ECLI:NL:RBMNE:2024:5725

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
16-089648-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in strafzaak tegen minderjarige verdachte voor vuurwapenbezit, vernieling en bedreiging met explosief

Op 7 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een eindvonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor vuurwapenbezit, vernieling en bedreiging. De zaak volgde op een tussenvonnis van 14 juli 2024, waarin de rechtbank al enkele feiten bewezen had verklaard. De zittingen vonden plaats achter gesloten deuren vanwege de minderjarigheid van de verdachte. De rechtbank heeft in het eindvonnis een jeugddetentie van 284 dagen opgelegd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een gedragsmaatregel (GBM) van 12 maanden opgelegd, waarbij de verdachte behandeld zal worden door een instelling. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte een schadevergoeding van € 11.705,21 moet betalen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van deskundigen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waaronder het bedreigen van een slachtoffer door met een vuurwapen op haar schoonheidssalon te schieten en een explosief op het raam te plakken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een ongespecificeerde gedragsstoornis heeft, maar dat dit niet leidt tot vermindering van de strafbaarheid. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden van de jeugddetentie en de GBM dadelijk uitvoerbaar verklaard, om te waarborgen dat de verdachte de behandeling en begeleiding krijgt die nodig zijn om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht (jeugd)
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-089648-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2005] in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] in [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 juli 2024 en 23 september 2024. De zittingen hebben achter gesloten deuren plaatsgevonden, omdat [verdachte] minderjarig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Op 14 juli 2024 heeft de rechtbank in deze strafzaak een tussenvonnis gewezen waarin de ten laste gelegde feiten 1, 3, 4, 5 en 6 bewezen zijn verklaard. De overwegingen en conclusies van de rechtbank ten aanzien van het bewijs, de strafbaarheid van de feiten, de strafbaarheid van [verdachte] , het beslag en de vordering van de benadeelde partij worden in dit eindvonnis als herhaald en ingelast beschouwd. Het tussenvonnis is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de officier van justitie opgedragen de jeugdreclassering (hierna: SAVE) en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) advies te laten uitbrengen over de noodzaak en haalbaarheid van een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM).
Het onderzoek is voortgezet op de terechtzitting op 23 september 2024 en is vervolgens gesloten.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis heeft overwogen, overweegt zij het volgende.

3.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 284 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), met uitzondering van de elektronische monitoring
Deze eis betekent dat [verdachte] een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou krijgen die gelijk is aan de dagen die hij al in voorarrest heeft gezeten (194 dagen).
De officier van justitie vordert ook aan [verdachte] GBM op te leggen voor de duur van twaalf maanden, met een vervangende jeugddetentie van zes maanden. De GBM dient te bestaan uit de voorwaarde dat [verdachte] zich moet laten behandelen bij [instelling] .
De officier van justitie vordert de te stellen voorwaarden en het toezicht bij de voorwaardelijke straf en de GBM dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert aan dat gelet op de aard en ernst van de feiten een lagere straf dan door de officier van justitie geëist passend is. De onvoorwaardelijke jeugddetentie dient gelijk te zijn aan het voorarrest. Er dient daarnaast geen voorwaardelijke straf en/of GBM te worden opgelegd. In het tussenvonnis is niet bewezen verklaard dat verdachte opzet had op het teweegbrengen van een explosie. Verdachte heeft, anders dan ten tijde van het NIFP onderzoek, inmiddels openheid van zaken gegeven. Het advies in de NIFP rapportage is dan ook achterhaald. De noodzakelijkheid van een GBM blijkt onvoldoende uit de rapporten van de deskundigen. Daar komt bij dat een GBM, kijkende naar de bewezenverklaarde feiten, geen proportionele maatregel is. Een GBM zal de verdere ontwikkeling van [verdachte] niet bevorderen, gelet op het standpunt van de heer Hafsi bij de eerdere zittingen.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de voorlopige hechtenis op te heffen bij einduitspraak en de schorsingsvoorwaarden te wijzigen in die zin dat de elektronische monitoring stop wordt gezet.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
3.3.1.
