ECLI:NL:RBMNE:2024:4264

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
16-089648-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake strafzaak tegen minderjarige verdachte voor wapenbezit en bedreiging met explosief

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenvonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder wapenbezit en bedreiging met een explosief. De zitting vond plaats op 2 juli 2024, achter gesloten deuren vanwege de minderjarigheid van de verdachte. De officier van justitie, mr. S. Mirshahi, heeft de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bedreigen van een benadeelde partij door een explosief op het raam van haar bedrijfspand te plakken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is om de zaak te behandelen. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij het wapenbezit heeft gepleegd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de poging tot ontploffing en heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten met betrekking tot de explosieven. De rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte het vuurwapen en de bedreiging heeft gepleegd. De zaak is heropend voor verder onderzoek naar de oplegging van een straf of maatregel, waarbij de rechtbank advies van de Raad voor de Kinderbescherming en jeugdreclassering heeft gevraagd over de haalbaarheid van een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM). De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, met uitzondering van een deel van de gevorderde schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht (jeugd)
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-089648-23 (P)
Tussenvonnis van de meervoudige kamer van 16 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2005] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] in [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2024. De zitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden, omdat [verdachte] minderjarig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. S. Mirshahi en van wat [verdachte] en zijn raadsvrouw, mr. L.E. Toet, advocaat te Utrecht, en wat mr. T.G.L. Meevis, advocaat te Eindhoven, namens de benadeelde partij [benadeelde] , naar voren hebben gebracht. Verder waren aanwezig en zijn gehoord: de heer M. van der Steen en mevrouw N. El Addouti, jeugdreclasseerders bij Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE) en D. Maljaars namens de Raad voor de Kinderbescherming.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
feit 1op 8 mei 2023 in Utrecht een pistool met munitie voorhanden heeft gehad;
feit 2primair:op 17 februari 2023 in [plaats] samen met anderen heeft geprobeerd om een ontploffing teweeg te brengen aan het pand van [onderneming] ( [adres] ) met gevaar voor goederen en/of personen;
subsidiair:op 17 februari 2023 in [plaats] samen met anderen een ontploffing aan het pand van [onderneming] ( [adres] ), met gevaar voor goederen en/of personen, heeft voorbereid, door:
- voorwerpen te verwerven/voorhanden te hebben bestemd tot het begaan van het misdrijf, namelijk twee pakketten flitspoeder, een squib en elektradaad;
feit 3op 17 februari 2023 in Laren samen met anderen [benadeelde] en medewerkers van [onderneming] heeft bedreigd door een explosief op het raam van [onderneming] te plakken;
feit 4op 10 februari 2023 in Utrecht samen met anderen [benadeelde] en medewerkers van [onderneming] heeft bedreigd door op het pand te schieten;
feit 5
op 10 februari 2023 in Utrecht samen met anderen een ruit en de balie van [benadeelde] / [onderneming] heeft vernield of beschadigd; en
feit 6op 16 maart 2023 in Utrecht [benadeelde] schriftelijk heeft bedreigd door haar via snapchat de berichten te sturen:
-"Kan ik snap van hamza krijgen aub" en/of
-"stuur zijn kanker snap" en/of
-"of ik blaas al jou kanwkr zakwn op".

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Voor het medeplegen van de feiten 4 en 5 vraagt de officier van justitie vrijspraak.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair: vrijspraak
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder feit 2 en zal dat hierna motiveren.
4.3.1.1 Primair: poging tot het teweeg brengen van een ontploffing
Voor een bewezenverklaring is vereist dat [verdachte] het voornemen en het opzet had om een ontploffing teweeg te brengen. Dit betekent dat hij wist dat hij een ontploffing teweeg kon brengen en dat ook wilde.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] met het plakken van het explosief tegen het raam bij [onderneming] in Laren het opzet en daarmee het voornemen had daar een ontploffing teweeg te brengen.
