser 1] en [gedaagde] zijn in persoon verschenen en werden bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd..
1.2.
Bepaald is dat dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[gedaagde] is slachtoffer van het schietincident dat op 9 april 2011 in winkelcentrum [locatie] in [plaats 1] plaatsvond.
2.2.
[gedaagde] heeft destijds - net als andere slachtoffers - [eiser 2] ingeschakeld om zijn belangen te behartigen. [eiser 2] heeft geprocedeerd tot en met de Hoge Raad om schadevergoeding te krijgen voor de slachtoffers. Op 20 september 2019 heeft de Hoge Raad bepaald dat de Nationale Politie onrechtmatig heeft gehandeld door een wapenvergunning af te geven aan de veroorzaker van de schade. De slachtoffers hebben daarom recht op schadevergoeding.
2.3.
[eiser 2] had met [gedaagde] een afspraak gemaakt over een vergoeding van 15% van de door [gedaagde] te ontvangen schadevergoeding voor zijn werkzaamheden. Deze afspraak is vastgelegd in een schriftelijk document.
2.4.
In juli 2021 heeft [eiser 2] de overeenkomst van opdracht met [gedaagde] opgezegd, omdat hij ontevreden was over de voortgang en afhandeling van zijn schade. Hij heeft mr. Beer verzocht hem in de schadeafhandeling verder bij te staan.
2.5.
Na de opzegging stelt [eiser 2] dat hij op 28 april 2018 een brief heeft verstuurd aan [gedaagde] , waarin de vergoeding voor zijn werkzaamheden is verhoogd van 15% naar 30% van de door [gedaagde] te ontvangen schadevergoeding. [gedaagde] betwist deze brief te hebben ontvangen en betwist dat hij deze brief voor akkoord heeft ondertekend. [gedaagde] vermoedt dat [eiser 2] zijn handtekening heeft vervalst. Op 18 oktober 2021 heeft [gedaagde] bij de politie aangifte van valsheid in geschrifte gedaan.
2.6.
[eiser 2] vindt dat hij hierdoor in zijn eer en goede naam is aangetast en heeft in kort geding gevorderd [gedaagde] te verbieden zich in de toekomst onrechtmatig, onnodig grievend en diffamerend over hem uit te laten. Bij kort geding vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 december 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser 2] afgewezen en geoordeeld dat [gedaagde] niet onrechtmatig jegens [eiser 2] heeft gehandeld door aangifte te doen van valsheid in geschrifte. Volgens de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd dat hij aanleiding had om te twijfelen aan de authenticiteit van zijn handtekening onder de brief van 28 april 2018 (waarin de hogere fee bedongen zou zijn). [eiser 2] heeft hoger beroep in gesteld tegen dit vonnis, maar heeft dit ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat dit vonnis in kracht en gezag van gewijsde is.
2.7.
Naar aanleiding van de door [gedaagde] gedane aangifte tegen [eiser 2] heeft politieonderzoek en een gerechtelijk vooronderzoek plaats gevonden. Daarbij is de verdenking gerezen dat [eiser 2] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. Hiervoor wordt [eiser 2] onder parketnummer 09-2632266-22 vervolgd. Hoewel de strafzaak inhoudelijk zou worden behandeld op 10 juni 2024 heeft [eiser 2] om aanhouding verzocht, omdat hij ‘
wegens long-covid klachten in het buitenland behandeld zou worden’. De behandeling van de strafzaak is verplaatst naar oktober 2024.
2.8.
Op 19 januari 2024 zond [gedaagde] de volgende e-mail aan de heer [A] , boekhouder van [eiser 2] :

Geachte heer [A] ,
Van de advocaat van een klant van u, dhr [eiser 1] van [eiseres] letselschade uit [vestigingsplaats] , hebben wij een memorie van grieven ontvangen waarin een productie zit met een getekende verklaring van u betreffende de administratie van dhr heer [eiser 1] . De mogelijk door u gecontroleerde stukken gaan over de kosten die dhr [eiser 1] de afgelopen jaren heeft gemaakt naar aanleiding van het bloedbad in het [plaats 1] winkelcentrum [locatie] op 9 april 2011.
Helaas hebben ik en nog twee andere slachtoffers, dhr [B] en zijn zoon in 2011 het no cure no pay contract met dhr [eiser 1] moeten verbreken omdat de heer [eiser 1] keer op keer niet de waarheid sprak over onze schadeafwikkeling met de verzekeraar en de stichting VSSA van de Nationale Politie.
Wat ons daarna overkwam daar is inmiddels een boek over te schrijven. Maar het komt hier op neer dat sindsdien dhr [eiser 1] procedure na procedure tegen ons voert die hij iedere keer verliest, maar daarna in hoger beroep gaat en wederom verliest. Tot overmaat van ramp heeft hij zich ook nog schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte door onze handtekeningen op belangrijke stukken te vervalsen waardoor de politie huiszoeking bij hem heeft gedaan met als gevolg dat hij as 19 februari 2024 voor de strafrechter moet verschijnen.
In een bodemprocedure die hij tegen ons heeft gevoerd, heeft de rechter geoordeeld dat hij maar aanspraak kan maken op de helft van het contractuele ncnp percentage (wat wij eerlijk vinden) echter gaat hij toch ook nu weer in hoger beroep met nu een memorie van grieven waarin u wordt genoemd.
