ECLI:NL:RBMNE:2024:557

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
C/16/554092 / HA ZA 23-235
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en overhangende takken met betrekking tot kadastrale grensreconstructie

In deze zaak, die zich afspeelt in Utrecht, betreft het een burengeschil over de erfgrens tussen twee percelen. Eiser, eigenaar van perceel [straat] [nummeraanduiding 2], heeft een grensreconstructie laten uitvoeren omdat er onenigheid was over de locatie van de erfgrens met het perceel van gedaagde sub 1, die eigenaar is van perceel [straat] [nummeraanduiding 1]. De rechtbank heeft op 14 februari 2024 geoordeeld dat de erfgrens overeenkomt met de kadastrale grensreconstructie van 21 april 2022. Eiser vorderde onder andere dat gedaagde sub 1 de overkapping en het houthok, die volgens hem gedeeltelijk op zijn perceel staan, zou verwijderen. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, evenals de vordering tot snoeien van overhangende takken van bomen op het perceel van gedaagde sub 1. De rechtbank oordeelde dat de bomen niet getopt hoeven te worden, omdat er geen onrechtmatige hinder is vastgesteld. Gedaagde sub 1 is veroordeeld tot het betalen van de kosten van de kadastrale grensreconstructie en de proceskosten. De rechtbank heeft ook dwangsommen opgelegd voor het niet naleven van de veroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/554092 / HA ZA 23-235
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. G. Willemsen te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. G. Visser te HARDERWIJK.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 11;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 6;
  • akte overlegging aanvullende producties met producties 12 t/m 15 van [eiser] .
1.2.
Op 11 augustus 2023 heeft een descente plaatsgevonden aan de [straat] [nummeraanduiding 1] te [plaats] . Aansluitend heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in een zaal van de locatie Amersfoort van de rechtbank. [eiser] is verschenen samen met zijn advocaat mr. G. Willemsen. [gedaagde sub 1] c.s. is verschenen samen met zijn advocaten mr. G. Visser en mr. D. Muller. Beide partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, [gedaagde sub 1] c.s. mede aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Daarnaast hebben partijen vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken en deze toegevoegd aan het griffiedossier. Na afloop van de zitting hebben partijen verzocht de zaak aan te houden, om te onderzoeken of zij een minnelijke regeling kunnen bereiken. Op 15 november 2023 is door [eiser] het verzoek ingediend alsnog vonnis te wijzen, omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
2. De beoordeling
De kern van de zaak
2.1.
Tussen partijen staat de locatie van de erfgrens ter discussie. In het verlengde daarvan zijn partijen het oneens over het al dan niet verwijderen van een overkapping en het houthok, over het snoeien van de overhangende takken en over het toppen van de bomen door [gedaagde sub 1] c.s. Geoordeeld wordt dat [gedaagde sub 1] c.s. de overkapping en het houthok gedeeltelijk over de erfgrens heeft geplaatst en deze daarom moet verwijderen (verplaatsen). Ook de overhangende takken moeten worden gesnoeid. De bomen hoeven niet getopt te worden, omdat onrechtmatige hinder aan de zijde van [eiser] niet wordt vastgesteld.
Waar deze zaak over gaat
2.2.
[eiser] is sinds 19 juni 1986 eigenaar van het perceel [straat] [nummeraanduiding 2] [letteraanduiding 1] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letteraanduiding 2] , nummer [nummeraanduiding 3] (hierna “perceel [nummeraanduiding 3] ”). [gedaagde sub 1] c.s. is sinds 29 juli 2011 eigenaar van het perceel [straat] [nummeraanduiding 1] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letteraanduiding 2] , nummer [nummeraanduiding 4] (hierna “perceel [nummeraanduiding 4] ”).
2.3.
Het perceel van [eiser] en van [gedaagde sub 1] c.s. grenzen gedeeltelijk aan elkaar:
Figuur 1: kadastrale kaart in productie 3 dagvaarding
2.4.
Medio 2021 heeft [gedaagde sub 1] c.s. een overkapping gebouwd tussen het tuinhuis achterin zijn tuin en een betonnen muur. Tegen deze betonnen muur heeft [gedaagde sub 1] c.s. in dezelfde periode ook een houten hok voor opslag van brandhout geplaatst. Volgens hem is deze betonnen muur mandelig en grenzen genoemde bouwwerken dus aan de erfgrens met perceel [nummeraanduiding 3] . Volgens [eiser] daarentegen staat de betonnen muur volledig op perceel [nummeraanduiding 3] , zijn perceel. Dit betekent dat een deel van de overkapping over de erfgrens en daarmee op perceel [nummeraanduiding 3] staat, aldus [eiser] .
