In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-waarde van een woning in Utrecht. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.F.J.M. van Abbe, betwistte de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde WOZ-waarde van € 374.000,-, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2022. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door R. Janmaat, had in een eerdere beschikking van 31 januari 2023 deze waarde vastgesteld en het bezwaar van eiser op 6 december 2023 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 22 augustus 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiser stelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de verouderde staat van de woning en het slechte duurzaamheidsniveau. De heffingsambtenaar verdedigde zijn standpunt met een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met vijf referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen goed vergelijkbaar waren met de woning van eiser.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de staat van de woning en het duurzaamheidsniveau, en dat eiser geen bewijs had geleverd voor zijn claims. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 374.000,- gehandhaafd blijft. Er was geen aanleiding voor een veroordeling van de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.