ECLI:NL:RBMNE:2024:5733

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
11077535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voornemen tot vernietiging van een kostenbeding in een consumentenovereenkomst wegens vermoedelijke oneerlijkheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2024 een voorgenomen beslissing genomen over de vernietiging van een kostenbeding in een overeenkomst tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. [Eiseres] vordert betaling van € 1.533,15 aan openstaande advocaatkosten, gebaseerd op een kostenbeding dat in de opdrachtbevestiging is opgenomen. De kantonrechter heeft echter het vermoeden uitgesproken dat dit kostenbeding oneerlijk is, in strijd met artikel 6:231 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] als consument handelde en dat het kostenbeding niet voldoet aan het transparantievereiste. Dit betekent dat [gedaagde] niet in staat was om de totale kosten van de diensten van [eiseres] in te schatten, wat in strijd is met de vereisten van de richtlijn. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het kostenbeding vermoedelijk oneerlijk is, omdat het de positie van [gedaagde] aanzienlijk verstoort ten nadele van haar.

Voordat de kantonrechter overgaat tot vernietiging van het kostenbeding, worden partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten hierover kenbaar te maken. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 11 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11077535 \ UC EXPL 24-2940
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V., handelend onder de naam [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. R.W. de Pater,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De kern

2.1.
[eiseres] vordert van [gedaagde] betaling van € 1.533,15 vanwege openstaande advocaatkosten. De vordering is gebaseerd op het kostenbeding dat [eiseres] opnam in de brief waarmee zij de opdracht bevestigt. De kantonrechter is van plan dit beding te vernietigen, aangezien zij het vermoeden heeft dat dit oneerlijk is. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten.