2.5.
[eiser] heeft zijn twijfels over de plek van de overkapping en het houthok ten opzichte van de erfgrens gemeld bij [gedaagde sub 1] c.s. op het moment dat [gedaagde sub 1] c.s. bezig was met de bouw van deze bouwwerken. [gedaagde sub 1] c.s. heeft naar aanleiding hiervan zijn bouwplannen niet gewijzigd.
2.6.
Vanwege de discussie over de erfgrens heeft [eiser] opdracht gegeven een grensreconstructie door een landmeterspecialist van het kadaster te laten plaatsvinden. Dit is op 20 april 2022 gebeurd. Tijdens deze grensreconstructie is de erfgrens tussen de percelen [nummeraanduiding 3] en [nummeraanduiding 4] aan de achterkant van perceel [nummeraanduiding 4] aangegeven met een ijzeren buis. [gedaagde sub 1] c.s. was niet bij deze grensreconstructie aanwezig. Hij is wel door [eiser] op de hoogte gesteld van deze grensreconstructie en uitgenodigd hierbij aanwezig te zijn.
2.7.
Op basis van het relaas van bevindingen dat naar aanleiding van deze grensreconstructie (productie 4 dagvaarding) is opgesteld, meent [eiser] dat [gedaagde sub 1] c.s. de overkapping en het houthok gedeeltelijk op zijn perceel heeft geplaatst. [eiser] wil daarom graag dat [gedaagde sub 1] c.s. de erfgrens, zoals vastgesteld tijdens de grensreconstructie, respecteert en de bouwwerken verwijdert voor zover deze op perceel [nummeraanduiding 3] rusten. [gedaagde sub 1] c.s. is het hier niet mee eens en heeft aan dit verzoek tot nu toe geen gehoor gegeven. Hij voert verweer door aan te voeren dat, mocht geoordeeld worden dat de bouwwerken wel over de erfgrens staan, dit stukje grond door verjaring eigendom van [gedaagde sub 1] c.s. is geworden.
2.8.
Verder stelt [eiser] dat er takken van de laurierkersen en van de magnolia die op perceel [nummeraanduiding 4] staan, over de erfgrens hangen. Hij wil dat [gedaagde sub 1] c.s. deze takken terugsnoeit. Ook stelt [eiser] dat de bomen getopt moeten worden (tot drie meter hoogte), omdat hij hinder van de hoogte van de bomen ondervindt. De bomen zouden namelijk buitensporig veel schaduw op perceel [nummeraanduiding 3] veroorzaken wat niet goed zou zijn voor de groenten en het fruit die hij in zijn tuin kweekt. [gedaagde sub 1] c.s. is het ook op deze punten niet eens met [eiser] en hij heeft om die reden aan de verzoeken van [eiser] nog geen gehoor gegeven.
De erfgrens komt overeen met de kadastrale grensreconstructie van 21 april 2022
2.9.
[eiser] vordert primair een verklaring voor recht dat de erfgrens tussen de percelen is zoals die in de kadastrale grensreconstructie van 21 april 2022 (productie 4 dagvaarding) is weergegeven. Deze vordering zal worden toegewezen. Dit wordt hieronder nader toegelicht. Nu het primaire onder Ia in het petitum gevorderde zal worden toegewezen, wordt aan het subsidiair onder Ib in het petitum gevorderde niet toegekomen.
Erfgrens volgens kadastrale grensreconstructie
2.10.
Volgens [eiser] komt de juridische erfgrens overeen met de erfgrens die tijdens de erfgrensreconstructie op 20 april 2022 bepaald is. Tijdens de grensreconstructie van het kadaster op 20 april 2022 is aan de achterkant van de percelen een ijzeren buis in de grond geslagen op de plek waar zich volgens het kadaster de erfgrens tussen de achterkant van perceel [nummeraanduiding 4] en de zijkant van perceel [nummeraanduiding 3] bevindt:
Figuur 2: uitsnede foto in productie 6 dagvaarding
(* ivm anonimiseren is figuur 2 verwijderd)
Figuur 3: foto in productie 2 conclusie van antwoord
(* ivm anonimiseren is figuur 3 verwijderd)
Op de afbeeldingen zijn twee betonnen palen te zien. De met geel gearceerde ijzeren ronde buis geeft de precieze erfgrens weer volgens het kadaster. Links van de ijzeren buis bevindt zich perceel [nummeraanduiding 3] en rechts daarvan bevindt zich perceel [nummeraanduiding 4] .
