ECLI:NL:RBMNE:2024:5564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
11212937 \ UE VERZ 24-201
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werknemer, [verzoeker], met de besloten vennootschap [verweerster] B.V. De werknemer verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, omdat hij meende dat er sprake was van een verziekt arbeidsklimaat, wat had geleid tot zijn ziekte. De kantonrechter oordeelde dat de direct leidinggevende van de werknemer, de heer [A], zich intimiderend en beledigend had gedragen, en dat de werkgever, [verweerster], ernstig verwijtbaar had gehandeld door de klachten van de werknemer niet serieus te nemen en de leidinggevende niet effectief te corrigeren. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden en de werknemer een transitievergoeding en een billijke vergoeding toegekend. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een billijke vergoeding van € 65.000,00, als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werkgever werd ook veroordeeld tot betaling van de wettelijke transitievergoeding en de openstaande verlofuren. De kantonrechter heeft de werkgever in de proceskosten veroordeeld, omdat deze ernstig verwijtbaar had gehandeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11212937 UE VERZ 24-201 MS/1270
Beschikking van 25 september 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. B. Molenaar,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R.P. van der Vliet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] met bijlagen;
  • het verweerschrift van [verweerster] met bijlagen;
  • de aanvullende bijlagen van [verzoeker] ;
  • de aanvullende bijlagen van [verweerster] ;
- de mondelinge behandeling van 26 augustus 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitaantekeningen van [verweerster] .
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de zaak op verzoek van partijen tot 4 september 2024 aangehouden om hen in de gelegenheid te stellen een schikking te treffen. [verweerster] heeft de kantonrechter bij e-mail van 4 september 2024 laten weten dat partijen hier niet in zijn geslaagd en heeft om een uitspraak gevraagd. De kantonrechter heeft hierop bepaald dat in deze zaak uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[verzoeker] verzoekt in deze procedure ontbinding van de arbeidsovereenkomst die hij met [verweerster] heeft, omdat volgens hem sprake is van een verziekt arbeidsklimaat waardoor hij ziek is geworden en ziek blijft. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst en kent [verzoeker] een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe omdat van de kant van [verweerster] sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[verzoeker] is op 19 februari 2019 bij [verweerster] in dienst getreden in de functie van vertegenwoordiger voor 40 uur per week. De arbeidsovereenkomst geldt inmiddels voor onbepaalde tijd. Het vaste salaris van [verzoeker] bedraagt € 2.100,00 bruto per maand. Hij ontvangt daarnaast een variabel salaris op basis van een provisieregeling.
3.2.
[verzoeker] heeft zich op 20 mei 2022 ziekgemeld met klachten die verband hielden met zijn werk. Hij ervoer een hoge werkdruk en problemen met zijn direct leidinggevende de heer [A] (hierna: [A] ) en met de algemeen directeur van [verweerster] , de heer [B] (hierna: [B] ). Er heeft op advies van de bedrijfsarts een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [B] en er is daarna ook mediation ingezet. [verzoeker] is begin 2023 op advies van de bedrijfsarts aangepast werk gaan verrichten. Hij heeft deze werkzaamheden tot 17 uur per week opgebouwd.
3.3.
De arbeidsdeskundige van het UWV heeft op verzoek van [verzoeker] op 22 december 2023 een deskundigenoordeel uitgebracht. Hierin wordt geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van [verweerster] tot de datum van de aanvraag van het deskundigenoordeel onvoldoende zijn geweest. Het UWV heeft [verweerster] op grond hiervan een loonsanctie van maximaal één jaar opgelegd.
3.4.
[verzoeker] heeft zich op 23 januari 2024 volledig ziekgemeld en is op dit moment nog niet hersteld.

4.De beoordeling

Het verzoek
4.1.
[verzoeker] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen op grond van artikel 7:671c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en [verweerster] op straffe van een dwangsom te veroordelen tot betaling van:
a. een transitievergoeding;
b. een billijke vergoeding van € 114.058,--;
c. alle opgebouwde en nog niet genoten verlofuren onder verstrekking van een deugdelijke specificatie;
met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure.
