8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna twee jaar gehandeld in diverse soft- en harddrugs, namelijk hennep, hasjiesj, lachgas, MDMA en cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen, en dan met name harddrugs, een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding hiervan. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij hieraan voorbij is gegaan en zich heeft laten leiden door eigen financieel gewin.
Verdachte heeft verder gedurende een periode van drie maanden gehandeld in een erectiestimulerend middel waarvoor hij niet beschikte over de vereiste vergunningen. De toelating, kwaliteit en werkzaamheid van geneesmiddelen en het voorschrijven en verhandelen daarvan wordt streng bewaakt door het vergunningenstelsel in de Geneesmiddelenwet. De verdachte heeft zich aan het toezicht daarop onttrokken en daardoor heeft hij de volksgezondheid in gevaar gebracht. Ook hiervoor geldt dat de rechtbank het verdachte kwalijk neemt dat hij zich niet heeft bekommerd om deze gevolgen en zich heeft laten leiden door eigen financieel gewin.
Verdachte heeft ten slotte een gaspistool voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een risico mee voor de veiligheid van personen. Dat geldt ook voor gaspistolen die niet alleen kunnen worden gebruikt ter bedreiging, maar bij gebruik ook letsel kunnen veroorzaken. Vuurwapenbezit leidt meer dan eens tot vuurwapengebruik, waarbij (willekeurige) slachtoffers kunnen vallen. Het voorhanden hebben van vuurwapens is daarom bijzonder gevaarzettend. Daarnaast veroorzaakt dit gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt ook dit verdachte kwalijk.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 1 december 2023 waaruit blijkt dat verdachte eerder, op 24 juni 2021, is veroordeeld voor vuurwapenbezit, op 19 april 2022 een strafbeschikking heeft gekregen voor het aanwezig hebben van softdrugs en op 24 januari 2023 is veroordeeld voor het aanwezig hebben van softdrugs en harddrugs.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het advies van de ter terechtzitting van 25 september 2024 gehoorde getuige-deskundigen C.M.R. Leeuwerke en R. Heerink, reclasseringswerkers. Hieruit volgt dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de voorwaarden en positief heeft meegewerkt aan het reclasseringstoezicht. Behandeling heeft niet plaatsgevonden omdat is gebleken dat er geen hulpvraag was bij verdachte. Dit wordt verdachte echter niet kwalijk genomen. Betrokkene werkt en is bezig met het opzetten van zijn eigen bedrijf. Hij lijkt zijn leven goed op de rit te hebben. Er heeft geen nieuw contact met politie of justitie plaatsgevonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 september 2024 verklaard dat het goed met hem gaat en dat hij fulltime werkt. De voorlopige hechtenis heeft hij als zwaar ervaren en hij heeft gezien welke gevolgen dit heeft voor hem en zijn naasten. Verdachte heeft ingezien dat er betere manieren zijn om geld te verdienen, hetgeen hem motiveert om een ander leven te leiden. Naast een baan in de horeca heeft verdachte een eigen bedrijf waarvoor hij zich volledig inzet.
Procesafspraken
De officier van justitie acht een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van 18 maanden passend voor de bewezen verklaarde feiten als er geen procesafspraken waren gemaakt. De officier van justitie acht het gerechtvaardigd om verdachte een strafkorting te geven omdat hij heeft meegewerkt aan het maken van procesafspraken hetgeen uiteindelijk leidt tot tijdswinst. Snellere of verkorte afdoening van een specifieke zaak kan zowel in het belang van die ene zaak, als in het belang van andere zaken zijn, omdat - ook in hoger beroep en cassatie - (zittings)capaciteit beschikbaar blijft om andere zaken af te doen.
De rechtbank ziet dat anders. De door de officier van justitie benoemde aspecten zijn in zijn algemeenheid juist en deze aspecten worden ondertussen in de rechtspraak ook geregeld gezien als voldoende rechtvaardiging voor een ‘strafkorting’. Maar in deze zaak is het de vraag of daadwerkelijk sprake is van tijdwinst en het verminderen van de druk op politiecapaciteit en op zittingsruimte bij de rechtbank. De rechtbank constateert dat het onderzoek ten tijde van de eerste pro forma behandeling, op 29 november 2023, al was afgerond, dat er op dat moment geen onderzoekswensen zijn ingediend en dat er alleen nog een reclasseringsrapportage diende te worden opgesteld. Daarna heeft de zaak nog drie keer op zitting gestaan, waarvan de laatste keer inhoudelijk. Met andere woorden, de totstandkoming van procesafspraken heeft in deze concrete zaak naar alle waarschijnlijkheid niet geleid tot besparing van zittingscapaciteit bij de rechtbank. De totstandkoming van de procesafspraken heeft evenmin geleid tot besparing van de onderzoeks- en recherchecapaciteit aangezien de procesafspraken tot stand zijn gekomen nadat het onderzoek van de politie was afgerond. De rechtbank ziet in de totstandkoming van procesafspraken in deze zaak dan ook geen rechtvaardiging voor een strafkorting. Het feit dat er procesafspraken zijn gemaakt, heeft de rechtbank dus niet meegewogen bij de vraag welke straf passend is.
Op te leggen straf
De rechtbank vindt het startpunt van 18 maanden gevangenisstraf, zoals gehanteerd door de officier van justitie, passend, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor het dealen van harddrugs en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Vanwege de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank is echter van oordeel dat het niet opportuun is om verdachte weer vast te zetten. De rechtbank baseert dat met name op het advies van de reclassering en de bespreking daarvan met verdachte ter terechtzitting. De rechtbank heeft daaruit opgemaakt dat verdachte, sinds het moment dat de voorlopige hechtenis is geschorst, een duidelijke positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, en de rechtbank heeft dan ook de indruk dat verdachte zijn leven een andere wending heeft gegeven en dat hij zich daartoe blijvend zal inzetten. Daarom acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest passend en geboden. Dit betekent namelijk dat verdachte niet opnieuw vast komt te zitten, en de positieve ontwikkeling in zijn leven niet wordt doorkruist. Gelet op de ernst van de feiten vindt de rechtbank dat daarnaast wel een forse taakstraf passend is, omdat anders onvoldoende recht wordt gedaan aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat ook een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren op zijn plaats is, zodat verdachte nog gedurende een relatief lange periode extra zal worden aangespoord om de positieve ontwikkelingen in zijn leven een vervolg te geven.
Alles overwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is deze zaak. Zij zal daarom opleggen een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 194 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
Omdat de strafoplegging onder de streep overeenkomt met de procesafspraken, ziet de rechtbank geen aanleiding tot heropening van de zaak, ondanks het feit dat de rechtbank de procesafspraken terzijde heeft geschoven.