ECLI:NL:RBMNE:2024:5741

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 22/1381, UTR 22/1988, UTR 22/1439 en UTR 22/3243
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van omgevingsvergunningen en handhavingsverzoek in het kader van bestemmingsplan en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2024, wordt de zaak behandeld tussen de eiseres, een kerkelijke instelling, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden. De eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een woning als reguliere woning, die in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning strijdig gebruik ten onrechte niet is herroepen, waardoor de eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding. De rechtbank stelt vast dat de woning een maatschappelijke bestemming heeft en dat het gebruik als reguliere woning in strijd is met deze bestemming. De rechtbank concludeert dat de eiseres niet in haar activiteiten wordt beperkt door de omgevingsvergunning en dat het college terecht heeft afgezien van handhavend optreden. De rechtbank verklaart het beroep tegen de omgevingsvergunning strijdig gebruik gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen, en bepaalt dat het college de kosten moet vergoeden. De overige beroepen worden ongegrond verklaard en niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/1381, UTR 22/1988, UTR 22/1439 en UTR 22/3243
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiseres], uit [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. H. Loonstein),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder
(gemachtigde: mr. S. de Rijke).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij], uit [woonplaats] , vergunninghouder.
Partijen worden hierna de [eiseres] , het college en vergunninghouder genoemd.
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van de [eiseres] tegen:
de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend om de woning aan de [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats] (de woning) in afwijking van het bestemmingsplan te gebruiken voor wonen in plaats van voor een functie die past binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’, zaak UTR 22/1381;
de afwijzing van het verzoek van de [eiseres] aan het college om handhavend op te treden tegen vergunninghouder vanwege het in strijd met het bestemmingsplan bewonen van de woning, zaak UTR 22/1439;
de omgevingsvergunning die het college heeft verleend aan vergunninghouder voor het plaatsen van een dakkapel op de woning, zaak UTR 22/1988;
e omgevingsvergunning die het college heeft verleend aan vergunninghouder voor het verhogen van de dakgoot en het vergroten van het raam in de voorgevel van de woning, zaak UTR 22/3243.
1.2. De woning is eind jaren ’80 gelijk met het kerkgebouw van de [eiseres] met het adres [straat] [nummeraanduiding 2] gebouwd. De gebouwen staan tegen elkaar aan en waren via twee tussendeuren met elkaar verbonden. Nadat de bouw was afgerond, is de voorganger van de [eiseres] – samen met zijn gezin – in de woning gaan wonen. De woning had dus de functie van pastorie/ambtswoning. Vergunninghouder is de zoon van de voorganger. Na het overlijden van zijn vader is hij – via zijn moeder – eigenaar van de woning geworden en woont daar nu zonder dat hij een functie bij de [eiseres] heeft. De [eiseres] had de woning graag willen behouden als pastorie bij het kerkgebouw. De civiele rechter heeft beslist dat vergunninghouder de rechtmatige eigenaar is van de woning. [1]
1.3. De zaken die nu ter beoordeling aan de rechtbank voorliggen zijn begonnen met een verzoek van de [eiseres] aan het college om handhavend op te treden tegen vergunninghouder. Vergunninghouder gebruikt de woning als reguliere woning in plaats van als ambtswoning bij het kerkgebouw. Dit is in strijd met de op grond van het bestemmingsplan ‘ [naam wijk] ’ (het bestemmingsplan) voor de woning geldende bestemming ‘Maatschappelijk’.
1.4. Dit handhavingsverzoek was voor vergunninghouder aanleiding om bij het college een aanvraag in te dienen voor een omgevingsvergunning om de woning in afwijking van het bestemmingsplan als reguliere woning te mogen gebruiken. Het college heeft niet op tijd op deze aanvraag beslist en daarom is de omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik (de omgevingsvergunning strijdig gebruik) van rechtswege verleend. [2] Het college heeft dit op 1 december 2020 met een brief aan vergunninghouder bekendgemaakt.
