In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2024 een voorgenomen beslissing genomen over de vernietiging van een kostenbeding in een overeenkomst tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. [Eiseres] vordert betaling van € 1.533,15 aan openstaande advocaatkosten, gebaseerd op een kostenbeding dat in de opdrachtbevestiging is opgenomen. De kantonrechter heeft echter het vermoeden uitgesproken dat dit kostenbeding oneerlijk is, in strijd met artikel 6:231 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] als consument handelde en dat het kostenbeding niet voldoet aan het transparantievereiste. Dit betekent dat [gedaagde] niet in staat was om de totale kosten van de diensten van [eiseres] in te schatten, wat in strijd is met de vereisten van de richtlijn. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het kostenbeding vermoedelijk oneerlijk is, omdat het de positie van [gedaagde] aanzienlijk verstoort ten nadele van haar.
Voordat de kantonrechter overgaat tot vernietiging van het kostenbeding, worden partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten hierover kenbaar te maken. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 11 september 2024.