In de ochtend van 17 februari 2023 zijn voor het pand van [onderneming] in Laren twee pakketten aangetroffen, volledig in tape gewikkeld, en uit elk pakket stak een draad. Deze draden waren aan het eind opgerold. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) aan twee monsters van een stof uit de twee pakketten, is gebleken dat deze de explosieve stof flitspoeder bevatten. Flitspoeder is een krachtige explosieve stof. De rechtbank stelt vast dat de pakketten die zijn gevonden voor het pand van [onderneming] een explosief betrof.
[verdachte] heeft bekend dat hij het explosief op het raam van [onderneming] heeft geplakt, waarna het op de grond moet zijn gevallen. Hij heeft verklaard dat hij de opdracht heeft gekregen de pakketten op te halen in Utrecht en deze op het raam van [onderneming] te plakken. Dat hij dit heeft gedaan wordt bevestigd door de camerabeelden in het dossier waarop te zien is dat het explosief op het raam wordt geplaatst en het DNA van [verdachte] dat is aangetroffen op het explosief.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] geprobeerd heeft om (met het explosief) een ontploffing teweeg te brengen bij het pand van [onderneming] in Laren. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat hij de bedoeling had om de pakketten tot ontploffing te brengen. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet bekend geworden op welke manier het explosief tot ontploffing had kunnen worden gebracht. Dit blijkt niet uit hoe het pakket eruit zag en in het onderzoeksrapport van het NFI wordt niet duidelijk gemaakt wat er nog nodig was geweest om het explosief tot ontploffing te brengen. Op de camerabeelden die in het dossier zitten is te zien dat [verdachte] , nadat hij het explosief op het raam had geplakt, direct is weggegaan. Op die camerabeelden is niet te zien dat [verdachte] na het op het raam plakken van het explosief nog nadere (ontstekings)handelingen heeft verricht of dat heeft geprobeerd. Ook anderszins is dat niet uit het dossier en het onderzoek terechtzitting gebleken. In het feit dat [verdachte] 2,5 uur na het plaatsen van het explosief 112 heeft gebeld en heeft gemeld dat hij twee personen heeft zien inbreken bij [onderneming] in Laren, ziet de rechtbank eerder een contra-indicatie voor het teweeg willen brengen van een ontploffing. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden afgeleid dat [verdachte] opzet had op het teweegbrengen van een ontploffing, maar enkel dat de opzet van [verdachte] was gericht op het bedreigen van de eigenares en/of de medewerkers van [onderneming] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin worden vastgesteld dat [verdachte] voorwaardelijk opzet had op het teweegbrengen van een ontploffing. Daarvoor is vereist dat [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een ontploffing zou plaatsvinden. Bij gebrek aan informatie kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans was dat het explosief - in de staat zoals [verdachte] het explosief op de ruit heeft geplakt - zou ontploffen. De rechtbank is daarom van oordeel dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging om de explosieven tot ontploffing te brengen.
4.3.1.2 Subsidiair: voorbereiding tot het teweeg brengen van een ontploffing
De rechtbank acht ook niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] ter voorbereiding van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing bij het pand van [onderneming] in Laren het explosief heeft geplakt tegen het raam van dat pand.
Een voorbereiding van een misdrijf is strafbaar wanneer de dader opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft die bestemd zijn tot het begaan van dat misdrijf. Het opzet ziet niet alleen op het voorhanden hebben van het explosief, er moet ook een misdrijf zijn dat wordt voorbereid. [verdachte] moet, om tot een bewezenverklaring te komen, opzet hebben gehad op het teweegbrengen van een ontploffing. Zoals hiervoor onder 4.3.1.1 is overwogen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] met het plakken van het explosief tegen het raam bij [onderneming] in Laren het opzet had een ontploffing teweeg te brengen. De rechtbank is daarom van oordeel dat [verdachte] ook moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde voorbereiding van het tot ontploffing brengen van de explosieven.
4.3.2
Ten aanzien van feit 1: bewezenverklaring
[verdachte] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij dit feit heeft gepleegd. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar alleen opsommen welke bewijsmiddelen zij voor de bewezenverklaring gebruikt.