1.5. De [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning strijdig gebruik. Met het bestreden besluit van 27 januari 2022 heeft het college de van rechtswege verleende omgevingsvergunning in stand gelaten. Wel heeft het college met het bestreden besluit een aantal aanvullende voorwaarden aan de omgevingsvergunning strijdig gebruik verbonden. Vergunninghouder moet de aanwezige tussendeuren tussen het kerkgebouw en de woning (laten) dichtzetten met behulp van 200mm betonsteen of gelijkwaardig, waarna een 20mm zandcement stuclaag moet worden aangebracht. En ter plaatse van de geluidgevoelige ruimten in de woning moet vergunninghouder een buigslappe voorzetconstructie (laten) aanbrengen. De [eiseres] heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Vergunninghouder heeft ondertussen al wel de voorgeschreven werkzaamheden uitgevoerd.
1.6. Nadat de omgevingsvergunning strijdig gebruik van rechtswege was verleend, heeft het college het handhavingsverzoek van de [eiseres] afgewezen, omdat niet langer sprake was van een overtreding waartegen hij handhavend kon op treden.
1.7. Ook tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek heeft de [eiseres] bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit op bezwaar van 7 februari 2022 heeft het college de afwijzing van het verzoek met een aanvulling van de motivering in stand gelaten. De [eiseres] heeft ook tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld.
1.8. Daarnaast heeft het college in 2021 aan vergunninghouder conform zijn aanvragen omgevingsvergunningen verleend voor het plaatsen van een dakkapel op de woning en voor het verhogen van de dakgoot en het vergroten van het raam in de voorgevel van de woning. Ook met deze omgevingsvergunningen is de [eiseres] het niet eens en dus heeft zij daartegen bezwaar gemaakt. Op het verzoek van de [eiseres] heeft het college deze bezwaren aangehouden totdat op haar bezwaar tegen de omgevingsvergunning strijdig gebruik was beslist. Vervolgens heeft het college ingestemd met rechtstreeks beroep [3] tegen de omgevingsvergunningen voor de dakkapel en de verhoging van de dakgoot, zodat de rechtbank alle zaken in één keer kon behandelen.
1.9. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.10. De rechtbank heeft de beroepen op verzoek van de [eiseres] enige tijd aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om in onderling overleg tot een oplossing te komen. Nadat de [eiseres] had aangegeven dat geen consensus kon worden bereikt, heeft de rechtbank de beroepen gezamenlijk op 9 februari 2023 op een zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen:
  • namens de [eiseres] : [A] , zij werd bijgestaan door de toenmalige gemachtigde van de [eiseres] , mr. ing. [B] ;
  • de toenmalige gemachtigde van het college, mr. [C] , zij werd vergezeld door de huidige gemachtigde van het college en [D] , [functie] bij de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) en
  • vergunninghouder.
1.11. Tijdens deze eerste zitting gaven partijen aan alle drie nog steeds bereid te zijn om een onafhankelijk akoestisch onderzoek uit te laten voeren om daarmee tot een oplossing van het geschil te kunnen komen. Partijen hebben hierover met elkaar afspraken gemaakt. Het college heeft de rechtbank elke twee maanden een update gegeven van de stand van zaken van het akoestisch onderzoek. Uit de updates die de rechtbank van het college heeft ontvangen bleek dat de voortgang vanaf juni 2023 stil was komen te liggen. De [eiseres] heeft niet de voor het onderzoek benodigde informatie overgelegd. Daarop heeft de rechtbank na de update van 1 maart 2024 besloten de beroepen niet langer aan te houden en de behandeling van de beroepen voort te zetten. Dit heeft zij met een brief van 5 maart 2024 aan partijen meegedeeld.
1.12. De rechtbank heeft de beroepen op 16 mei 2024 opnieuw op zitting behandeld, dit keer betrof het een inhoudelijke behandeling. Hieraan hebben deelgenomen:
  • namens de [eiseres] : [A] , zij werd bijgestaan door de gemachtigde van de [eiseres] ;
  • de gemachtigde van het college, vergezeld door [D] en
  • vergunninghouder.
1.13. De gemachtigde van de [eiseres] gaf op deze tweede zitting aan dat hij zich niet had voorbereid op een inhoudelijke behandeling van de zaken, omdat hij er vanuit was gegaan dat alleen de voortgang van het akoestisch onderzoek op de zitting zou worden besproken. De rechtbank heeft de [eiseres] daarom in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de zitting alsnog schriftelijk te reageren op wat op de zitting over de beroepen is besproken. De [eiseres] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Het college en vergunninghouder hebben hierop schriftelijk gereageerd.