4.2.
[verzoeker] voert daartoe - kort samengevat - aan dat bij [verweerster] sprake is van een verziekt arbeidsklimaat dat voornamelijk is veroorzaakt door [A] . [A] heeft zich tegenover hem en ook tegenover andere collega’s tiranniek en uiterst onbeschoft gedragen, waarbij sprake was van extreem schofferend en intimiderend taalgebruik en (pest)gedrag. [verzoeker] heeft bovendien structureel en onbetaald overuren moeten maken. [B] was van het gedrag van [A] op de hoogte maar heeft hiertegen niet opgetreden. Nadat [verzoeker] hierdoor ziek was geworden, heeft [verweerster] nauwelijks iets aan re-integratie gedaan. [verzoeker] stelt dat hierdoor sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de kant van [verweerster] . Van hem kan niet worden verwacht dat hij het dienstverband met [verweerster] voortzet, omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en zijn dienstverband zijn herstel belemmert.
Het verweer en het tegenverzoek
4.3.
[verweerster] stemt in met de verzoeken tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, tot toekenning van een transitievergoeding en tot betaling van de openstaande verlofuren. Zij voert echter verweer tegen de verzochte billijke vergoeding. Voor het geval [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek intrekt, doet [verweerster] een zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4.4.
[verweerster] weerspreekt dat zij tegenover [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens [verweerster] is er geen sprake van een verziekt arbeidsklimaat en heeft zij voldoende aan de re-integratie van [verzoeker] gedaan. [verweerster] voert in dit verband aan dat [verzoeker] vrijwel nooit voldoende heeft gefunctioneerd en voortdurend het conflict zoekt als hij daarop wordt aangesproken. Hij heeft in 2023 misbruik gemaakt van de mogelijkheden die [verweerster] hem heeft geboden om vanuit huis te werken. Hij heeft zich niet gehouden aan het opbouwschema dat de bedrijfsarts had geadviseerd en heeft [verweerster] daarvan niet op de hoogte gebracht. [verzoeker] heeft er hierdoor zelf aan bijgedragen dat sprake is van een dusdanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [verweerster] in redelijkheid niet langer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, aldus [verweerster] .
Toewijzing ontbindingsverzoek van [verzoeker]
4.5.
Op grond van artikel 7:671c BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.6.
De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek van [verzoeker] toe. Partijen zijn het er namelijk over eens dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. [verzoeker] heeft aan de hand van verklaringen van zijn huisarts en psycholoog voldoende aannemelijk gemaakt dat het arbeidsconflict met [verweerster] een negatief effect heeft op zijn lichamelijke en psychische gezondheid en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bevorderlijk zal zijn voor zijn herstel. Gelet hierop is sprake van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.7.
[verzoeker] heeft verzocht het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op de datum van deze beschikking. Dit verzoek wordt ook toegewezen.
Er is sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerster]
4.8.
[verzoeker] heeft verzocht om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Toekenning van deze vergoedingen is bij een ontbindingsverzoek door de werknemer alleen mogelijk als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever [1] . Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is aan de voorwaarde van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten voldaan. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
Intimiderend en beledigend gedrag van [A] staat voldoende vast
4.10.
Het staat voldoende vast dat [A] zich tegenover [verzoeker] intimiderend en beledigend heeft gedragen. Dit blijkt in de eerste plaats uit de WhatsAppcorrespondentie tussen [A] en [verzoeker] die [verzoeker] in het geding heeft gebracht. Hierin noemt [A] [verzoeker] ‘mongool’, ‘sukkel’, ‘zak stront’ en ‘inbeciel’. [A] heeft verder berichten aan [verzoeker] gestuurd als ‘ [verzoeker (voornaam)] , bek houden, ‘Cijfers godverdomme’ en ‘Ik schop je eruit’.
4.11.
Het intimiderende en beledigende gedrag van [A] blijkt verder uit geluidsbestanden van telefoongesprekken die [verzoeker] in het geding heeft gebracht. Hierin is te horen dat [A] op agressieve toon tegen [verzoeker] spreekt en onder meer zegt: “Ik ga je zo fucking pesten, ik ga je helemaal kapot maken.”