De gebruikte bewijsmiddelen [1] zijn:
- de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 2 juli 2024; [2]
- een proces-verbaal van onderzoek naar het wapen; [3]
- een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van [verdachte] . [4]
4.3.3
Ten aanzien van feit 3: bewezenverklaring
[verdachte] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij dit feit heeft gepleegd. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar alleen opsommen welke bewijsmiddelen zij voor de bewezenverklaring gebruikt.
De gebruikte bewijsmiddelen zijn:
- de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 2 juli 2024; [5]
- een proces-verbaal van aangifte door mevrouw [benadeelde] ; [6]
- een forensisch rapport over onderzoek naar het explosief. [7]
De hiervoor opgesomde bewijsmiddelen bevatten aanknopingspunten dat verdachte dit feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd. [verdachte] heeft dit feit naar het oordeel van de rechtbank dan ook gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.3.4
Ten aanzien van feit 4 en 5: bewezenverklaring
[verdachte] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij dit feit heeft. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar alleen opsommen welke bewijsmiddelen zij voor de bewezenverklaring gebruikt.
De gebruikte bewijsmiddelen zijn:
- de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 2 juli 2024; [8]
- een proces-verbaal van aangifte door de heer [aangever] namens mevrouw [benadeelde] . [9]
De hiervoor opgesomde bewijsmiddelen bevatten aanknopingspunten dat verdachte dit feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd. [verdachte] heeft deze feiten naar het oordeel van de rechtbank dan ook begaan in nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
4.3.5
Ten aanzien van feit 6: bewezenverklaring
[verdachte] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij dit feit heeft gepleegd. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsmiddelen staat, maar alleen opsommen welke bewijsmiddelen zij voor de bewezenverklaring gebruikt.
De gebruikte bewijsmiddelen zijn:
- de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 2 juli 2024; [10]
- een proces-verbaal van bevindingen over bedreiging via snapchat. [11]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
Feit 1
op 8 mei 2023 te Utrecht
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool omgebouwd naar scherpschietend, van het merk Blow, model Mini-9, kaliber 9mm P.A.Knall, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en
- bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten scherpe
patronen van het kaliber 7.65mm
voorhanden heeft gehad;
Feit 3
op 17 februari 2023 te Laren, tezamen en in vereniging met anderen [benadeelde] en de medewerkers van [onderneming] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door een explosief (met als inhoud onder meer flitspoeder) te plakken tegen het raam van het
bedrijfspand [onderneming] (waar deze [benadeelde] eigenaresse van is);
Feit 4
op 10 februari 2023 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen [benadeelde] en de medewerkers van [onderneming] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en met zware mishandeling, door meermalen met een vuurwapen op bedrijfspand [onderneming] (waar deze [benadeelde] eigenaresse van is) te schieten;
Feit 5
op 10 februari 2023 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en een balie, die geheel aan [benadeelde] en/of [onderneming] toebehoorden heeft vernield en beschadigd ;
Feit 6
op 16 maart 2023 te Utrecht [benadeelde] schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat, en
- brandstichting,door die [benadeelde] één of meerdere (snapchat)berichten te sturen en daarin de woorden toe te voegen:
-"Kan ik snap van hamza krijgen aub" en
-"stuur zijn kanker snap" en
-"of ik blaas al jou kanwkr zakwn op".
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door [verdachte] gepleegde feiten bestond. De door [verdachte] gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door [verdachte] gepleegde feiten:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 3:
het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van de feiten 4 en 5:
eendaadse samenloop van:
het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
en
het medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen;
ten aanzien van feit 6:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde geschiedt.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 4 en 5 moet worden gesproken van eendaadse samenloop, omdat het hier gaat om één feit, waarmee meerdere verbodsbepalingen zijn overtreden.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kan doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.