De aard en ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich in 2023 schuldig gemaakt aan het bedreigen van aangeefster door haar schoonheidssalon te beschieten en daarmee een ruit en de balie te vernielen, bedreiging van aangeefster door een explosief op het raam van haar salon te plakken, bedreiging van aangeefster via snapchat en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Met name de eerste twee bedreigingen acht de rechtbank zeer ernstige feiten. [verdachte] heeft met een vuurwapen een paar keer op de [benadeelde] in [vestigingsplaats] geschoten en een week later heeft hij bij de vestiging in Laren een explosief (twee pakketten flitspoeder) op het raam van de salon geplakt. Naar de explosieven is onderzoek gedaan en het NFI heeft geconcludeerd dat daarin een krachtige explosieve stof zat. Hoewel de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen hoe de explosieven tot ontploffing konden komen en daarom [verdachte] vrijspreekt van een poging of een voorbereiding van het teweegbrengen van een ontploffing, acht de rechtbank ook deze bedreiging zeer ernstig. De situatie moet voor het slachtoffer heel beangstigend zijn geweest, zoals ook blijkt uit haar toelichting op de vordering tot schadevergoeding. Op last van de politie heeft ze enkele weken moeten onderduiken en ze heeft een voortdurend gevoel van onveiligheid gehad. [verdachte] heeft met deze grote gevolgen voor het slachtoffer op dat moment geen rekening gehouden.
3.3.2.
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
De rechtbank heeft gekeken naar:
  • het strafblad van [verdachte] van 3 september 2024. [verdachte] is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld en de rechtbank neemt het strafblad daarom niet verder mee in haar overweging;
  • het psychologisch onderzoek over [verdachte] van 11 april 2024, opgesteld door drs. E.F. de Witt, GZ-psycholoog;
  • de rapportage van Samen Veilig Jeugdbescherming Midden-Nederland (hierna: SAVE) van 13 september 2024, opgesteld door M. van der Steen;
  • de rapportage van de Raad van 18 september 2024, opgesteld door D. Maljaars.
Het psychologisch onderzoek
In het psychologisch onderzoek van 11 april 2024 staat dat [verdachte] lijdt aan een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, die aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Dit leidt volgens de psycholoog niet tot het advies om de feiten [verdachte] in verminderde mate toe te rekenen, omdat niet is gebleken dat [verdachte] zich niet bewust kon zijn van de gevolgen van zijn gedrag en/of de strafbaarheid van zijn gedrag niet kon inzien. [verdachte] heeft pas op de zitting bekend dat hij de (bewezen verklaarde) feiten heeft gepleegd. Omdat hij ook bij de psycholoog niets wilde vertellen over de feiten waarvan hij werd verdacht, is door de psycholoog geen zicht gekregen op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Onduidelijk, en zorgelijk, is dat er geen zicht is op wat [verdachte] heeft gedreven bij de ten laste gelegde feiten. Er is daarnaast weinig zicht op het sociale netwerk van [verdachte] . Hij lijkt veelal zijn eigen gang te gaan en een deel van zijn leven af te schermen. In het afgelopen jaar is gebleken dat [verdachte] baat heeft bij veel toezicht, duidelijke kaders en begrenzing. Toen het juridische toezicht verminderde, is hij opnieuw met justitie in aanraking gekomen. Hoewel geen zicht is gekregen op de doorwerking van de psychopathologie op de gedragskeuzes en gedragingen van [verdachte] ten tijde van de tenlastegelegde feiten, kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat gedragsproblematiek van [verdachte] risico op recidive meebrengt. Behandeling is dan ook nodig om het risico op recidive te verminderen. Een strak kader en een lik op stuk beleid zijn geïndiceerd. Daarom wordt een GBM geadviseerd, waarbij onder andere ITB Harde Kern wordt ingezet, de ambulante behandeling vanuit een forensische polikliniek als [instelling] wordt voortgezet en [verdachte] naar school gaat en werkt. Wanneer [verdachte] zich niet aan voorwaarden houdt, kan in het kader van de GBM een time-out worden ingesteld.
