ECLI:NL:RBMNE:2024:5742

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
16/087414-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade door het toedienen van ethyleenglycol aan echtgenote

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere pogingen tot zware mishandeling van zijn echtgenote. De verdachte heeft, nadat zijn echtgenote de relatie had beëindigd, meermalen koelvloeistof, die ethyleenglycol bevat, in haar drinken gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, wat blijkt uit zijn planmatige aanpak en het feit dat hij de koelvloeistof in een flesje had verstopt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is er een 38v-maatregel opgelegd, die een contactverbod en een locatieverbod rondom de woning en het werkadres van het slachtoffer inhoudt. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 3.353,77 heeft vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevolen, gezien de ernst van de feiten en het risico dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zou plegen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/087414-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats 1] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres 1] , [postcode 1] te [plaats 1] ,
thans gedetineerd in het [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 juni 2024, 17 september 2024 en 24 september 2024. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.L. Rinsma en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.M.R. Ilahibaks, advocaat te Utrecht, alsmede van wat mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: in de periode van 1 december 2023 tot en met 11 maart 2024 in Maarssen heeft geprobeerd om zijn echtgenote [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen ethyleenglycol en/of antivriesmiddel en/of koelvloeistof in het drinken van [slachtoffer] te doen;
subsidiair: in de periode van 1 december 2023 tot en met 11 maart 2024 in Maarssen zijn echtgenote [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft mishandeld door meermalen ethyleenglycol en/of antivriesmiddel en/of koelvloeistof in het drinken van [slachtoffer] te doen;
meer subsidiair: in de periode van 1 december 2023 tot en met 11 maart 2024 in Maarssen heeft geprobeerd om zijn echtgenote [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade te mishandelen door meermalen ethyleenglycol en/of antivriesmiddel en/of koelvloeistof in het drinken [slachtoffer] te doen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Met betrekking tot het primair tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook voorwaardelijk opzet kan volgens hem niet worden aangenomen, omdat er geen aanmerkelijke kans was op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. De concentratie ethyleenglycol in het bier is daarvoor te laag. Er is volgens hem ook sprake van een absoluut ondeugdelijke poging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in paragraaf 4.3.1. In paragraaf 4.3.2. is de bewijsoverweging opgenomen.
4.3.1.
De bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 24 september 2024:
Ik heb op 11 maart 2024 te [plaats 1] koelvloeistof in het drankje van mijn echtgenote gedaan, ik herken mezelf ook op de camerabeelden daarvan. Ik heb de koelvloeistof vanuit een fles in een flesje gedaan en in een doosje in mijn rommellade in een kast in de kamer gelegd. Ik denk dat het er al lang stond. De koelvloeistof kwam uit een fles uit onze schuur.
Aangeefster [slachtoffer] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 2 februari 2024 heb ik op een bepaald moment mijn bierblikje onbeheerd achtergelaten op de salontafel in de woonkamer. Voordat ik ging roken, smaakte mijn bier normaal. Toen ik terugkwam en een slok van mijn bier nam, merkte ik dat het bier een zoetige smaak had. Ik vond dit verdacht, maar toch heb ik het bier opgedronken. Toen ik in de lade van [verdachte (voornaam)] in een kast in de woonkamer keek, zag ik een blik met een deksel. Hierin zag ik een flesje liggen. De vloeistof in het flesje was helder en leek wat olieachtig. Ik had een streepje gezet op het flesje wat ik had gevonden, om af en toe in de gaten te kunnen houden of er vloeistof uit het flesje verdween.
Op 6 februari 2024 kwam ik van mijn werk thuis. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] beneden in de woonkamer zat. Rond 22.30 uur heb ik een 0.0 bier gepakt. Toen ik dat biertje had, ben ik extra goed gaan letten op de smaak van het bier. Ik heb bewust de helft van mijn bier opgedronken. [2] Daarna ben ik naar de schuur gegaan om te gaan roken. Toen ik terugkwam in de woonkamer zag ik dat er nattigheid op de rand van mijn bierblikje lag. Voordat ik naar de schuur ging, was de rand van mijn blikje niet zo nat. Ik heb aan de geur van het bier geroken en ik rook een zoetige geur. Toen ik een slok van het bier nam, proefde het totaal anders dan voordat ik naar de schuur ging. Het bier proefde zoetig. Ik heb het bier toen uitgespuugd, en het blikje weggegooid. Vervolgens heb ik een nieuw blikje gepakt en daar een slok van genomen. Toen proefde het bier normaal.
