ECLI:NL:RBMNE:2024:5641

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/3905
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aan haar toegekende verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres heeft in 2022 een aanrijding gehad, waardoor zij klachten heeft aan haar rug, armen en benen, en haar woning niet meer geschikt is. Na een keukentafelgesprek op 22 mei 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist op 10 juli 2023 een verhuisadvies gegeven, maar de aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding afgewezen. Na bezwaar heeft het college op 20 september 2023 een verhuiskostenvergoeding van € 3.000,- toegekend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening is dat de vergoeding niet hoog genoeg is en dat de werkelijke kosten van de verhuizing € 7.133,88 bedragen.

De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 behandeld. Eiseres stelt dat de door verweerder toegekende verhuiskostenvergoeding niet voldoet aan de eisen van een passende bijdrage, zoals bedoeld in de Wmo 2015. De rechtbank overweegt dat de hoogte van de vergoeding is vastgesteld op basis van gemiddelde kosten en dat er geen reden is om af te wijken van het standaardbedrag. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom in haar geval van het standaardbedrag had moeten worden afgeweken. De rechtbank concludeert dat de vergoeding van € 3.000,- een passende bijdrage levert en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, en is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist

(gemachtigde: mr. M.S. Exler).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aan haar toegekende verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
2. Op 22 mei 2023 heeft er een keukentafelgesprek plaatsgevonden met eiseres. Eisers heeft aangegeven dat zij door een aanrijding in 2022 klachten heeft aan haar rug, armen en benen en dat daardoor haar woning niet meer geschikt voor haar is. Bij besluit van 10 juli 2023 (primair besluit I) heeft verweerder besloten om aan eiseres een verhuisadvies toe te kennen, maar haar aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding af te wijzen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar ingediend. Bij besluit van 20 september 2023 (primair besluit II) heeft verweerder primair besluit I ingetrokken en heeft verweerder aan eiseres een verhuisadvies en een verhuiskostenvergoeding ter hoogte van € 3.000,- toegekend.
3. Eiseres heeft hiertegen bezwaar ingesteld. Met het bestreden besluit van 27 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder, onder verwijzing naar het advies van Adviescommissie Bezwaarschriften, bij primair besluit II gebleven.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten van partijen
6. Partijen zijn het oneens over de vraag of de verhuiskostenvergoeding van € 3.000,- in dit geval een passende bijdrage is, zoals bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.
7. Verweerder heeft voor het bepalen van de hoogte van het standaardbedrag rekening gehouden met de gemiddelde kosten voor een verhuizing volgens de branchevereniging [branchevereniging] en de kosten voor stoffering en behangen van een woning voor drie personen volgens de Nibud Prijzengids 2023-2024. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat voor de vraag of er van het standaardbedrag moet worden afgeweken onder andere van belang is hoe groot het gezin is, hoeveel spullen de verhuizing omvat, of er sprake is van verhuizing binnen de regio, of er veel binnen de nieuwe woning moet worden vervangen en of er sprake is van allergieën. Verweerder heeft aangegeven dat er in de situatie van eiseres geen reden is om af te wijken. Eiseres is alleen, zij is binnen de gemeente verhuisd en er is niet gebleken dat er veel aanpassingen nodig waren of sprake was van allergieën.
8. Eiseres vindt dat de door verweerder toegekende verhuiskostenvergoeding niet hoog genoeg is. De daadwerkelijke kosten van de verhuizing bedragen € 7.133,88. Eiseres voert aan dat verweerder op grond van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zeist 2023 (de Beleidsregels) moet onderzoeken of het standaardbedrag van € 3.000,- naar boven of naar beneden moet worden bijgesteld en dat verweerder heeft nagelaten om dat in haar geval te onderzoeken. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte de door haar overlegde offertes (dan wel factuur) niet als uitgangspunt heeft genomen bij de beoordeling of er reden was om van de standaard verhuiskostenvergoeding af te wijken. In het verweerschrift in bezwaar heeft verweerder verwezen naar de Nibud prijzengids, maar die prijzen zijn gebaseerd op vinyl in plaats van laminaat en ook zijn hierbij de ondervloer en legkosten niet betrokken. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat de keuze voor laminaat in plaats van vinyl is gelegen in het feit dat sprake is van gehorige woningen. Verder heeft verweerder verwezen naar informatie op de website van de branchevereniging [branchevereniging] , maar eiseres heeft de genoemde bedragen daar niet kunnen terugvinden.
Juridisch kader
9. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
10. Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, onder e van de Verordening Sociaal Domein Zeist 2020 (de Verordening) is de hulp op maat niet luxer of duurder dan nodig is. Artikel 2.6 van de Beleidsregels bepaalt dat bij de inzet van de hulp op maat wordt gezocht naar een passende oplossing. Als er meerdere oplossingen passend zijn, wordt de goedkoopst passende oplossing gekozen. Als een inwoner een duurdere oplossing wil, betaalt hij de extra kosten zelf.
11. Op grond van artikel 5.2.1, tweede lid, van de Verordening en artikel 6.3.4 van de Beleidsregels kan iemand die vanwege zijn beperkingen niet meer in zijn eigen woning kan wonen en daarom moet verhuizen, in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. Op grond van artikel 1.2 van bijlage 2 bij de Beleidsregels bedraagt het standaardbedrag voor de verhuiskostenvergoeding € 3.000,-. Per situatie wordt onderzocht of hiervan naar boven of naar beneden moet worden afgeweken.
Oordeel van de rechtbank
12. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of met de toepassing van deze forfaitaire vergoeding in het geval van eiseres een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt geleverd. Hierbij is van belang dat een forfaitaire vergoeding die zo ver afstaat van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de gevolgen van de beperkingen, niet kan gelden als maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. [1]
13. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat met de financiële maatwerkvoorziening van € 3.000,- geen passende bijdrage wordt geleverd, gewezen op een door haar opgesteld kostenoverzicht, een offerte van een verhuisbedrijf en een offerte en factuur van een bedrijf dat vloeren levert en legt. In totaal komt eiseres uit op een bedrag van € 7.133,88. De rechtbank is van oordeel dat uit deze stukken niet blijkt dat is uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossingen voor de inrichting van de woning in dit specifieke geval. Daarom is niet gebleken dat verweerder met de toegekende verhuiskostenvergoeding in dit geval geen passende bijdrage heeft geleverd, als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. De rechtbank is verder van oordeel dat de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of er reden was voor afwijking van het standaardbedrag niet kan slagen. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat al bij de melding de specifieke omstandigheden van eiseres in beeld zijn gebracht en dat hier geen reden uit bleek om af te wijken van het standaardbedrag. In de bezwaarfase heeft verweerder nogmaals met inachtname van alles wat bekend was afgewogen of er een reden was voor afwijking van de standaardvergoeding. Eiseres heeft verder niet onderbouwd (in bezwaar en beroep) waarom in haar geval van het standaardbedrag had moeten worden afgeweken. De eerst in beroep ter zitting ingenomen stelling dat de keuze voor laminaat in plaats van vinyl is gelegen in het feit dat sprake is van gehorige woningen, is niet nader onderbouwd en kan al daarom niet tot een ander oordeel leiden.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie in dit kader de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:395.