4.12.
[verzoeker] heeft ten slotte verklaringen van zes (oud)collega’s in het geding gebracht over hun ervaringen met [A] . Zij verklaren dat zij ook intimiderend en beledigend gedrag van [A] hebben ervaren. Twee van hen ( [C] en [D] ) verklaren expliciet dat [A] dit gedrag ook tegenover [verzoeker] heeft vertoond.
4.13.
[verweerster] erkent dat het taalgebruik van [A] in bepaalde gevallen nodeloos grof is geweest, maar voert ter verontschuldiging aan dat de frustratie van [A] werd veroorzaakt door het feit dat hij [verzoeker] telkens tevergeefs moest aanspreken op het niet naleven van protocollen en [verzoeker] hem daarbij voortdurend tegensprak. Dit kan echter geen excuus zijn voor het respectloze gedrag van [A] .
[B] was al in 2021 van dit gedrag van [A] op de hoogte
4.14.
[verweerster] stelt dat zij vóór juni 2023 (wat betreft de geluidsfragmenten) en vóór indiening van het verzoekschrift (wat betreft de WhatsAppberichten) niet op de hoogte was van de communicatie tussen [A] en [verzoeker] waar [verzoeker] zich op beroept.
4.15.
Op basis van de overgelegde correspondentie tussen partijen kan echter worden vastgesteld dat [B] in ieder geval al in 2021 van dit gedrag van [A] op de hoogte was. Dit kan worden afgeleid uit een e-mail van 22 februari 2021 van [verzoeker] aan [A] die in cc aan [B] is gestuurd. [verzoeker] schrijft in deze e-mail dat [A] stelselmatig schreeuwt, scheldt en teksten gebruikt met de woorden ‘kankermongool’, ‘kankerkind’, ‘kankerimbeciel’, ‘kankerautist’. [verzoeker] schrijft verder dat [A] zich schuldig maakt aan emotionele chantage en onder meer de volgende dreigementen uit:
  • ‘Ik ontsla je op staande voet.’
  • ‘Ik schop je eruit.’
  • ‘Ik maak je kapot, ik zorg dat je geen cent krijgt van je laatste salaris en zelf geen uitkering krijgt!’
  • ‘Ik pest je weg, laat je leegbloeden, ik zorg er hoogst persoonlijk voor dat je niets meer verdient!’
  • ‘Ben je het er niet mee eens? Daar is het gat van de deur!
  • ‘Ik ben god, als dat je niet zint sodemieter je maar lekker op!’
  • ‘Ik ga je wegpesten, en dat gaat me lukken let jij maar op hoe goed ik er in ben!’
4.16.
Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [B] naar aanleiding van deze mail met [verzoeker] en [A] om de tafel is gaan zitten om de klachten van [verzoeker] te bespreken, maar niet dat [B] daarbij aan [A] duidelijk heeft gemaakt dat zijn manier van communiceren volstrekt ontoelaatbaar was en naar aanleiding hiervan maatregelen heeft getroffen. [verweerster] heeft niet gesteld dat [A] in dit gesprek heeft ontkend dat hij de dingen heeft gezegd die in de e-mail van [verzoeker] beschreven staan. Als [A] dit wel heeft ontkend, dan had [B] vanuit zijn verantwoordelijkheid als algemeen directeur van [verweerster] een onderzoek moeten instellen om de waarheid boven tafel te krijgen. Hij had bijvoorbeeld aan [verzoeker] bewijsstukken kunnen vragen of hij had bij andere teamleden navraag kunnen doen over hun ervaringen met [A] .
4.17.