1.14. De rechtbank heeft het onderzoek – nadat partijen niet tijdig hadden aangegeven dat zij nader op een zitting gehoord wilden worden – gesloten. De griffier heeft dit met een brief van 20 september 2024 aan partijen meegedeeld.
Beoordeling door de rechtbank
2. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vergunninghouder zijn aanvragen voor de omgevingsvergunningen voor die datum heeft ingediend en ook het verzoek om handhaving voor die datum is ingediend, is in deze zaken de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [4]
3. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunningen terecht aan vergunninghouder heeft verleend en het handhavingsverzoek van de [eiseres] terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de [eiseres] .

Omgevingsvergunning strijdig gebruik (zaak UTR 22/1381)

Vergoeding proceskosten in bezwaar
4. Als eerste voert de [eiseres] in deze zaak een formeel punt aan, namelijk dat het college zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de omgevingsvergunning strijdig gebruik met het bestreden besluit niet is herroepen. Volgens de [eiseres] heeft het college met bestreden besluit de omgevingsvergunning strijdig gebruik herroepen en had het college dus aan haar de proceskosten die zij in deze procedure in bezwaar heeft gemaakt moeten vergoeden.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), vindt herroeping van een in bezwaar bestreden besluit plaats, als een tegen dat besluit gemaakt ontvankelijk bezwaar na heroverweging leidt tot intrekking of wijziging van het besluit. [5]
6. De rechtbank stelt vast dat het college met het bestreden besluit twee nieuwe voorschriften aan de omgevingsvergunning strijdig gebruik heeft toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze wijziging van de omgevingsvergunning strijdig gebruik rechtsgevolg. En dus heeft het college met het bestreden besluit de omgevingsvergunning strijdig gebruik herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Omdat de herroeping plaatsvindt op grond van nadere inzichten van het college over wat rechtens juist is, staat vast dat het besluit is herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid. Dit betekent dat het college de kosten, die de [eiseres] in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, had moeten vergoeden. Dit betekent dat het beroep van de [eiseres] tegen het bestreden besluit gegrond is. De gevolgen hiervan bespreekt de rechtbank onder ‘conclusie’. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de inhoudelijke gronden van de [eiseres] en de andere beroepen.
Het toetsingskader voor de omgevingsvergunning strijdig gebruik
7. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast dat de woning op grond van het bestemmingsplan de bestemming ‘Maatschappelijk’ heeft. Het zonder verbinding met de maatschappelijke functie van het gebouw gebruiken van de woning is in strijd met deze bestemming. Het college kan voor dit strijdige gebruik een omgevingsvergunning verlenen als dit gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. [6]
8. De rechtbank stelt voorop dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toekomt. Het college moet bij het maken van die beslissing de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
De beoordeling
9. De [eiseres] vreest dat zij door de omgevingsvergunning strijdig gebruik in haar activiteiten wordt beperkt, omdat de in het bestreden besluit opgenomen voorschriften onvoldoende zijn om ten aanzien van geluid een goed woon- en leefklimaat in de woning te garanderen. Zij verwijst hierbij naar een notitie van [onderneming 1] van 10 maart 2022. Dit betekent volgens de [eiseres] dat de omgevingsvergunning strijdig gebruik in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en daarom niet verleend had mogen worden.
10. De rechtbank merkt overigens op dat de [eiseres] in haar laatste reactie na de tweede zitting het tegenovergestelde stelt. In deze reactie schrijft de nieuwe gemachtigde van de [eiseres] dat de aanname dat de activiteiten van de [eiseres] zouden leiden tot een ongunstig woon- en leefklimaat in de woning ongefundeerd en niet bewezen is. Deze stellingname zou het beroep van de [eiseres] tegen de omgevingsvergunning strijdig gebruik geheel onderuit halen. Als de activiteiten van de [eiseres] namelijk niet zouden leiden tot een ongunstig woon- en leefklimaat in de woning, is er ook geen reden om de omgevingsvergunning strijdig gebruik te weigeren. Gelet op het doel waarom de [eiseres] het beroep heeft ingesteld gaat de rechtbank er vanuit dat de gemachtigde dit niet zo bedoeld kan hebben. De rechtbank zal in deze uitspraak daarom de onder 9 genoemde oorspronkelijke beroepsgrond beoordelen.