3.De beoordeling

Het kostenbeding is vermoedelijk in strijd met het transparantievereiste
3.1.
[gedaagde] heeft bij het aangaan van de overeenkomst met [eiseres] gehandeld als consument. Op grond van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), in combinatie met artikel 6:231 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), moeten zogeheten ‘kernbedingen’ waarover niet afzonderlijk is onderhandeld op oneerlijkheid worden getoetst. Deze bedingen zijn oneerlijk als ze niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. De kantonrechter moet deze toets op eigen initiatief uitvoeren, dus ook als [gedaagde] hier geen beroep op heeft gedaan.
3.2.
Het kostenbeding dat de afspraken bevat over de door [gedaagde] aan [eiseres] te betalen kosten is een kernbeding. Om te bepalen of dit beding op oneerlijkheid moet worden getoetst, moet dan eerst beoordeeld worden of het kostenbeding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd (het transparantievereiste).
3.3.
In het kostenbeding staat het volgende:
“Ons honorarium bedraagt 220 euro exclusief btw per uur. De tijd besteed door juridisch administratief medewerkers wordt aangerekend tegen een uurtarief van 75 euro exclusief btw per uur. Deze tarieven zijn onder voorbehoud van periodieke wijziging door ons kantoor. Onkosten die door ons gemaakt worden, belasten wij altijd één op één door.”
3.4.
Dit kostenbeding is niet transparant, want het voldoet niet aan de vereisten van transparantie die worden gesteld in artikel 4 lid 2 van de richtlijn. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14, hierna: het arrest) volgt dat een advocaat aan de consument informatie moet geven waardoor de consument de totale kosten van de diensten kan inschatten.
3.5.
Door alleen een uurtarief exclusief btw te noemen kon [gedaagde] niet inschatten wat zij in totaal voor de diensten van [eiseres] moest betalen. Hetzelfde geldt voor het enkel benoemen dat de onkosten één op één worden doorbelast. Het is voor [gedaagde] niet te overzien hoe hoog deze onkosten zouden kunnen uitvallen.
Het kostenbeding is vermoedelijk oneerlijk
3.6.
Nu is vastgesteld dat het kostenbeding niet transparant is, moet vervolgens worden beoordeeld of het kostenbeding ook oneerlijk is. Op grond van artikel 3 lid 1 van de richtlijn is het kostenbeding oneerlijk als het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst volgende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van [gedaagde] aanzienlijk verstoort. Dat het kostenbeding niet transparant is, betekent niet meteen dat het beding oneerlijk is, maar uit het arrest volgt wel dat het een van de onderdelen is die moet worden meegewogen.
3.7.
De kantonrechter heeft het voornemen het tussen [eiseres] en [gedaagde] overeengekomen kostenbeding, gelet op alle omstandigheden van het geval, als oneerlijk te beschouwen. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat het beding niet transparant is, maar ook dat [gedaagde] zich als consument in een aanzienlijk zwakkere positie bevindt ten opzichte van [eiseres] , die, gelet op haar deskundigheid en kennis, wél een inschatting had kunnen maken van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig was om de diensten te verlenen. Daarbij komt dat een advocaat op grond van de eigen gedragsregels verplicht is om vooraf een inschatting te geven van de te verwachten tijdsbesteding en het totaal aan kosten. Zoals hiervoor is toegelicht, volgt uit de stukken niet dat [eiseres] een dergelijke inschatting heeft gegeven. Het klopt dat [gedaagde] bij aanvang van de overeenkomst een voorschot op de werkzaamheden heeft betaald, maar de kantonrechter is van oordeel dat dit niet gezien kan worden als een duidelijke inschatting van de voorzienbare of totale kosten. Uit de onbetwiste stellingen van [gedaagde] volgt namelijk dat zij door [eiseres] niet is geïnformeerd toen dit voorschot ‘op’ was. [gedaagde] heeft dus geen goede inschatting kunnen maken van de voorzienbare of totale kosten. Daarnaast is uit de stukken niet gebleken dat [eiseres] vóór het tostandkomen van de overeenkomst informatie aan [gedaagde] gegeven aan over wat de financiële gevolgen van de overeenkomst zouden kunnen zijn.
De kantonrechter is van plan het kostenbeding te vernietigen
3.8.
Het voorgaande betekent dat het kostenbeding als vermoedelijk oneerlijk wordt aangemerkt. De kantonrechter heeft dan ook het voornemen het kostenbeding op grond van artikel 6:233 sub a BW te vernietigen. Dit heeft als gevolg dat het kostenbeding wordt geacht nooit te hebben bestaan. Omdat een overeenkomst van opdracht niet kan bestaan zonder loon (artikel 7:405 eerste lid BW), betekent dat dat de hele overeenkomst vervalt en daarmee de grondslag van de vordering tot betaling van de factuur. Dit zou betekenen dat [gedaagde] de facturen niet meer hoeft te betalen en dat het betaalde voorschot onverschuldigd (zonder rechtsgrond) is
3.9.
Toekennen van een redelijk loon zou kunnen als de overeenkomst niet wordt vernietigd, maar herzien. Herziening van een overeenkomst in een andere overeenkomst of in een overeenkomst met andere inhoud is alleen mogelijk als het vervallen van de overeenkomst uiterst nadelige gevolgen voor [gedaagde] zou hebben. Dit is hier niet het geval, aangezien [gedaagde] de overeenkomst, zo stelt zij, tussentijds zou hebben opgezegd als zij juist was geadviseerd en geïnformeerd. Toekenning van een vergoeding voor de werkzaamheden zou bovendien afdoen aan de doeltreffendheid en de afschrikwekkende werking van de vernietiging.
3.10.
[eiseres] heeft daarnaast ook buitengerechtelijke kosten en contractuele rente gevorderd. Die vordering baseert zij op het volgende beding:
“Indien cliënt een factuur niet op tijd betaalt, dan is de cliënt vanaf de vervaldatum van de declaratie in verzuim. (…) De vordering zal dan worden verhoogd met 10% rente op jaarbasis vanaf de datum verzuim tot de datum van betaling. Het bedrag van de openstaande facturen wordt daarnaast verhoogd met de buitengerechtelijke kosten. Deze kosten bedragen 15% van het openstaande bedrag met een minimum van € 50,- per onbetaalde factuur.”
3.11.
Bij het vervallen van de overeenkomst bestaat er ook geen grondslag meer voor de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de contractuele rente. Zou deze grondslag wel bestaan, zou dit ook niet tot toewijzing kunnen leiden. In artikel 7 van de algemene voorwaarden is namelijk een beding opgenomen dat ten nadele van [gedaagde] als consument afwijkt van de bepalingen voor wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten en dit is oneerlijk (ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.4).
3.12.
Op grond van het beding is [gedaagde] 10% rente verschuldigd. Dit is meer dan de wettelijke rente (artikel 6:119 BW). Ook de buitengerechtelijke kosten wijken af van wat [gedaagde] op grond van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het besluit) verschuldigd zou zijn.
Partijen mogen zich uitlaten over het voornemen van de kantonrechter
3.13.
Voordat tot vernietiging wordt overgegaan, worden partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen van de kantonrechter.
3.14.
De zaak wordt verwezen naar de rol. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 25 september 2024voor het nemen van een akte door [eiseres] als omschreven in 3.13.; twee weken na de akte van [eiseres] mag [gedaagde] schriftelijk reageren,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.
EB5791