De adviezen van de Raad en SAVE
Naar aanleiding van de opdracht van de rechtbank bij tussenvonnis van 16 juli 2024 hebben de Raad en SAVE gerapporteerd over de haalbaarheid en noodzakelijkheid van een GBM. Een GBM wordt door beide instanties haalbaar en noodzakelijk geacht. Uit deze rapporten blijkt dat er op 19 augustus 2024 een intakegesprek heeft plaatsgevonden bij [instelling] . [instelling] heeft inmiddels per brief laten weten dat [verdachte] bij hen in behandeling kan gaan. Er zal dan gewerkt worden aan de opgestelde doelen die [instelling] van de jeugdreclassering heeft ontvangen. [verdachte] heeft tijdens het gesprek het aanbod geaccepteerd om alvast bij [instelling] te beginnen. De Raad rapporteert dat een GBM met lik-op-stukbeleid noodzakelijk is, gelet op de ernst van de delicten die [verdachte] heeft gepleegd, het hoge recidiverisico en de wisselende motivatie van [verdachte] om mee te werken aan hulpverlening en behandeling. Wanneer [verdachte] onvoldoende meewerkt aan ITB Harde Kern en/of de behandeling, biedt een GBM een mogelijkheid voor een time-out binnen de JJI. Hiermee valt het behandelkader niet direct weg. Een GBM is daarom voor de behandeling het meest passend. Als [verdachte] zich niet aan de voorwaarden houdt, loopt hij het risico dat hij de opgelegde 12 maanden onvoorwaardelijk in een jeugdgevangenis zal moeten doorbrengen.
De deskundigen vinden daarnaast dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie passend is, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte :
(1) meeewerkt aan ITB Harde Kern. Een strak reclasseringskader is nodig in de vorm van ITB Harde Kern voor de duur van twaalf maanden. Om tot behandeling te komen en het recidiverisico te minimaliseren, is er voldoende toezicht en structuur nodig waarbij [verdachte] zijn vrijheden langzaam opbouwt;
(2) zich inzet voor het verkrijgen van een positieve dagbesteding;
(3) zich inzet voor het verkrijgen van een positieve vrijetijdsbesteding;
(4) zich houdt aan een contact- en locatieverbod met het slachtoffer en de vestigingen van haar schoonheidssalons;
(5) meewerkt aan hulpverlening; en
(6) zich houdt aan een locatieverbod en een locatiegebod met elektronisch toezicht.
Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie moet niet langer duren dan het voorarrest. De Raad adviseert om de bijzondere voorwaarden en de GBM dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
3.3.3.
De straf
De bewezenverklaarde feiten zijn ernstig en een onvoorwaardelijke jeugddetentie is daarvoor een passende straf. Gelet op de adviezen van de deskundigen acht de rechtbank het echter niet wenselijk dat [verdachte] nu terug naar de gevangenis moet. Zij zal daarom een jeugddetentie opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank, anders dan de verdediging, daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd passend. De ITB Harde Kern wordt opgelegd voor de duur van twaalf maanden, of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Gelet op het advies van de heer Hafsi ter zitting, zal de rechtbank geen elektronische monitoring opleggen.
Concluderend legt de rechtbank op een jeugddetentie van 284 dagen, met aftrek van het voorarrest (194 dagen), waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad, met uitzondering van de elektronische monitoring.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, namelijk de bedreigingen door op het pand in [vestigingsplaats] te schieten en op het pand in Laren een explosief te plaatsen. Gelet op de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw dergelijke misdrijven zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zal worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
3.3.4.
De GBM
De rechtbank zal daarnaast aan [verdachte] een GBM opleggen en overweegt hierover als volgt.
Gelet op de adviezen van de deskundigen is het noodzakelijk dat [verdachte] een GBM opgelegd krijgt. Hoewel [verdachte] bij het NIFP onderzoek nog geen openheid van zaken gaf, maakt dat niet dat het advies achterhaald is. Behandeling en begeleiding binnen een strak kader met veel structuur zijn essentieel voor [verdachte] om recidive te voorkomen en om zo gunstig mogelijk verder te ontwikkelen. In dat verband acht de rechtbank van belang dat [verdachte] tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opnieuw is aangehouden voor rijden in een gestolen auto (heling) en overtreding van de Opiumwet. Ook acht de rechtbank van belang dat [instelling] heeft aangegeven dat [verdachte] niet intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling. De behandeling binnen de GBM zal gewaarborgd kunnen worden door de mogelijkheid van een time-out in de jeugdgevangenis. De rechtbank acht een GBM, anders dan de verdediging, ook proportioneel: [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten.