2.11.
Volgens het relaas van bevindingen eindigt de erfgrens tussen percelen [nummeraanduiding 3] en [nummeraanduiding 4] aan de andere kant ter hoogte van de schuur op perceel [nummeraanduiding 5] (figuur 4). Op basis van de gegevens in het relaas van bevindingen kan berekend worden dat de afstand tussen punt 16 (de geel gearceerde ijzeren buis) en punt 15, de lengte van de perceelgrens tussen de percelen [nummeraanduiding 3] en [nummeraanduiding 4] , 10,35 meter is. De afstand tussen het schuurtje, punt 14 en punt 15 is berekend op 0,12 meter. Uit het relaas van bevindingen volgt dat de erfgrens in een rechte lijn met een lengte van 10,35 meter vanaf de geel gearceerde ijzeren buis naar punt 15, het punt op 0,12 meter vanaf de hoek van het schuurtje op perceel [nummeraanduiding 5] loopt:
Figuur 4: uitsnede afbeelding productie 4 dagvaarding
(* ivm anonimiseren is figuur 4 verwijderd)
Feitelijke situatie
2.12.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. illustreert de huidige feitelijke situatie de juridische erfgrens, wat betekent dat de betonnen muur mandelig is en daarmee de erfgrens markeert.
2.13.
De huidige feitelijke situatie is als volgt. In figuur 5 zijn dezelfde betonnen palen uit de figuren 2 en 3 te zien. Tijdens de descente op 11 augustus 2023 is vastgesteld dat de linker betonnen paal, de paal op perceel [nummeraanduiding 3] , bestaat uit een H-profiel. Daarnaast is vastgesteld dat de buitenkant van het H-profiel van die betonnen paal aan de zijde van perceel [nummeraanduiding 4] aan de erfgrens grenst die met de geel gearceerde ijzeren ronde buis is aangegeven. In het midden van het H-profiel staat, haaks op de betonnen paal uit de figuren 2,3 en 5, de betonnen muur. De betonnen muur loopt door tot aan de schuur op perceel [nummeraanduiding 5] , zie figuur 6, met om de paar meter dezelfde betonnen paal met H-profiel als in de figuren 2 en 3, zie figuur 7. Binnen het H-profiel, dus tegen de betonnen muur aan, heeft [gedaagde sub 1] c.s. de overkapping en het houthok gebouwd.
2.14.
Met het overleggen van het relaas van bevindingen van de grensreconstructie heeft [eiser] in principe voldoende onderbouwd gesteld dat de strook grond waar discussie over is zijn eigendom is. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de stelling van [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagde sub 1] c.s. heeft namelijk niet de juistheid van de uitkomst van de kadastrale grensreconstructie betwist. Het enkele feit dat [gedaagde sub 1] c.s. aanvoert dat de kadastrale erfgrens niet gelijk is aan de fysieke/feitelijke erfgrens is onvoldoende om de kadastrale grensreconstructie terzijde te schuiven. Dit betekent dat [eiser] op dit punt in het gelijk wordt gesteld, tenzij het beroep door [gedaagde sub 1] c.s. op verjaring van de betreffende strook grond slaagt.
Het verjaringsverweer van [gedaagde sub 1] c.s. slaagt niet
2.15.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer door te stellen dat, voor zover het houthok en de overkapping (toch) op perceel [nummeraanduiding 3] geplaatst zijn, het eigendom van dit stukje grond door verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring op hem is overgegaan. Dit verweer slaagt niet. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
2.16.
Uit artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat het eigendom van een registergoed wordt verkregen door een bezitter te goeder trouw die het bezit gedurende tien jaar onafgebroken heeft uitgeoefend.
2.17.
Goede trouw is niet vereist voor het verkrijgen van een registergoed op grond van bevrijdende verjaring. Degene die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw (artikel 3:105 BW). De termijn voor bevrijdende verjaring is in beginsel twintig jaar (3:306 BW).