Zoals hieronder nader uitgelegd zal worden, wil de rechtbank zich nog laten voorlichten over de oplegging van een straf en/of maatregel. Zij zal daarom het onderzoek heropenen. Wel zal de rechtbank vast ingaan op het beslag en de vordering benadeelde partij.

8.BESLAG

Onder verdachte zijn de volgende goederen inbeslaggenomen:
  • 1 STK Wapen (PL0900-2023042395-3159711, vuurwapen (Pistool) Zwart);
  • 2 STK Munitie (PL0900-2023042395-3159715, kogelpatroon, Koper);
  • 1 STK Patroonhouder (PL0900-2023042395-3159731, zwart);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2023042395-3118225, mund huls);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2023042395-3118227, S&B 765);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2023042395-3118228, kogelpatroon, S&B 765);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2023042395-3118229, kogelpatroon, S&B 765);
  • 2 STK Munitie (PL0900-2023042395-3118234, mund projectiel);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2023042395-3118235, mund projectiel);
  • 1 STK Munitie (PL0900-2023042395-3118235, mund projectiel).
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de inbeslaggenomen goederen te onttrekken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich aan te sluiten bij de beslissing van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de inbeslaggenomen voorwerpen onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Met behulp van deze voorwerpen zijn de feiten begaan.

9.BENADEELDE PARTIJ

Mevrouw [benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 15.034,39. Dit bedrag bestaat uit € 7.534,39 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade als gevolg van de aan [verdachte] ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van mevrouw [benadeelde] toe te wijzen met uitzondering van het bedrag van € 829,00 dat is gevorderd voor de glasschade in Laren, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de materiële schadevergoedingsvordering gedeeltelijk af te wijzen. Zij voert aan dat de kosten die zijn gemaakt voor de inbraakpreventie moesten worden gemaakt nadat het pand voor de tweede keer gesloten was en niet al naar aanleiding van de feiten waarvoor [verdachte] terechtstaat. De factuur voor het herstellen van het kogelgat in de ruit van het pand van mevrouw [benadeelde] / [onderneming] in Laren, is in de procedure tegen [verdachte] niet aan de orde. Hij wordt namelijk niet verdacht van de beschieting van het pand in Laren.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot vergoeding van de immateriële schade te matigen. De schade is ontstaan door alle vier de incidenten, terwijl deze zaak slechts op twee van de vier incidenten ziet. De psychische schade is onvoldoende onderbouwd. Voor het bepalen van de immateriële schade moet de rechtbank aansluiten bij zaken over bedreiging. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om de gijzeling in het kader van de schadevergoedingsmaatregel op nihil te stellen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat mevrouw [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade heeft geleden. Deze schade betreft de kosten die zij heeft moeten maken om haar pand in Utrecht te mogen heropenen na sluiting ervan door de burgemeester (Factuur inbraakpreventie à € 5.206), de kosten voor de noodreparatie van het glas na de beschieting in Utrecht (Factuur glas à € 228,53) en de kosten voor het vervangen van de ruiten in Utrecht (Factuur [naam] à € 1.270,68). Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er wel een rechtstreeks verband is tussen de kosten die de benadeelde partij op last van de gemeente heeft moeten maken om het pand weer te mogen openen (in de factuur abusievelijk aangeduid met ‘inbraakpreventie’) en het handelen van [verdachte] , omdat hij in grote mate heeft bijgedragen aan de angst en onrust die is ontstaan en die geleid heeft tot de voorwaarde die gemeente heeft gesteld voor heropening. Voornoemde schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar.
De factuur van het kogelgat in de ruit in Laren (à € 829,18) komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [verdachte] niet wordt verdacht van en veroordeeld voor het beschieten van het pand van [onderneming] in Laren.
De rechtbank zal een bedrag van € 6.705,21 aan materiële schadevergoeding toewijzen.
Immateriële schade
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat mevrouw [benadeelde] recht heeft op een vergoeding van de immateriële schade die zij heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek hebben benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien zij ten gevolge van de strafbare feiten in hun persoon zijn aangetast. De rechtbank is van oordeel dat mevrouw [benadeelde] als rechtstreeks gevolg van het handelen van [verdachte] schade heeft geleden en nadeel heeft ondervonden.