De rechtbank zal het programma van de GBM, zoals ingevuld door het NIFP, overnemen. De rechtbank leest in de rapporten van het NIFP en de Raad dat er, om tot behandeling te komen, voldoende toezicht en structuur nodig is. De rechtbank acht het daarom van belang dat de GBM niet alleen bestaat uit de behandeling bij [instelling] , maar ook uit de ITB Harde Kern en de verplichting om zich in te zetten voor positieve dag- en vrijetijdsbesteding, De rechtbank zal, voor het geval [verdachte] niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt, bepalen dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 maanden.
Gelet op de problematiek van [verdachte] en het recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen. Het is ook in belang van [verdachte] dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is zodat er in geval van een eventueel hoger beroep geen onderbreking is in het toezicht en de behandeling. Daarom zal de rechtbank bevelen dat het programma waaruit de maatregel bestaat dadelijk uitvoerbaar is.

4.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36c, 36f, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 350, van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

5.BIJLAGE

Het tussenvonnis in Bijlage II maakt deel uit van dit vonnis.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 3 t/m feit 6 ten laste gelegde bewezen zoals in het tussenvonnis in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart hetgeen meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart in het tussenvonnis bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals in het tussenvonnis in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie 284 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekeringen voorlopige hechtenis doorgebracht
(194 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de 284 dagen jeugddetentie een gedeelte
van 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
twee (2) jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich zal houden aan de aanwijzingen, gegeven door Samen Veilig Midden-Nederland in het kader van de maatregel Toezicht & Begeleiding, waarvan maximaal 12 maanden in het kader van de maatregel ITB Harde Kern, en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • zich inzet voor het verkrijgen van een positieve dagbesteding (school en/of werk);
  • zich inzet voor het verkrijgen van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte [medeverdachte] (geboren op [1987] ) en aangeefster [aangeefster] (geboren op [1989] ), behoudens voor zover dit ten aanzien van aangeefster in het kader van een mediationtraject is;
  • zich gedurende het toezicht niet binnen een straal van ongeveer 500 meter bevindt van de [adres] in [vestigingsplaats] , welk gebied wordt omsloten door de navolgende straten in [vestigingsplaats] : […] .
Deze straten maken deel uit van het verboden gebied.
Een afbeelding van het verboden gebied is als bijlage aan het vonnis gehecht.
De politie is belast met het toezicht op de naleving van het contact en locatieverbod;
- waarbij aan voornoemde jeugdreclasseringsinstelling de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
GBM
- legt aan [verdachte] op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
twaalf (12) maanden, die eruit bestaat uit dat verdachte:
  • zich laat behandelen door [instelling] , of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zo lang de maatregel loopt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor behandeling;
  • zich zal houden aan de aanwijzingen, gegeven door Samen Veilig Midden-Nederland in het kader van de maatregel Toezicht & Begeleiding, waarvan maximaal 12 maanden in het kader van de maatregel ITB Harde Kern, en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • zich inzet voor het verkrijgen van een positieve dagbesteding (school en/of werk);
  • zich inzet voor het verkrijgen van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • beveelt, voor het geval [verdachte] niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de matregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van
  • waarbij de jeugdreclassering
  • beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel
Voorlopige hechtenis
- heft op het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
1 STK Wapen (G3159711)
  • 2 STK Munitie (G3159715)
  • 1 STK Patroonhouder (G3159731)
  • 1 STK Munitie (G3118225)
  • 1 STK Munitie (G3118227)
  • 1 STK Munitie (G3118228)
  • 1 STK Munitie (G3118229)
  • 2 STK Munitie (G3118234)
  • 1 STK Munitie (G3118235)
  • 1 STK Munitie (G3118235)
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [aangeefster] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
  • dit bedrag bestaat uit € 6.705,21 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte
  • wijst de vordering van [aangeefster] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter en kinderrechter, mr. I.G.C. Bij de Vaate, kinderrechter en mr. M.J. Westerink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 oktober 2024.
De jongste rechter mr. M.J. Westerink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: locatieverbod rondom [adres] in [vestigingsplaats]
De bijlage is i.v.m. mogelijke herleidbaarheid naar personen verwijderd.
Bijlage II: TUSSENVONNIS
Het tussenvonnis zie 16-089648-23 (P) d.d. 16-7-2024 ECLI:NL:RBMNE:2024:4264