Vervolgens heb ik het flesje uit [verdachte (voornaam)] zijn lade bekeken en zag ik dat er wat inhoud verdwenen was. Ik kon dit zien omdat het vloeistofpeil zich onder de markering bevond die ik had gemaakt. Ik heb het flesje uit [verdachte (voornaam)] zijn lade gepakt en iets van de vloeistof tegen mijn tong gehouden. Deze vloeistof proefde erg zoet. Hieruit kon ik concluderen dat de vloeistof die in mijn bier werd gedaan, vermoedelijk uit het flesje van [verdachte (voornaam)] kwam. Toen heb ik ook gelijk een nieuwe markering op het flesje van [verdachte (voornaam)] gezet. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen over de inbeslagname van het flesje, 2 lege blikjes en blikje van 11 maart 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb het flesje met de onbekende vloeistof en de door mevrouw [slachtoffer] veiliggestelde blikjes bier met daarin de mogelijke onbekende vloeistof in beslag genomen. Ik heb het flesje met vloeistof in een ademende sealbag gedaan, deze sealbag is voorzien van kenmerknummer: [.] . Ik heb het door mevrouw [slachtoffer] veiliggestelde blikje bier van 11 maart 2024 in een ademende sealbag gedaan, deze sealbag is voorzien van kenmerknummer: [..] . Ik heb de door mevrouw [slachtoffer] veiliggestelde blikjes bier van 2 & 6 februari in een ademende sealbag gedaan, deze sealbag is voorzien van kenmerknummer: [....] . [4]
Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen:Goednummer: PL0900-2024078600-3312941.
SIN: AARL2705NL
Sealbagnummer: [.]
Omschrijving: Klein flesje met onbekende vloeistof
Goednummer:: PL0900-2O24O78600-3312956
SIN-nummer: AARL2703NL
Sealbagnummer: [....]
Bijzonderheden:2 lege blikjes die beslagene had bewaard
Goednummer: PL0900-2024078600-3312958
SIN: AARL2704NL
Omschrijving: Blikje kordaat met vloeistof
Sealbagnummer: [..] . [5]
NFI- rapportage - onderzoek naar het flesje, de twee lege blikjes en het blikje van 11 maart 2024, opgesteld door dr. [A] d.d. 26 maart 2024
Tabel 1 - Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN
Omschrijving door aanvrager
AARL2705NL
Fles; Klein flesje met onbekende vloeistof
AARL2703NL
Blikje; 2 lege blikjes die beslagene had bewaard
AARL2704NL
Blikje; 1 blikje waar vloeistof in gegoten zou zijn
ConclusieHet kleine flesje met onbekende vloeistof [AARL2705NL] bevat voornamelijk ethyleenglycol met in verhouding veel kleinere hoeveelheid van andere stoffen, waaronder diethyleenglycol en methylbenzotriazol. [6] In het blikje waar vloeistof in gegoten zou zijn [AARL2704NL] en één van de lege blikjes die beslagene had bewaard [AARL2703NL] is eveneens ethyleenglycol aangetoond, ook in combinatie met kleinere hoeveelheden van onder meer diethyleenglycol en methylbenzotriazol. De aangetoonde hoeveelheid ethyleenglycol in de blikjes alcoholvrij bier is niet van het bier zelf afkomstig en heeft derhalve een externe bron. [7]
Interpretatie van resultatenDe inhoud van het kleine flesje met onbekende vloeistof [AARL2705NL] zou gezien de grote hoeveelheid ethyleenglycol in combinatie met een antiroestmiddel derhalve een antivriesmiddel of koelvloeistof kunnen zijn. De smaak van ethyleenglycol wordt wel als zoet omschreven. [8]
NFI- rapportage – over de effecten van een inname van minder dan 0,2 gram per kilogram lichaamsgewicht door dr. [B] , d.d. 5 augustus 2024
Bij inname van 0,1 gram ethyleenglycol per kilogram lichaamsgewicht kunnen onder andere slaperigheid, bewegingsstoornissen en een (gering) verhoogde hartslag optreden. Deze effecten treden op bij doseringen vanaf ongeveer 0,1 gram ethyleenglycol per kilogram lichaamsgewicht). In algemene zin gaat een toename in dosis gepaard met een toename van het risico op toxische effecten. Ook bij doseringen van minder dan 0,2 gram ethyleenglycol per kilogram lichaamsgewicht kunnen toxische verschijnselen optreden zoals depressie van het centrale zenuwstelsel (verminderd bewustzijn), convulsies en nierfunctiestoornissen. [9]
Bij inname van tweemaal 13 gram ethyleenglycol bij een lichaamsgewicht van 87 kilogram met een tussenpoze van 4 dagen, kunnen onder andere slaperigheid, bewustzijnsverlies, bewegingsstoornissen, convulsies, (gering) verhoogde hartslag en nierfunctiestoornissen optreden. Ook zonder acute (toxische) verschijnselen kan enkele dagen na inname van ethyleenglycol toch nierschade optreden.