[verdachte] heeft samen met anderen het pand van [onderneming] in Utrecht beschoten en op het raam van het bedrijfspand in Laren een explosief opgeplakt. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat er sprake is van aantasting in ‘persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
Van het beschieten van het pand van [onderneming] in Laren en het plaatsen van een explosief bij het bedrijf in Utrecht wordt [verdachte] niet verdacht. De schade die de benadeelde partij heeft geleden door de reeks van vier incidenten, kan daarom niet volledig aan hem worden toegerekend. Wel is de rechtbank van oordeel dat de angst en vrees die bij mevrouw [benadeelde] is ontstaan na het eerste (schiet)incident in Laren, dusdanig werd vergroot door de twee daaropvolgende incidenten waar [verdachte] wel betrokken bij is geweest dat de rechtbank aanleiding ziet meer dan de helft van de gevorderde immateriële schade toe te wijzen. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.000, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 februari 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal niet het volledig gevorderde bedrag van € 7.500 toewijzen, maar dit bedrag matigen tot € 5.000. Voor het meerdere is mevrouw [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering. Dit deel kan zij bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Concluderend wijst de rechtbank de vordering toe tot een totaalbedrag van € 11.705,21 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 februari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
[verdachte] is naar burgerlijk recht voor de materiële schade met zijn mededader(s) en voor de immateriële schade met zijn mededader(s) alsook met de daders van het niet tenlastegelegde beschieten van het pand van [onderneming] in Laren en het niet tenlastegelegde plaatsen van een explosief bij het bedrijf in Utrecht, hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor het gehele bedrag van € 11.705,21 aansprakelijk is.
Proceskostenveroordeling
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van mevrouw [benadeelde] aan [verdachte] de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 11.705,21 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 februari 2023 tot de dag van volledige betaling. Als [verdachte] niet betaalt, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat hij ten tijde van het feit nog minderjarig was.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.HEROPENING ONDERZOEK

De rechtbank heeft op de zitting van 2 juli 2024 de zaak inhoudelijk behandeld en op dezelfde dag het onderzoek gesloten. Tijdens de beraadslaging in raadkamer is de rechtbank gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de zaak aan te houden. Uit de rapporten van zowel de Raad als SAVE blijkt dat deze instanties nog geen advies kunnen uitbrengen over welke straf [verdachte] moet worden opgelegd. Mogelijk is een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) passend, zoals wordt geconcludeerd in het Pro Justitia-rapport. Voor het poneren van een strafeis acht de officier van justitie het noodzakelijk dat het GBM haalbaarheidsonderzoek eerst wordt afgerond. In dat kader moet nog een intake bij forensische polikliniek [instelling] plaats hebben. De intake van [verdachte] bij [instelling] is gepland in augustus 2024 en daarna zal in een rapport worden uiteengezet of en waarom een GBM wordt geadviseerd. De officier van justitie voelt zich op dit moment onvoldoende ingelicht over welke interventie moet plaatsvinden.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het Pro Justitia-onderzoek op basis van onvoldoende informatie heeft plaatsgevonden en uit de rapportage niet duidelijk blijkt waarom een GBM moet worden geëist. De feiten waarvan [verdachte] wordt verdacht en de psychische problematiek die is geconstateerd, maken een GBM daarnaast niet proportioneel. Bovendien zou een GBM de ontwikkeling van [verdachte] niet bevorderen, zoals een direct betrokken jeugdreclasseerder tijdens een eerdere zitting heeft verklaard.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Pro Justitia-rapport