11. Het college bestrijdt met een primair en een subsidiair argument dat de [eiseres] als gevolg van de omgevingsvergunning strijdig gebruik in haar activiteiten zal worden beperkt. De rechtbank zal beide argumenten hierna beoordelen.
Feitelijke situatie van de woning
12. Het college stelt zich primair op het standpunt dat de [eiseres] door het met de omgevingsvergunning strijdig gebruik toestaan van gebruik van de woning als reguliere woning niet kan worden beperkt in haar activiteiten, omdat de feitelijke situatie van de woning hiervoor bepalend is en die verandert met deze omgevingsvergunning niet. Doordat de woning feitelijk al meerdere jaren voor de functie wonen en niet meer als pastorie behorend bij het kerkgebouw in gebruik is, verandert er met het verlenen van de omgevingsvergunning strijdig gebruik volgens het college niets in de milieubescherming van de woning. Het college verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2016. [7]
13. De rechtbank is het hier niet mee eens. In de uitspraak van de Afdeling van
1 juli 2020 [8] , is het volgende overwogen:
“In de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) staat: "Bij het beschermen van woningen en andere bouwwerken in de omgeving van de inrichting moet niet langer worden uitgegaan van het feitelijk gebruik daarvan, maar van de planologische status van de betrokken gronden. In de meeste gevallen zal dit de bestemming uit het bestemmingsplan of de beheersverordening zijn.[…].Verder kan sprake zijn van een overgangsrechtelijke situatie op grond van het bestemmingsplan. Al deze gevallen worden gedekt door het voorgestelde zevende lid van artikel 2.14." (Kamerstukken II 2014/15, 33 078, nr. 3, blz. 17).
Uit artikel 2.14, zevende lid, van de Wabo volgt dat moet worden uitgegaan van het gebruik van een bouwwerk dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het gebruik van een bouwwerk is niet alleen in overeenstemming met een bestemmingsplan als het in overeenstemming met de toegekende bestemming wordt gebruikt, maar ook als dit gebruik onder het overgangsrecht valt.”Hieruit volgt dat dus juist de planologische status en niet de feitelijke situatie van de woning bepalend is voor de mate van milieubescherming.
14. Zoals reeds overwogen onder 7, is het feitelijke gebruik van de woning als reguliere woning hier nu juist wel in strijd met het bestemmingsplan en is daarom de omgevingsvergunning strijdig gebruik nodig om dit gebruik te legaliseren. En dus is de woning met het verlenen van de omgevingsvergunning strijdig gebruik pas een geluidsgevoelig gebouw geworden. Hierdoor zou de [eiseres] eventueel in haar activiteiten beperkt kunnen worden. Of dit daadwerkelijk zo is zal de rechtbank beoordelen aan de hand van het subsidiaire argument van het college en de gronden die de [eiseres] daartegen heeft ingebracht.
Activiteiten van de kerk
15. Subsidiair stelt het college zich op het standpunt dat de [eiseres] door het verlenen van de omgevingsvergunning strijdig gebruik niet wordt beperkt in de activiteiten die zij uitoefent volgens de door haar zelf aangeleverde informatie. Deze leiden volgens het college niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat in de woning.
16. Het college verwijst hierbij naar het akoestische onderzoek dat [onderneming 2] heeft uitgevoerd. Dit onderzoek heeft na een aantal tussentijdse beoordelingen door het college geresulteerd in een definitief rapport van 11 juni 2021. Hierin sluit het akoestisch onderzoeksbureau voor het toetsingskader aan bij de systematiek van de VNG-handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’. De [eiseres] heeft in haar laatste reactie terecht opgemerkt dat zij geen bedrijf met winstoogmerk is. Maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft het college een bepaalde beleidsruimte bij het kiezen van een toetsingskader voor het beoordelen van de geluidshinder. Het staat het college vrij om te toetsen aan de normen uit het Activiteitenbesluit en daarbij aan te sluiten bij de genoemde VNG-handreiking. Om het geluidsniveau te kunnen toetsen moet eerst worden bepaald wat de representatieve situatie en wat dus het ‘normale’ geluidsniveau is van de activiteiten die in het kerkgebouw plaatsvinden.