Doorgaans is een tussenpoze van 4 dagen voldoende voor het lichaam om alle ethyleenglycol en de omzettingsproducten van ethyleenglycol uit het lichaam te krijgen. [10]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft koelvloeistof aan het bier van aangeefster toegevoegd. Koelvloeistof bevat ethyleenglycol, zoals dat in het onderzochte bier ook is aangetroffen. De door het NFI beschreven toxische gevolgen van het nuttigen van ethyleenglycol zoals bewustzijnsverlies, bewegingsstoornissen, convulsies, verhoogde hartslag en nierfunctiestoornissen zijn, gelet op de ernst van het letsel en de mogelijke langdurige gevolgen daarvan, aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat uit het handelen van verdachte (vol) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel blijkt. Voor opzet is vereist dat verdachte wist dat de koelvloeistof die hij toediende tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden en dat hij dat gevolg ook wilde. Dat in koelvloeistof giftige stoffen zitten en het toedienen daarvan in een drankje om te nuttigen gevaarlijk is voor de gezondheid is een feit van algemene bekendheid en blijkt ook uit het waarschuwingssymbool op de door verdachte gebruikte fles koelvloeistof.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet waarom hij de koelvloeistof aan zijn echtgenote heeft toegediend. De rechtbank vindt deze verklaring ongeloofwaardig. Uit zijn handelen blijkt van een vooropgezet plan en een welbewust handelen dat hij in het geheim heeft uitgevoerd. Hij heeft op enig moment koelvloeistof in een klein flesje gedaan en dat bewaard in een blikje in een la van de kast in de woonkamer. Het flesje heeft daar in ieder geval tussen 2 februari 2024 en 11 maart 2024 gelegen. Hij heeft in die periode minstens drie keer koelvloeistof in haar bier gedaan, namelijk op 2 februari 2024 (toen het bier vreemd zoet smaakte en aangeefster het flesje in de la heeft gevonden), 6 februari 2024 en op 11 maart 2024. In de tussen gelegen tijd heeft aangeefster ervoor gezorgd dat ze het drinken niet onbeheerd achter liet, waardoor verdachte geen mogelijkheid had om nog een keer koelvloeistof toe te dienen. Op 11 maart 2024 heeft zij bewust het bier onbeheerd achter gelaten en heeft verdachte gelijk zijn kans gegrepen en nog een keer koelvloeistof in haar bier gedaan.
Uit dit planmatige en geniepige handelen van verdachte waarbij hij kennelijk de bedoeling had aangeefster op meerdere momenten koelvloeistof toe te dienen, leidt de rechtbank af dat verdachte de bedoeling moet hebben gehad aangeefster te vergiftigen en haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Over enig ander doel heeft hij niet verklaard en kan ook niet uit zijn handelen worden afgeleid.
PogingDeze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van het misdrijf, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat deze poging niet is gelukt, is niet aan de wil van verdachte te danken. Van een absoluut ondeugdelijke poging is, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen sprake. Uit het NFI rapport blijkt namelijk dat ethyleenglycol dat in koelvloeistof zit een geschikt middel is om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken.