In het Pro Justitia-rapport van 11 april 2024 staat dat [verdachte] lijdt aan een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, die aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Dit leidt volgens de psycholoog niet tot het advies om de feiten [verdachte] in verminderde mate toe te rekenen, omdat niet is gebleken dat [verdachte] zich niet bewust kon zijn van de gevolgen van zijn gedrag en/of de strafbaarheid van zijn gedrag niet kon inzien. [verdachte] heeft pas op de zitting bekend dat hij de (bewezen verklaarde) feiten heeft gepleegd. Omdat hij ook bij de psycholoog niets wilde vertellen over de feiten waarvan hij werd verdacht, is door de psycholoog geen zicht gekregen op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Onduidelijk, en zorgelijk, is dat er geen zicht is op wat [verdachte] heeft gedreven bij de ten laste gelegde feiten. Er is daarnaast weinig zicht op het sociale netwerk van [verdachte] . Hij lijkt veelal zijn eigen gang te gaan en een deel van zijn leven af te schermen. In het afgelopen jaar is gebleken dat [verdachte] baat heeft bij veel toezicht, duidelijke kaders en begrenzing. Toen het juridische toezicht verminderde, is hij opnieuw met justitie in aanraking gekomen. Hoewel geen zicht is gekregen op de doorwerking van de psychopathologie op de gedragskeuzes en gedragingen van [verdachte] ten tijde van de tenlastegelegde feiten, kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat gedragsproblematiek van [verdachte] risico op recidive meebrengt. Behandeling is dan ook nodig om het risico op recidive te verminderen. Een strak kader en een lik op stuk beleid zijn geïndiceerd. Daarom wordt een GBM geadviseerd, waarbij onder andere ITB Harde Kern wordt ingezet, de ambulante behandeling vanuit een forensische polikliniek als [instelling] wordt voortgezet en [verdachte] naar school gaat en werkt. Wanneer [verdachte] zich niet aan voorwaarden zou houden, kan in het kader van de GBM een time-out worden ingesteld.
De adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en SAVE
In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 juni 2024 is te lezen dat de Raad zich (op dit moment en mits praktisch haalbaar) kan vinden in het advies uit het Pro Justitia-rapport om [verdachte] een GBM op te leggen. De Raad voor de Kinderbescherming is echter wel van mening dat de uitkomst van het GBM-haalbaarheidsonderzoek moet worden afgewacht om tot een pedagogisch passend en goed onderbouwd advies te komen. Tijdens het intakegesprek bij [instelling] zal bekeken worden of [verdachte] voldoende intrinsiek gemotiveerd is voor de behandeling.
Ook SAVE adviseert bij brief van 21 juni 2024 aanhouding van de zaak in afwachting van het GBM haalbaarheidsonderzoek. Om een advies uit te kunnen brengen over de op te leggen straf, moet eerst duidelijk zijn of [instelling] [verdachte] in behandeling wil nemen en of [verdachte] over een langere periode in staat is om aan schorsingsvoorwaarden mee te werken.
Oordeel van de rechtbank
Voor de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel voor [verdachte] passend en geboden is, is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk om het advies van de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming af te wachten. De rechtbank heeft behoefte aan adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en SAVE om tot een afgewogen beslissing te kunnen komen over de vraag of en in welke mate gelet op zijn stoornis(sen) sprake is van gevaar voor herhaling en welke straf en/of maatregel (daarom) geïndiceerd en passend zijn/is. De rechtbank ziet zich genoodzaakt het onderzoek ter terechtzitting in verband met het voorgaande te heropenen en de officier van justitie op te dragen een reclasseringsrapport uit te laten brengen over de noodzaak en haalbaarheid van een GBM en naar aanleiding daarvan ook de Raad voor de Kinderbescherming advies te laten uitbrengen. Op grond van de geldende schorsingsvoorwaarden moet [verdachte] meewerken aan dit onderzoek.