2.18.
Voor een geslaagd beroep op zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring moet sprake zijn van bezit. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 lid 1 BW). Van inbezitneming is sprake als iemand zich de feitelijke macht over een goed verschaft (artikel 3:113 BW). Of sprake is van inbezitneming / bezit wordt beoordeeld naar verkeersopvatting en met inachtneming van de wettelijke regels en op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Het in artikel 3:108 BW genoemde criterium is een objectieve maatstaf, die meebrengt dat alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de bestemming van het betrokken goed, moeten worden meegewogen. Dit bezit moet ondubbelzinnig en openbaar, en daarmee naar buiten toe kenbaar, zijn (ECLI:NL:HR:2017:309). Van ondubbelzinnig bezit is sprake als de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar van het betreffende perceel daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (ECLI:NL:HR:1993:ZC0826).
2.19.
[gedaagde sub 1] c.s. onderbouwt zijn beroep op bezit van het stukje grond met verklaringen van de voormalig eigenaar van zijn perceel en van buurtbewoners waarin zou staan dat de betonnen muur er al sinds de jaren ’80 zou zijn. De grond achter de betonnen muur was volgens [gedaagde sub 1] c.s. daarmee vanaf die periode niet toegankelijk voor [eiser] . Daarnaast stelt [gedaagde sub 1] c.s. dat hij over dit stukje grond feitelijke macht heeft uitgeoefend vanaf het moment dat hij eigenaar werd van perceel [nummeraanduiding 4] (2011). Uit de conclusie van antwoord wordt begrepen dat de wijze waarop deze feitelijke macht door [gedaagde sub 1] c.s. zou zijn uitgeoefend bestaat uit het in 2011 plaatsen van een tuinhuis achterin de tuin, waar door [eiser] nooit tegen geprotesteerd is. Ook zou de betonnen muur aan de zijde van perceel [nummeraanduiding 4] na de bouw van het tuinhuis geschilderd zijn door [gedaagde sub 1] c.s.
2.20.
Met het plaatsen van het tuinhuis in 2011 en het verven van de betonnen muur aan één kant vlak daarna is geen sprake is van inbezitneming van het betreffende stuk grond door [gedaagde sub 1] c.s. zoals toegelicht in overweging 2.18 van dit vonnis. Tijdens de descente is namelijk gebleken dat het tuinhuis niet op het stuk grond staat dat onderwerp is van dit geschil. Het enkel verven van de betonnen muur is voor inbezitneming onvoldoende.
2.21.
Wat wel een daad van inbezitneming is, is het plaatsen van de overkapping en het plaatsen van het houthok. Allebei tegen de betonnen muur aan. Dit zou ongeveer tweeëneenhalf jaar geleden, medio 2021, gebeurd zijn. Dat is niet lang genoeg geleden om aan de verjaringstermijn van verkrijgende (tien jaar) dan wel bevrijdende verjaring (twintig jaar) te voldoen. Of aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. sprake was van goede trouw, kan daarom onbesproken blijven. De stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat het eigendom van het stukje grond van perceel [nummeraanduiding 3] aan ‘zijn’ kant van de betonnen muur door verjaring door hem is verkregen, slaagt dus niet.
De bouwwerken moeten worden verwijderd voor zover ze over de erfgrens gebouwd zijn
2.22.
[eiser] vordert het ontruimen van perceel [nummeraanduiding 3] voor zover [gedaagde sub 1] c.s. dit in gebruik heeft. De rechtbank wijst deze vordering toe.
2.23.
De overkapping en het houthok zijn tegen de betonnen muur gebouwd. Aangezien geoordeeld zal worden dat de juridische erfgrens overeenkomt met de kadastrale erfgrens, moet [gedaagde sub 1] c.s. de overkapping en het houthok verwijderen voor zover deze op perceel [nummeraanduiding 3] gebouwd zijn.
2.24.
[eiser] vordert een dwangsom op te leggen van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 voor iedere dag, gerekend vanaf twee weken na datum vonnis, dat niet tijdig aan deze veroordeling is voldaan. Hiertegen is door [gedaagde sub 1] c.s. geen verweer gevoerd. De vordering tot het opleggen van een dwangsom zal daarom worden toegewezen. Wel zullen de gevorderde bedragen ambtshalve worden gematigd en zal de gevorderde termijn van twee weken worden verlengd tot het bedrag en de termijn zoals hierna in de beslissing is genoemd.