Inderdaad kan niet vastgesteld worden dat verdachte voldoende ethyleenglycol heeft toegebracht om daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster te weeg te brengen. Niet bekend is hoeveel verdachte op 2 en 6 februari 2024 in het bier heeft gedaan, maar aangeefster is er kennelijk niet ziek van geworden. In het NFI rapport van 23 mei 2024 staat dat in het blikje bier van 11 maart 2024 ethyleenglycol aangetoond is in een concentratie van 39 gram per liter is, hetgeen betekent dat er 13 gram ethyleenglycol in het blikje bier heeft gezeten, uitgaande van een blik bier van 330 ml en een homogene verdeling van ethyleenglycol over het bier. De raadsman heeft terecht aangevoerd dat verdachte de koelvloeistof aan een half vol blikje bier heeft toegevoegd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte ongeveer 6,5 gram ethyleenglycol heeft toegediend. Volgens het NFI zijn toxische effecten te verwachten vanaf ongeveer 0,2 gram per kilogram (kg) lichaamsgewicht. Bij inname van lagere doseringen treden onder andere slaperigheid, bewegingsstoornissen en een (gering) verhoogde hartslag op. Deze effecten treden op bij doseringen vanaf ongeveer 0,1 gram ethyleenglycol per kilogram lichaamsgewicht. Aangeefster heeft verklaard dat zij op dat moment ongeveer 87 kilo woog. Dit zou betekenen dat vanaf ongeveer 8,7 gram effecten zijn te verwachten. De op 11 maart 2024 toegediende hoeveelheid was daarvoor te laag.
Dat verdachte niet voldoende ethyleenglycol heeft toegediend om daadwerkelijk (zwaar) lichamelijk letsel te veroorzaken, betekent echter niet dat het handelen van verdachte niet strafbaar is. Het komt omdat verdachte – zoals hij zelf heeft verklaard – niet had uitgezocht bij welke hoeveelheid gevolgen zouden intreden. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een relatief ondeugdelijke poging. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat dit strafbaar is [11] .
Voorbedachte raad
Van voorbedachte raad is sprake als komt vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. [12] Uit het planmatige handelen van verdachte zoals hiervoor beschreven, waarbij hij koelvloeistof in een klein flesje heeft gedaan en dat heeft verstopt in een blikje in een la in de woonkamer, dat flesje daar meer dan een maand heeft gelegen en verdachte meerdere keren koelvloeistof in het bier van aangeefster heeft gedaan, blijkt dat verdachte volop de gelegenheid had na te denken over zijn plan en over de betekenis en gevolgen daarvan.
4.3.3.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ook vóór 2 februari 2024 ethyleenglycol in het drinken van aangeefster heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van de overige tenlastegelegde periode.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op meerdere tijdstippen in de periode van 2 februari 2024 tot en met 11 maart 2024, te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen telkens één voor de gezondheid schadelijke stof, te weten ethyleenglycol, in een blikje bier heeft gedaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair: poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachte rade, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door [instelling 2] en een contact- en locatieverbod met het slachtoffer. De officier van justitie vordert ook oplegging van de maatregel als bedoeld in art. 38v Sr, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor het woonadres en het werkadres van het slachtoffer, waarbij bepaald dient te worden dat per overtreding één week vervangende hechtenis moet worden opgelegd met een maximum van zes maanden. De duur van de maatregel moet worden vastgesteld op vijf jaar. Gezien de vastgestelde stoornissen in combinatie met de aard en de ernst van de feiten dient ernstig te worden gevreesd dat verdachte zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer en dient de maatregel dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan zijn voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden. Hij voert daartoe aan dat verdachte een
first offenderis en gemotiveerd is voor hulpverlening en gedragsverandering. Ook wordt het recidiverisico ingeschat als laag en is de vastgestelde depressieve stoornis in remissie. Hoewel de deskundigen benoemen dat het onbekend is hoe verdachte in de toekomst zal reageren wanneer hij opnieuw geconfronteerd wordt met gevoelens van eenzaamheid, afwijzing of (potentiële) verlating, kan dit (mogelijke) risico volgens de raadsman voldoende worden ondervangen met de bijzondere voorwaarde van ambulante behandeling.