17. Welke activiteiten in het kerkgebouw plaatsvinden heeft het college bepaald aan de hand van de informatie die de [eiseres] met een brief van 10 juni 2021, aangevuld met een brief van 31 augustus 2021, hierover heeft aangeleverd. Deze activiteiten komen overeen met de bedrijfssituatie waarvan [onderneming 2] in het akoestisch rapport is uitgegaan. Uit het rapport blijkt dat met de daarin voorgestelde maatregelen de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit voor de dagperiode worden gehaald en er dan dus sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de woning. De voorgestelde maatregelen zijn met het bestreden besluit als voorschriften aan de omgevingsvergunning strijdig gebruik verbonden. Daarmee is geborgd dat vergunninghouder deze maatregelen moet nemen. De [eiseres] heeft zich nog op het standpunt gesteld dat [onderneming 2] onvoldoende rekening heeft gehouden met contactgeluid, dat is geluid dat zich verspreidt via de gebouwconstructie, en omloopgeluid, dat is geluid dat zich buiten het gebouw langs verplaatst. De [eiseres] heeft echter onvoldoende concreet gemaakt waarom dat zo is. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om aan te nemen dat [onderneming 2] is uitgegaan van verkeerde uitgangspunten.
18. Een eventueel knelpunt in het kader van een goed woon- en leefklimaat in de woning zijn de activiteiten die na 23:00 uur in de kerkzaal plaatsvinden als daarbij versterkt muziekgeluid ten gehore wordt gebracht.
19. Het college merkt de activiteiten die volgens de door de [eiseres] aangeleverde informatie na 23:00 uur in het kerkgebouw plaatsvinden aan als incidentele activiteiten. Dit betekent dat deze activiteiten geen onderdeel uitmaken van de representatieve bedrijfssituatie van de [eiseres] .
20. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door de [eiseres] overgelegde informatie dat er drie keer per jaar nachtelijke feesten in het kerkgebouw worden gevierd. Voor het overige is de informatie onduidelijk op dit punt. Ook tijdens de tweede zitting en in de schriftelijke reactie na deze zitting heeft de [eiseres] hier geen duidelijkheid over gegeven. Ze wilde alleen aangeven dat de diensten levendig zijn. Het was aan de [eiseres] om de gegevens hierover aan te leveren. Dat zij dit onvoldoende heeft gedaan komt voor haar rekening en risico. Het college mocht naar het oordeel van de rechtbank daarom uitgaan van de informatie zoals deze in de brieven van
10 juni 2021 en 31 augustus 2021 staat vermeld. De rechtbank is met het college van oordeel dat de drie nachtelijke activiteiten die hierin zijn genoemd geen onderdeel uitmaken van de representatieve bedrijfssituatie van de [eiseres] . Omdat deze nachtelijke feesten maar een paar keer per jaar plaatsvinden en onder meer qua aard en tijdstip afwijken van de normale diensten van de [eiseres] , vallen de feesten niet onder de representatieve bedrijfssituatie, maar zijn het incidentele activiteiten. Deze incidentele festiviteiten, waarvoor op grond van een gemeentelijke verordening toestemming kan worden verleend, vallen niet onder het Activiteitenbesluit.
21. Het college heeft zich op basis van het rapport van [onderneming 2] op het standpunt gesteld dat ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarbij heeft hij terecht overwogen dat als vergunninghouder voldoet aan de voorschriften van de omgevingsvergunning strijdig gebruik de [eiseres] in de representatieve bedrijfssituatie aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit voldoet en dat de nachtelijke feesten waarbij de geluidgrenswaarden mogelijk worden overschreden slechts enkele keren per jaar plaatsvinden. Deze feesten hoefden dan ook geen reden te zijn voor het college om aan te nemen dat er geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning gegarandeerd kan worden. [9] De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de [eiseres] niet door de omgevingsvergunning strijdig gebruik in haar activiteiten wordt beperkt. Er is dan ook geen sprake van een beperking van het grondwettelijk beschermde recht op de vrijheid van godsdienst [10] , zoals de [eiseres] heeft aangevoerd. Wat de [eiseres] in haar laatste reactie heeft opgemerkt over klokgelui en de Wet openbare manifestaties laat de rechtbank hier verder buiten beschouwing. Dat is voor de beoordeling van de omgevingsvergunning strijdig gebruik niet relevant, want daar gaat deze vergunning niet over.