11.BESLISSING

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
  • heropent het onderzoek dat ter terechtzitting van 2 juli 2024 is gesloten;
  • schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de rechtbank, in overleg met de officier van justitie en de raadslieden van verdachte en de benadeelde partij, op een zo kort mogelijke termijn een nieuwe zittingsdatum zal bepalen waarop de zaak verder zal worden behandeld;
  • draagt de officier van justitie op om een reclasseringsrapport uit te laten brengen over (onder meer) de noodzaak en haalbaarheid van een GBM en naar aanleiding daarvan ook advies te laten uitbrengen door de Raad voor de Kinderbescherming;
  • beveelt de oproeping van [verdachte] tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte en de benadeelde partij [benadeelde] en haar raadsman.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. I.G.C. Bij de Vaate, kinderrechter en mr. M.J. Westerink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juli 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
feit 1hij op of omstreeks 8 mei 2023 te Utrecht
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een (gas)pistool omgebouwd naar scherpschietend, van het merk Blow,
model Mini-9, kaliber 9mm P.A.Knall, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/of pistool en/of
- bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
scherpe patronen van het kaliber 7.65mm
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
feit 2primairhij op of omstreeks 17 februari 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te
brengen aan het pand van [onderneming] gelegen aan de [adres] , met dat opzet
een explosief (met als inhoud onder meer flitspoeder) heeft geplakt tegen het raam
van voornoemd pand
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor bewoner(s)van de aangrenzende woningen en/of een
of meer andere perso(o)n(en) te duchten is,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2023 te Laren, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten het opzettelijk
teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoner(s)van
de aangrenzende woningen en/of een of meer andere perso(o)n(en) te duchten is,
opzettelijk voorwerpen en/of stoffen te weten een explosief bestaande uit
- twee pakketten met als inhoud flitspoeder en/of
- een squib en/of
- een elektradraad
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3hij op of omstreeks 17 februari 2023 te Laren,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,Pagina 3
Parketnummer 16-089648-23
Naam [verdachte] .
[benadeelde] en/of de medewerkers van [onderneming] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door een explosief (met als inhoud onder meer flitspoeder) te plakken tegen het
raam van het bedrijfspand [onderneming] (waar deze [benadeelde] eigenaresse van
is);
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 4hij op of omstreeks 10 februari 2023 te Utrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[benadeelde] en/of de medewerkers van [onderneming] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op bedrijfspand
[onderneming] (waar deze [benadeelde] eigenaresse van is) te schieten;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 5hij op of omstreeks 10 februari 2023 te Utrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een balie, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] en/of [onderneming] , in elk geval aan
een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 6hij op of omstreeks 16 maart 2023 te Utrecht, althans in Nederland,
[benadeelde] schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of goederen, en/of
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen
en/of goederen ontstaat, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door die [benadeelde] één of meerdere (snapchat)berichten te sturen en daarin de
woorden toe te voegen:
-"Kan ik snap van hamza krijgen aub" en/of
-"stuur zijn kanker snap" en/of
-"of ik blaas al jou kanwkr zakwn op",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
(art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, opgemaakt door Politie Eenheid Midden-Nederland, namelijk het procesdossier (deel 1) genummerd 230705.1109.2460.eind, van 3 november 2023, doorgenummerd 1 tot en met 456, het aanvullend procesdossier (deel 2) genummerd 240321.1038.2460 van 21 maart 2024, doorgenummerd pagina 1 tot en met 254 en het forensisch dossier (deel 3) genummerd PL0900-2023042395/2023049792/2023146821 van 27 november 2023 doorgenummerd pagina 1 tot en met 242. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van de verdachte in het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 juli 2024.
3.Pagina 166 van het forensisch dossier (deel 3).
4.Pagina 272 van het procesdossier (deel 1).
5.De verklaring van de verdachte in het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 juli 2024.
6.Pagina 67 van het procesdossier (deel 1).
7.Een rapport van 2 november 2023 van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende explosievenonderzoek, opgesteld door deskundige dr. J. Dalmolen, pagina 85 tot en met 90.
8.De verklaring van de verdachte in het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 juli 2024.
9.Pagina 39 en 40 van het procesdossier (deel 1).
10.De verklaring van de verdachte in het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 juli 2024.
11.Pagina 124 en 125 van het procesdossier (deel 1).