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft ook gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade gepleegd tegen zijn echtgenote. Nadat zijn echtgenote de relatie in [2023] had beëindigd, deed hij tot drie keer toe koelvloeistof in haar drinken op momenten dat zij even de woonkamer uit was. Hij had dit zorgvuldig voorbereid door in een doosje in zijn ‘rommellade’ in de woonkamer een met koelvloeistof gevuld reisflesje te verbergen. Op het moment dat zijn echtgenote de woonkamer uit liep en haar (half lege) blikje bier op tafel liet staan, had hij weinig tijd nodig om de vloeistof in haar blikje te gieten. Dat verdachte dit niet vaker dan drie keer heeft gedaan, komt doordat zijn echtgenote begin februari 2024 een vermoeden kreeg van wat verdachte deed en haar drinken niet meer onbewaakt liet staan. Het slachtoffer is via het plaatsen van een camera tot de ontdekking gekomen waar de verdachte mee bezig was. Dit moet beangstigend zijn geweest voor het slachtoffer. Feiten als deze kunnen langdurige psychische en emotionele gevolgen hebben voor het slachtoffer. Temeer omdat dit feit heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer en is gepleegd door haar echtgenoot, waarbij zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Dat het feit een grote impact heeft gehad op het slachtoffer, blijkt wel uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Ook rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij tot op heden geen volledige verantwoording heeft afgelegd voor wat hij heeft gedaan. Zo blijft de vraag waarom hij het slachtoffer wilde vergiftigen onbeantwoord.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar:
  • het strafblad van verdachte van 14 juni 2024. Verdachte is niet eerder veroordeeld en de rechtbank neemt het strafblad daarom niet verder mee in haar overweging;
  • het psychologisch onderzoek over verdachte van 10 juli 2024, opgesteld door [C] , klinisch psycholoog;
  • het reclasseringsadvies van 23 juli 2024, opgesteld door [D] , reclasseringsmedewerker.
Het psychologisch onderzoek
De psycholoog heeft vastgesteld dat sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bij verdachte, in de vorm van een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis (partiële PTSS) en een depressieve stoornis (deels in remissie). Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen, in de vorm van een kwetsbare persoonlijkheidsopbouw met narcistische trekken en vermijdende hechting. Deze kwetsbaarheid leidt in tijden van stress en spanning tot het ontwikkelen van depressieve symptomen. Als gevolg van deze stoornissen heeft verdachte de intense gevoelens (verlatingsangst, in de steek gelaten worden, krenking, afwijzing, boosheid, radeloosheid en wanhoop) over de scheiding onvoldoende kunnen herkennen, reguleren en hanteren.
De psycholoog meent dat de vastgestelde stoornissen verdachte ten tijde van het feit hebben beïnvloed. Zij adviseert daarom om het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog schat het recidiverisico in op laag. De depressieve klachten zijn naar de achtergrond verdwenen en verdachte toont zich intrinsiek gemotiveerd voor hulpverlening en gedragsverandering. Om het recidivegevaar te beperken adviseert de psycholoog om behandeling van de gebrekkige ontwikkeling en de partiële PTSS als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Ook acht zij het van belang dat er aandacht is voor een eventuele opleving van depressieve symptomen.
De rechtbank zal het advies van de psycholoog overnemen en het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Het reclasseringsadvies
De reclassering ziet het psychosociale functioneren van verdachte als direct delictgerelateerde factor. Op de andere leefgebieden ziet zij geen grote problemen. Er is sprake van een steunend netwerk en verdachte is intrinsiek gemotiveerd voor hulpverlening en gedragsverandering. De reclassering schat de kans op recidive in als laag, gelet op de veranderde omstandigheden. Echter, omdat het motief en de drijfveren van verdachte onduidelijk zijn gebleven, is de kans op letselschade niet nauwkeurig in te schatten. De reclassering acht behandeling in een gedwongen kader geïndiceerd om gedragsverandering bij verdachte te bereiken.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling door [instelling 2] . Daarnaast wordt geadviseerd om een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod rondom de woning en het werkadres van het slachtoffer op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel.
8.3.3.
De straf
De rechtbank oordeelt dat gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in enigszins vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank mee dat verdachte het feit meerdere keren heeft gepleegd, dat hij zijn daad zorgvuldig had voorbereid en dat hij die uitvoerde in de vertrouwde omgeving van zijn slachtoffer, die zijn echtgenote was. In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel verbindt de rechtbank de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank het contact- en locatieverbod met het slachtoffer niet als bijzondere voorwaarde opleggen.