Conclusie
22. De conclusie van het voorgaande is dat de [eiseres] door het verlenen van de omgevingsvergunning strijdig gebruik niet in haar activiteiten wordt beperkt. Wat zij in haar beroepsgronden heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de omgevingsvergunning strijdig gebruik in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarom zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Dit betekent dat vergunninghouder de woning in strijd met de bestemming ‘Maatschappelijk’ als reguliere woning mag (blijven) gebruiken.

Verzoek om handhaving (zaak UTR 22/1439)

23. In deze zaak voert de [eiseres] aan dat het college gelet op de beginselplicht tot handhaving met het bestreden besluit op bezwaar ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden. Op het moment dat het bestreden besluit door het college werd genomen was volgens de [eiseres] nog niet voldaan aan de nieuwe vergunningsvoorschriften die inmiddels aan de omgevingsvergunning strijdig gebruik waren verbonden.
24. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling geldt in geval van een overtreding de beginselplicht tot handhaving. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving af zien. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
25. Zoals de [eiseres] zelf in haar beroepsgronden ook aangeeft, vormt concreet zicht op legalisatie een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college moet afzien van handhavend optreden tegen gebruik van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan. Eén van de manieren om de strijdigheid met het bestemmingsplan weg te nemen is de verlening van een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik door het college. Als het college bij het nemen van een besluit op de aanvraag voor een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik – zoals in deze zaak het geval – de reguliere procedure moet toepassen, acht de Afdeling voor het aannemen van concreet zicht op legalisering voldoende dat een aanvraag is ingediend en het college bereid is om de omgevingsvergunning te verlenen. [11]
26. In dit geval was, voordat het college het bestreden besluit nam, de omgevingsvergunning strijdig gebruik zelfs al verleend. Naar het oordeel van de rechtbank was op dat moment dus geen sprake meer van een overtreding. En dus was het college niet bevoegd om handhavend op te treden.
27. Het handhavingsverzoek van de [eiseres] zag niet op het niet naleven van de vergunningsvoorschriften in de omgevingsvergunning strijdig gebruik. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is de inhoud van het handhavingsverzoek bepalend voor de omvang van het geding. De reikwijdte van een handhavingsverzoek kan na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. [12] De stellingname van de [eiseres] dat niet aan de vergunningsvoorschriften van de gewijzigde omgevingsvergunning strijdig gebruik was voldaan, is een uitbreiding van het handhavingsverzoek en dus hoefde het college deze niet te betrekken bij het nemen van het besluit op bezwaar. Als de [eiseres] deze mening was toegedaan, dan had zij een nieuw handhavingsverzoek moeten indienen. Dit heeft zij niet gedaan.
28. Overigens merkt de rechtbank op dat het college op 4 juli 2022 heeft geconstateerd dat door vergunninghouder aan de voorschriften van de omgevingsvergunning strijdig gebruik is voldaan.
29. De rechtbank zal dit beroep ongegrond verklaren.

Omgevingsvergunningen voor het plaatsen van een dakkapel (zaak UTR 22/1988) en

het verhogen van de dakgoot en het vergroten van het raam in de voorgevel van de woning (zaak UTR 22/3243)

30. Over deze omgevingsvergunningen voert de [eiseres] aan dat de bouwwerken niet ten dienste zijn van de bestemming 'Maatschappelijk', maar ten dienste van de reguliere bewoning van de woning. Daarom zijn de bouwwerken volgens de [eiseres] in strijd zijn met bestemmingsplan. Dit heeft het college in de bestreden omgevingsvergunningen ten onrechte niet onderkend.
