Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Stichting Evangeliegemeenschap “De Weg”,
1.[geïntimeerde1] ,
2.[geïntimeerde2] ,
3.[geïntimeerde3] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De beoordeling van het hoger beroep
Samenvatting geschil
In dit verband licht [C](opmerking hof: lees [C] )
ook toe dat de stichting officieel eigenaar is van de grond waar het kerkgebouw op staat en dat hij het gebouw op zijn eigen naam heeft staan. Notarieel is vastgelegd dat de stichting het eerste recht van koop heeft en wel tegen kostprijs. Niemand kan sjoemelen met het gebouw. De huurprijs is overigens nog niet vastgesteld.(..)”
Indienhij/zijoverlijdt ná of gelijktijdig metzijn/haargenoemdeechtgenote/echtgenoot, te legateren aan de stichting: Stichting Evangeliegemeente “De Weg”, gevestigd te Woerden, het erfpachtsrecht casu quo het opstalrecht, bestaande uit een kerkgebouw met verder aanbehoren aan de [a-straat1] te Woerden, zulks tegen inbreng inzijn/haarnalatenschap een bedrag in kontanten gelijk aan de bouwkosten van het kerkgebouw en aanbehoren en bepaalthij/zij, dat de medebewoners van haar woning deze woning gedurende een jaar nazijn/haaroverlijden mogen blijven bewonen.” (de onderstreping duidt de verschillende bewoordingen in beide legaten aan)
Hierbij verklaar ik, [C] , wonende te [A] , [a-straat1] , dat, indien, vanaf heden 26 oktober 1991, ons hele gezin zou omkomen,
het huis overgaat naar Stichting Evangeliegemeenschap “De Weg”;
de inboedel zal verdeeld worden onder de twee meisjes, [D] / [E] ;
de studio in bezit komt van de Evangeliegemeente “De Weg”.
het gebouw” (ook) de woning bedoeld zou worden, valt uit de bewoordingen van de notulen niet af te leiden, nog los gezien van de vraag wat de status van deze notulen is. Ook de verklaring die [C] en [geïntimeerde1] op 26 oktober 1991 voorafgaand aan hun reis naar Australië hebben afgelegd, ondersteunt het standpunt van De Weg niet. Daaruit kan alleen de bedoeling worden afgeleid om de woning aan De Weg na te laten indien het gehele gezin zou omkomen. Die situatie heeft zich niet voorgedaan. Dan blijven over de legaten die destijds op 28 januari 1988 door [C] en [geïntimeerde1] in hun testamenten werden opgenomen. Het hof vindt de tekst van deze legaten niet duidelijk. Beide partijen geven daaraan een andere uitleg. Dat in de legaten met “met verder aanbehoren” ook de woning is bedoeld valt, mede in het licht van hetgeen hiervoor is vermeld, uit de bewoordingen in de legaten niet ondubbelzinnig op te maken. Ook de toevoeging dat de medebewoners (twee dames uit de geloofsgemeenschap die bij het gezin inwoonden) gedurende een jaar na overlijden van de langstlevende echtgenoot de woning mochten blijven bewonen geven geen ondubbelzinnige bevestiging van de door De Weg gegeven uitleg dat met “met verder aanbehoren” de woning wordt bedoeld. Bovendien geldt het volgende. Zelfs als uit de legaten al afgeleid zou kunnen worden dat [C] en [geïntimeerde1] de bedoeling hebben gehad om in hun legaten ook de woning op te nemen, dan is dit onvoldoende om op grond van die legaten wilsovereenstemming ter zake aan te nemen. Hoogstens zou dan sprake kunnen zijn geweest van een intentie hunnerzijds (die nadien ook weer door [geïntimeerde1] is ingetrokken middels wijziging van haar testament). Deze is niet voldoende voor toewijsbaarheid van de vorderingen van De Weg. De overige feiten en omstandigheden, die het hof hiervoor heeft besproken, bieden evenmin voldoende steun voor de door De Weg gestelde afspraak. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [C] en [geïntimeerde1] enerzijds en De Weg anderzijds rechtens afdwingbare afspraken hebben gemaakt (middels een obligatoire overeenkomst) om De Weg uiteindelijk eigenaar van de woning te laten worden. Zonder een afdwingbare afspraak valt niet in te zien waarom [geïntimeerde1] onrechtmatig heeft gehandeld door de woning aan haar zoon en schoondochter te verkopen en leveren. Dat De Weg belang heeft bij verkrijging van de woning om deze als pastorie te kunnen gebruiken en bij de kerk te kunnen houden is duidelijk maar onvoldoende om onrechtmatig handelen aan de zijde van [geïntimeerde1] aan te nemen. Dat sprake zou zijn van één functioneel geheel waarbij de pastorie bedoeld is om de kerk blijvend als ambtswoning te dienen is niet komen vast te staan. Dit leidt ertoe dat de grieven I t/m III falen en de vorderingen onder A1 t/m A7 uit de akte d.d. 11 september 2018 niet toewijsbaar zijn. Het hof komt daarmee niet toe aan het verweer van [geïntimeerde1] tijdens de zitting van het hof van 27 oktober 2020 dat zij geen toestemming ex artikel 1:88 BW aan haar echtgenoot heeft gegeven voor het maken van de gestelde afspraak met De Weg,
al tijdens de looptijd van de procedureaan de kosten daarvan zou moeten bijdragen. Omdat de beslissing van het Hof Amsterdam daarmee ziet op het geschil over de kosten
gedurende de looptijd van de procedureen het vonnis in de schadeprocedure drie jaren na het arrest volgde, kan er geen sprake zijn van tegenstrijdige uitspraken waardoor artikel 236 Rv niet van toepassing is, volgens De Weg. Het hof volgt De Weg daar niet in. In rechtsoverweging 3.20 van het arrest van het hof Amsterdam staat:
3.20 In de toelichting (..) lijkt De Weg, onder het motto “samen de lusten, samen de lasten”, het standpunt te betrekken dat uit het enkele feit dat [geïntimeerde1] partij is bij de procedure tegen de gemeente Woerden en Ballast Nedam en daartegen geen bezwaar maakt, van rechtswege voortvloeit dat zij gehouden is een deel van de kosten van die procedure te betalen, waaronder alle kosten die alleen op de pastorie betrekking hebben. Voor dat standpunt bestaat echter geen grondslag in het recht. Een op dit moment nog potentiële schadevergoeding is ook niet voldoende om als voordeel of verrijking te worden aangemerkt, wat daarvan overigens ook de consequenties zouden zijn.
al tijdens de looptijd van de procedureaan de kosten daarvan zou moeten bijdragen.