8.3.4.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Verder zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen ter beveiliging van het slachtoffer en ter voorkoming van strafbare feiten door verdachte. Deze maatregel bestaat uit twee componenten. Ten eerste een contactverbod, dat inhoudt dat verdachte gedurende vijf jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact mag opnemen met het slachtoffer. Ten tweede een locatieverbod, dat inhoudt dat verdachte gedurende vijf jaar niet binnen een straal van 350 meter rondom het huis- en het werkadres van het slachtoffer mag komen. Voor iedere keer dat verdachte het contact-of locatieverbod overtreedt, kan vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één maand, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het contactverbod ook op te leggen voor de dochter van verdachte, zoals door de advocaat van de benadeelde partij is verzocht. Voor een toewijzing ervan is op grond van de wet vereist dat het contactverbod nodig is om deze (andere) persoon te beschermen of ter voorkoming van strafbare feiten (tegen haar). Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet gebleken.
8.3.5.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer. Hoewel de deskundigen het recidiverisico op laag inschatten, merken zij op dat het risico op letselschade niet nauwkeurig is in te schatten, omdat het motief en de drijfveren van verdachte onduidelijk zijn gebleven. Hierdoor kan niet ingeschat hoe verdachte in de toekomst zal reageren wanneer hij geconfronteerd wordt met gevoelens van eenzaamheid, afwijzing of (potentiële) verlating. Gelet op de ernst van het feit en de onduidelijkheid over het motief en de drijfveren van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen tegen het slachtoffer. Daarom zal zij bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.853,77. Dit bedrag bestaat uit € 353,77 materiële schade en € 6.500 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat de materiële schadevergoedingsvordering voldoende onderbouwd is en voor toewijzing in aanmerking komt. De vordering tot immateriële schadevergoeding acht de officier van justitie te hoog en geeft de rechtbank in overweging om deze toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000 met daarbij de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Wat betreft de materiële schade heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden tot een bedrag van € 1.000, omdat niet is gebleken dat de toegediende ethyleenglycol de gezondheid van de benadeelde heeft geschaad. Nu het handelen van verdachte enkel angstgevoelens teweeg heeft gebracht, is het gevorderde bedrag te hoog en niet redelijk.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij vast is komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Ook zijn de genoemde posten voldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag aan materiële schade toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek kan een benadeelde partij onder meer aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij met de medische verklaring met objectieve gegevens onderbouwd dat zij door het handelen van verdachte op andere wijze in haar persoon is aangetast. Uit de medische verklaring blijkt namelijk dat het niet goed met haar gaat. Ze is bang, heeft een hoge bloeddruk en last van spanningsklachten. De arts heeft medicatie, rust en hulp van de praktijkondersteuner GGZ geadviseerd. Mede gelet op de beslissingen in soortgelijke zaken acht de rechtbank een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard omdat beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente en proceskosten
De rechtbank zal aldus de vordering voor een totaalbedrag van € 3.353,77 toewijzen, bestaande uit € 353,77 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van volledige betaling. Voor de verschillende schadeposten van de materiële schade bepaalt de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente telkens op het moment van het ontstaan, dus de betaaldatum van de desbetreffende factuur, dus dan gaat het om de wettelijke rente:
  • over een bedrag van € 35,78, met ingang van 24 mei 2024;
  • over een bedrag van € 148,99, met ingang van 19 augustus 2024;
  • over een bedrag van € 100,00, met ingang van 3 oktober 2024;
Voor de immateriële schade geldt als ingangsdatum van de wettelijke rente het moment de benadeelde partij het feit heeft ontdekt, dus 11 maart 2024.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.353,77 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum zoals hierboven is weergegeven. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 43 dagen gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VOORLOPIGE HECHTENIS

De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen omdat de op te leggen straf naar zijn mening niet hoger moet zijn dan het voorarrest. De rechtbank wijst dit verzoek af. Gezien de straf die de rechtbank oplegt, is van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering nog geen sprake.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 303 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart hetgeen meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
vierentwintig(
24) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van acht (8) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van drie (3) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat verdachte:
* zich binnen 2 werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij [instelling 1] op het adres [adres 3] te [plaats 3] . Verdachte kan zich op werkdagen melden tussen 09.00 en 16.30 uur. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich zal laten behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
Oplegging maatregel
  • legt aan verdachte op
  • beveelt dat verdachte:
  • op geen enkele wijze – direct of indirect- contact zal zoeken, maken of hebben met mevrouw [slachtoffer] , geboren op [1980] te [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht, doch niet langer dan vijf jaren;
  • op geen enkel moment zich zal bevinden:
* binnen een straal van 350 meter rondom de woning van [slachtoffer] (adres: [adres 1] , [postcode 1] [plaats 1] );
* binnen een straal van 350 meter rondom het werk van [slachtoffer] ( [locatie] , adres: [adres 2] , [postcode 2] [plaats 2] ),
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht, doch niet langer dan vijf jaren;
- beveelt dat voor iedere keer dat door verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan
één maand vervangende hechtenis kan worden toegepast, met een maximum van 6 maanden;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
- geeft daarbij de opdracht aan de politie tot toezicht op de naleving van deze
vrijheidsbeperkende maatregel;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 3.353,77, bestaande uit € 353,77 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat het aan benadeelde partij toegewezen bedrag van € 3.353,77 wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over een bedrag van € 35,78, met ingang van 24 mei 2024;
  • over een bedrag van € 148,99, met ingang van 19 augustus 2024;
  • over een bedrag van € 100,00, met ingang van 3 oktober 2024;
  • over een bedrag van € 3.000,00, met ingang van 11 maart 2024;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.353,77 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over een bedrag van € 35,78, met ingang van 24 mei 2024;
  • over een bedrag van € 148,99, met ingang van 19 augustus 2024;
  • over een bedrag van € 100,00, met ingang van 3 oktober 2024;
  • over een bedrag van € 3.000,00, met ingang van 11 maart 2024;
  • tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 43 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Westerink, voorzitter, mr. S.M. Schothorst en mr. G. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Bergeijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primairhij, op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 december 2023 tot en met 11 maart 2024, te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote/levensgezel [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer voor het leven of voor de
gezondheid schadelijke stof(fen), te weten ethyleenglycol en/of antivriesmiddel
en/of koelvloeistof, in blikjes bier, althans in het drinken van voornoemde [slachtoffer]
heeft gedaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 december 2023 tot en met 11
maart 2024, te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, met voorbedachten rade zijn echtgenote/levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld, althans de gezondheid van die [slachtoffer] opzettelijk heeft benadeeld, door meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer voor het leven of voor de gezondheid schadelijke stof(fen), te weten ethyleenglycol/antivriesmiddel/koelvloeistof, in blikjes bier, althans in het drinken
van voornoemde [slachtoffer] te doen;
meer subsidiair
hij, op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 december 2023 tot en met 11 maart 2024, te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn echtgenote/levensgezel [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade te mishandelen (te weten: lichamelijk letsel toe te brengen, althans de gezondheid te benadelen) meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer voor het leven of voor de gezondheid schadelijke stof(fen), te weten ethyleenglycol en/of antivriesmiddel en/of koelvloeistof, in blikjes bier, althans in het drinken van voornoemde [slachtoffer] heeft gedaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en een verklaring van een deskundige te weten het rapport met nummer 2024.03.20.128 van het NFI van 5 augustus 2024 opgemaakt door dr. [B] , apotheker-toxicoloog, vast gerechtelijk deskundige.. De processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 14 maart, 26 maart 2024, 24 mei 2024 en 13 juni 2024 genummerd 2024078600, 2024078600A, 2024078600B en 2024078600C, opgemaakt door de Politie Eenheid Midden-Nederland, District West-Nederland doorgenummerd 1 tot en met 306. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van 12 maart 2024, p. 34.
3.Een proces-verbaal van aangifte van 12 maart 2024, p. 35.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 12 maart 2024, p. 57.
5.Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 13 maart 2024, p. 63.
6.Het NFI-rapport van 26 maart 2024, p. 177.
7.Het NFI-rapport van 26 maart 2024, p. 178.
8.Het NFI-rapport van 26 maart 2024, p. 177.
9.Het NFI-rapport van 5 augustus 2024, p. 4.
10.Het NFI-rapport van 5 augustus 2024, p. 5.
11.Vgl. HR 24-02-1948, ECLI:NL:HR:1948:1 (arsenicum arrest).
12.Vgl o.a. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1411 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:1411).