31. Voordat de rechtbank inhoudelijk kan oordelen over deze zaken, moet de rechtbank beoordelen of de [eiseres] nog procesbelang heeft. Voldoende procesbelang wordt aangenomen als het resultaat dat de [eiseres] met een procedure nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de [eiseres] feitelijk betekenis kan hebben. Tijdens de eerste zitting is in het kader van een mogelijke schikking het belang van de [eiseres] in dit geschil besproken. De [eiseres] is bang dat haar activiteiten beperkt zullen worden als ‘wonen’ wordt toegestaan in het pand van vergunninghouder. Dit belang blijkt ook uit het beroepschrift in de zaak UTR 22/1381. Uit de beroepschriften in zaken UTR 22/1988 en 22/3243 blijkt niet dat die procedures zijn gestart met een ander doel. In de reactie op de tweede zitting bevestigt de [eiseres] dat haar belang in dit geschil erin is gelegen om niet in haar activiteiten beperkt te worden. Gelet op de conclusie in de zaak
UTR 22/1381 blijft de omgevingsvergunning waarmee de bewoning van het pand wordt toegestaan in stand. Vergunninghouder mag dus wonen in de woning. Een eventueel gegrond beroep in de zaken UTR 22/1988 en 22/3243 zal dat niet veranderen. Deze zaken gaan over een dakkapel, het verhogen van een dakgoot en het vergroten van een raam. Deze aanpassingen aan het pand hebben geen invloed op het al dan niet mogen wonen in het pand, laat staan op de activiteiten van de [eiseres] . De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het resultaat van een inhoudelijke beoordeling van deze beroepen geen feitelijke betekenis kan hebben voor de [eiseres] . Ten aanzien van de dakkapel, verhoogde goot en raam heeft de [eiseres] ook eigenlijk niet meer aangevoerd dan dat het juridisch niet klopt dat de omgevingsvergunningen alleen voor de activiteit bouwen zijn verleend. De rechtbank merkt daarover op dat volgens vaste rechtspraak van onder meer de Afdeling [13] de wens om een principiële uitspraak geen procesbelang oplevert. Ook daarin is dus geen procesbelang gelegen.
32. De rechtbank zal deze beroepen niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie en gevolgen
33. Het beroep tegen de omgevingsvergunning strijdig gebruik (UTR 22/1381) is gegrond, omdat het college in het bestreden besluit in deze zaak ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Voor het overige is het beroep ongegrond. Dit betekent dat vergunninghouder de woning mag (blijven) gebruiken voor reguliere bewoning.
34. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin het verzoek van de [eiseres] om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, is afgewezen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, de hoogte van het aan de [eiseres] te vergoeden bedrag aan proceskosten in bezwaar vast te stellen. Omdat dit beroep gegrond is moet het college het griffierecht dat de [eiseres] in deze zaak heeft betaald aan haar vergoeden. Ook krijgt de [eiseres] vergoeding van haar proceskosten in beroep. Het college moet deze vergoeding betalen. De totale vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt de [eiseres] een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de twee zittingen (1 punt voor de eerste zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting) van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.435,50. In deze zaak zijn door de [eiseres] kosten gemaakt voor het laten opstellen van een rapport door [onderneming 1] . Dit rapport gaat over de beroepsgronden die zien op het aspect geluid. De gronden over geluid slagen niet. De beroepsgrond die wel slaagt en die aanleiding is voor de proceskostenveroordeling ziet op de proceskostenvergoeding in bezwaar. Nu deze beroepsgrond geen verband houdt met het rapport van [onderneming 1] , oordeelt de rechtbank dat de kosten van het inschakelen van [onderneming 1] als deskundige niet voor vergoeding in aanmerking komen. [14]
35. Het beroep tegen het afgewezen handhavingsverzoek is ongegrond. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht afgezien van handhavend optreden tegen vergunninghouder. De overige beroepen zijn niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank deze niet inhoudelijk beoordeeld heeft en de omgevingsvergunningen voor de dakkapel en de dakgootverhoging en de vergroting van het raam in stand blijven. De [eiseres] krijgt daarom in deze zaken het griffierecht niet terug. Zij krijgt in deze zaken ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de omgevingsvergunning strijdig gebruik gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 januari 2022 in deze zaak voor zover het verzoek van de [eiseres] om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, is afgewezen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- in deze zaak aan de [eiseres] moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 3.435,50 aan proceskosten aan de [eiseres] ;
- verklaart het beroep tegen het afgewezen handhavingsverzoek ongegrond;
- verklaart de overige beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:25.
2.Artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 7:1a van de Awb.
4.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
5.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:549.
6.Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2o, van de Wabo in combinatie met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
9.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7755.
10.Artikel 6, eerste lid, van de Grondwet.
11.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:177.
12.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4634
13.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1610.
14.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1230.