Het overhangend groen moeten worden gesnoeid
2.25.
[eiser] vordert dat de overhangende takken van de laurierkersen en de magnolia door [gedaagde sub 1] c.s. minimaal twee keer per jaar moeten worden gesnoeid voor zover ze over de erfgrens hangen. De rechtbank wijst deze vordering toe. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
2.26.
Op grond van artikel 5:44 BW heeft de eigenaar van een perceel grond waarover de takken van bomen van zijn buurman overhangen, de bevoegdheid om die takken te snoeien als de buurman na een aanmaning heeft geweigerd om dat te doen. In beginsel heeft [eiser] dan ook de bevoegdheid om de overhangende takken van de magnolia en de laurierkers zelf te verwijderen of te vorderen dat [gedaagde sub 1] c.s. deze alsnog verwijdert. Dat is anders als sprake is van misbruik van (eigendoms)recht. Hiervan kan onder meer sprake zijn als men, gelet op de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13 BW).
2.27.
Zoals in overweging 2.9 genoemd, komt de erfgrens overeen met de uitkomst van de kadastrale grensreconstructie. Tijdens de descente is vastgesteld dat diverse takken van de laurierkersen en van de magnolia over de erfgrens hangen. [eiser] kan dus van [gedaagde sub 1] c.s. eisen dat deze takken worden gesnoeid tot het punt dat de takken niet meer over de erfgrens hangen.
2.28.
Onder punt 3.30 van de conclusie van antwoord staat genoteerd dat [gedaagde sub 1] c.s. bereid is jaarlijks snoeiwerkzaamheden uit te voeren. Wel wordt in de pleitaantekeningen van [gedaagde sub 1] c.s. verweer gevoerd tegen het snoeien van de grote overhangende tak van de magnolia. Het verweer wordt zo geïnterpreteerd dat [gedaagde sub 1] c.s. aanvoert dat geen sprake is van hinder en dat het afzagen van deze tak de magnolia onherstelbaar zal beschadigen.
2.29.
Dat [gedaagde sub 1] c.s. aanvoert dat geen sprake is van hinder, doet niet ter zake. Hinder is immers geen vereiste. Daarnaast is ten aanzien van de magnolia onvoldoende onderbouwd dat het afzagen van de grote overhangende tak onevenredig grote schade voor [gedaagde sub 1] c.s. met zich meebrengt. Sterker nog, in een e-mail aan zijn advocaat van 29 maart 2023 heeft [gedaagde sub 1] c.s. zelfs laten weten dat hij van hovenier [A] van [onderneming] heeft gehoord dat de overhangende takken inclusief de dikke overhangende tak van de magnolia gesnoeid kunnen worden zonder schade of gevolgen voor de bomen. Van eventuele specifieke beschermwaardigheid van de magnolia is evenmin gebleken. Bovendien is niet aangevoerd dat deze magnolia van dusdanig belang is voor het behoud van de natuur, dat het snoeien van de magnolia om die reden ongerechtvaardigd zou zijn. Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. slaagt dus niet.
2.30.
[eiser] vordert, naast een tweejaarlijkse snoeibeurt, dat de eerste snoeibeurt binnen twee weken na datum vonnis zal plaatsvinden en koppelt hieraan een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00 voor iedere dag dat niet tijdig aan deze veroordeling is voldaan. Hiertegen is door [gedaagde sub 1] c.s. geen verweer gevoerd. De vordering tot het opleggen van een dwangsom zal dan ook worden toegewezen. Wel zullen de gevorderde bedragen ambtshalve worden gematigd en zal de gevorderde termijn van twee weken worden verlengd tot het bedrag en de termijn zoals hierna in de beslissing is genoemd.
De laurierkersen en magnolia hoeven niet te worden getopt tot een hoogte van drie meter
2.31.
[eiser] vordert dat de magnolia en de laurierkers door [gedaagde sub 1] c.s. gesnoeid worden tot drie meter hoogte en dat [gedaagde sub 1] ze gesnoeid moet houden. Geoordeeld zal worden dat de laurierkersen en de magnolia niet getopt hoeven te worden. De stelling van [eiser] dat sprake is van onrechtmatige hinder slaagt namelijk niet. Dit oordeel wordt hieronder nader toegelicht.
2.32.