Mijn vraag aan u is, klopt het dat u de administratie heeft gecontroleerd zoals hij stelt in de stukken en in de verklaring van u in productie 2.In het kostenoverzicht staan allerlei posten door elkaar met daarvoor een aangegeven bedrag. Zijn alle betreffende facturen, rekeningen, afschrijvingen, afschriften etc allemaal door u gezien?Is het document gedateerd ‘’ [plaats 2] , 16 november 2023’’van u authentiek en door u getekend?
In de bijlage de productie.
Met vriendelijke groet,
[gedaagde] ’
2.9.
In deze zaak vordert [eiser 2] een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en hem te veroordelen tot betaling van € 20.000,00 schadevergoeding, alsmede [gedaagde] te verbieden zich in de toekomst grievend en diffamerend uit te laten over [eiser 2] , op straffe van een dwangsom en vermeerderd met de kosten van de procedure de nakosten.
2.10.
Aan deze vordering legt [eiser 2] – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. Niet alleen heeft [gedaagde] valse aangifte tegen hem gedaan, maar hij heeft ook op 19 januari 2024 de boekhouder van [eiser 2] een e-mail gestuurd, naar aanleiding van een door deze boekhouder in hoger beroep afgelegde schriftelijke verklaring. Volgens [eiser 2] gaat [gedaagde] hiermee veel te ver en dient dit handelen gekwalificeerd te worden als onnodig grievend en dus onrechtmatig.
2.11.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn, sinds [gedaagde] de overeenkomst van opdracht met [eiser 2] heeft opgezegd, verwikkeld in meerdere rechtszaken, waarvan de meeste door [eiser 2] zijn aangespannen en ook zijn verloren. Zoals uit ro. 2.6 volgt heeft [eiser 2] al in een eerdere procedure bij deze rechtbank betoogd dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig had gehandeld door bij de politie aangifte te doen van valsheid in geschrifte. Bij vonnis van 2 december 2021 heeft de rechtbank de vordering van [eiser 2] afgewezen. Niet alleen vond de rechtbank dat [gedaagde] voldoende redenen had om aangifte te doen, ook de politie en het openbaar ministerie vinden dit, want [eiser 2] is gedagvaard voor valsheid in geschrifte.
3.2.
In casu staat niet langer de door [gedaagde] gedane aangifte van valsheid in geschrifte centraal, maar de e-mail van 19 januari 2024 (ro. 2.8) die [gedaagde] aan de boekhouder van [eiser 2] heeft gestuurd. [eiser 2] stelt dat de inhoud hiervan diffamerend en om deze reden onrechtmatig is.
3.3.
Anders dan [eiser 2] is de kantonrechter van oordeel dat het sturen van deze
e-mail aan de boekhouder van [eiser 2] niet onrechtmatig is jegens [eiser 2] De
e-mail is gericht aan één specifiek persoon en is géén publicatie, die voor een breed publiek toegankelijk is. Hoewel nog niet vast staat dat [eiser 2] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, omdat de strafrechter hierover nog geen oordeel heeft geveld, staat wel vast dat het openbaar ministerie kennelijk van mening is dat zij hiervoor voldoende bewijs heeft, omdat zij [eiser 2] heeft gedagvaard. Uit het politiedossier blijkt ook dat het NFI tot de conclusie is gekomen dat de handtekening onder de brief van 28 april 2018 met de overeenkomst van opdracht niet origineel is. Voorts staat vast dat [eiser 2] op basis van dit document aanspraak heeft gemaakt op 30% van de door [gedaagde] te ontvangen schadevergoeding. Hoewel [gedaagde] beter niet had kunnen schrijven dat [eiser 2] ‘zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte’, kan uit de context afgeleid worden dat hij bedoeld heeft dat [eiser 2] hiervan verdacht en strafrechtelijk vervolgd wordt. Dit laatste is een feit. Tot slot kan op basis van de inhoud van de betreffende e-mail niet worden vastgesteld dat die ertoe strekte om de naam van [eiser 2] opzettelijk aan te tasten. De e-mail had slechts tot doel om de schriftelijke verklaring van de boekhouder op waarde te kunnen schatten in het kader van een door [eiser 2] ingesteld hoger beroep. Dit is een te respecteren belang van [gedaagde] . [gedaagde] heeft door de boekhouder aan te schrijven dan ook niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiser 2] . Om deze reden worden zijn vorderingen afgewezen.
3.4.
Voor het geval de vorderingen van [eiser 2] afgewezen worden, heeft [gedaagde] vergoeding van de werkelijke proceskosten gevorderd. Ter zitting heeft mr. Beer toegelicht dat deze kosten € 5.414,75 inclusief BTW bedragen.
3.5.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828) is vergoeding van de werkelijke proceskosten alleen toewijsbaar als er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
3.6.
Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat de onderhavige vordering, gelet op de evidente ongegrondheid hiervan, mede gelet op de belangen van [gedaagde] , de bevindingen van het NFI, het lopende politieonderzoek en het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 december 2021 achterwege had behoren te blijven. [eiser 2] jaagt [gedaagde] voortdurend op kosten door het aanspannen van zinloze procedures. Dit rechtvaardigt een vergoeding van de werkelijke kosten. Nu [eiser 2] tegen de hoogte van deze kosten geen verweer heeft gevoerd, wordt het bedrag van € 5.414,75 inclusief BTW toegewezen. [gedaagde] heeft niet verzocht de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat dit niet wordt toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser 2] in de werkelijke kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 5.414,75 inclusief BTW.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, kantonrechter, en uitgesproken op 12 juni 2024.