Het onthouden van licht kan onrechtmatige hinder opleveren, afhankelijk van de ernst en duur daarvan en de daardoor veroorzaakte schade, in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. (ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6947)
2.33.
Volgens [eiser] zijn de laurierkersen en de magnolia zo hoog dat zij een groot deel van het jaar licht wegnemen. [eiser] heeft op zijn perceel zonlicht nodig, voor het fruit en de groenten die hij op zijn perceel kweekt. [gedaagde sub 1] c.s. betwist dat sprake is van onrechtmatige hinder.
2.34.
De enkele algemene stelling dat sprake is van hinder omdat de laurierkersen en de magnolia zonlicht wegnemen van het perceel en dit een negatief effect zou hebben op de fruit en groenten die [eiser] kweekt is onvoldoende om te spreken van onrechtmatige hinder. Het had op de weg van [eiser] gelegen om een nadere specifieke toelichting van deze hinder en de gevolgen daarvan te geven. Dit heeft [eiser] niet gedaan. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen. Daar komt bij dat er door het snoeien van het overhangend groen (zie hiervoor 2.25 – 2.30) naar verwachting meer zonlicht op het perceel van [eiser] zal vallen en de eventuele hinder zodoende hoe dan ook zal afnemen.
[gedaagde sub 1] c.s. moet € 460,00 aan [eiser] betalen
2.35.
[eiser] vordert vergoeding van de kosten voor de kadastrale grensreconstructie ter hoogte van € 460,00. De rechtbank wijst deze vordering toe.
2.36.
Tussen partijen bestaat discussie over de locatie van de erfgrens. [gedaagde sub 1] c.s. heeft, ondanks protest van [eiser] , een overkapping en een houthok tegen de betonnen muur heeft geplaatst. Om te onderzoeken of partijen hun geschil buiten rechte konden oplossen, was het voor [eiser] noodzakelijk een grensreconstructie te laten uitvoeren door het kadaster. [gedaagde sub 1] c.s. is voor deze gelegenheid uitgenodigd, maar is hier niet op ingegaan. Uiteindelijk is het geschil toch voorgelegd aan de rechtbank en heeft de rechtbank geoordeeld dat de erfgrens overeenkomt met de kadastrale grens. Op basis hiervan zal worden geoordeeld dat [gedaagde sub 1] c.s. de kosten voor de kadastrale grensreconstructie aan [eiser] moet vergoeden (op grond van art. 6:96 lid 2 sub c BW).
De vorderingen tot hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. worden afgewezen
2.37.
[eiser] vordert dat [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk in de vorderingen onder IV en V van het petitum worden veroordeeld. Deze vordering wordt door [eiser] niet nader gemotiveerd en zal om die reden worden afgewezen.
[gedaagde sub 1] c.s. moet de proceskosten betalen
2.38.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,46
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.196,00(2,0 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 1.645,46
2.39.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook, als niet weersproken, worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de erfgrens tussen perceel [straat] [nummeraanduiding 2] [letteraanduiding 1] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letteraanduiding 2] , nummer [nummeraanduiding 3] en perceel [straat] [nummeraanduiding 1] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letteraanduiding 2] , nummer [nummeraanduiding 4] gelijk is aan de kadastrale grensreconstructie d.d. 21 april 2022 met ordernummer [.] , zoals overgelegd in productie 4 bij dagvaarding;
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot het ontruimen van perceel [straat] [nummeraanduiding 2] [letteraanduiding 1] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letteraanduiding 2] , nummer [nummeraanduiding 3] voor zover [gedaagde sub 1] c.s. dit perceel in gebruik heeft voor 1 augustus 2024 en tot het ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van
€ 2.000,00 voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling is voldaan;
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot het snoeien van het groen dat over het perceel van [eiser] hangt voor 1 augustus 2024 op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 1.000,00 voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling is voldaan, en tot het twee keer per jaar snoeien van dit overhangend groen nadien;
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om aan [eiser] een bedrag van
€ 460,00 voor de kadastrale grensreconstructie te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW indien dit bedrag niet tijdig en volledig wordt voldaan;
3.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om aan [eiser] de proceskosten binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis te betalen, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.645,46, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW indien dit bedrag niet tijdig en volledig wordt voldaan;
3.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om aan [eiser] de na dit vonnis ontstane kosten te betalen, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 tot en met 3.6 weergegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: LMT 5629