Ook als er op dat moment nog geen concreet bewijs van het gedrag van [A] beschikbaar was, kon [B] dit niet afwachten voordat hij tegenover [A] maatregelen nam. De uitingen die [verzoeker] in zijn e-mail van 22 februari 2021 heeft genoemd zijn zo ernstig en - omdat zij zo specifiek zijn - zo geloofwaardig dat [B] direct in actie had moeten komen om dit gedrag te stoppen. De overgelegde correspondentie en geluidsfragmenten laten echter het beeld zien dat de insteek van [B] was dat [verzoeker] en [A] hun problemen zelf moesten oplossen en dat hij niet heeft onderkend dat het uit oogpunt van goed werkgeverschap op zijn weg lag om het gedrag van [A] effectief te corrigeren.
4.18.
Dat dit laatste niet is gebeurd, blijkt uit een WhatsAppbericht van 14 september 2021 dat [verzoeker] aan [B] heeft gestuurd. Hij schrijft hierin dat de scheldpartijen van [A] de laatste tijd zowel in frequentie als heftigheid toenemen en dat [B] daar incidenteel getuige van is geweest. Ook naar aanleiding van deze mail is niet gebleken dat [B] effectief heeft ingegrepen. [verweerster] heeft stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij [A] in de loop van 2022 en in 2023 een cursus ‘Effectief Communiceren’ heeft laten volgen. Dit was echter rijkelijk laat. De klachten die [verzoeker] had geuit over het gedrag van [A] waren bovendien zo ernstig dat [verweerster] vooruitlopend op deze cursus andere maatregelen had moeten treffen om dit gedrag onmiddellijk te laten stoppen.
4.19.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] jegens [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten doordat [A] zich tegenover [verzoeker] intimiderend, beledigend en respectloos heeft gedragen en [B] de klachten van [verzoeker] hierover onvoldoende serieus heeft genomen en [A] niet effectief heeft gecorrigeerd. De kantonrechter vindt het aannemelijk dat dit bij [verzoeker] tot grote stress heeft geleid en dat zijn arbeidsongeschiktheid hiermee verband houdt.
Toekenning transitievergoeding
4.20.
Omdat naar het oordeel van de kantonrechter sprake is ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de kant van [verweerster] , heeft [verzoeker] recht op de wettelijke transitievergoeding, berekend tot het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd, dus tot 25 september 2024. [verweerster] heeft geen verweer gevoerd tegen de toekenning van de transitievergoeding of tegen de uitgangspunten die [verzoeker] in het verzoekschrift aan zijn berekening van de transitievergoeding ten grondslag heeft gelegd. Daarbij wordt uitgegaan van een bruto maandsalaris van € 4.299,00. Het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding zal daarom op basis van dit salaris worden toegewezen.
4.21.
[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift onder nummer 53 verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over de transitievergoeding vanaf de vijftiende dag na deze beschikking. Hij heeft dit verzoek aan het eind van zijn verzoekschrift na het kopje ‘redenen waarom:’ niet herhaald, maar de kantonrechter gaat ervan uit dat hij dit is vergeten en dat het wel zijn bedoeling was om een vergoeding voor wettelijke rente over de transitievergoeding te vragen. De wettelijke rente wordt met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 25 oktober 2024.
Toekenning billijke vergoeding
4.22.
Gelet op het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] heeft [verzoeker] ook recht op een billijke vergoeding.
4.23.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd [2] . De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.24.
Het staat voldoende vast dat het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] bij [verzoeker] heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid en het voortduren daarvan en uiteindelijk tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden en verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding van € 114.058,00. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 54.975,00 aan gederfde provisie-inkomsten, een bedrag van € 19.083,00 aan niet uitbetaalde overuren, een bedrag van € 15.000,00 aan advocaatkosten en een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Deze schadeposten zullen hierna worden beoordeeld.
Toekenning vergoeding voor gederfde provisie-inkomsten
4.25.
[verzoeker] stelt dat de provisie-inkomsten een belangrijk deel uitmaken van zijn totale salaris omdat zijn basissalaris relatief laag is. Hij heeft tijdens zijn ziekteperiode niet de maandelijkse provisie kunnen verdienen die hij voor die tijd wel ontving. In de twaalf maanden voorafgaand aan zijn ziekmelding (mei 2021 tot en met april 2022) heeft hij in totaal € 51.593,00 exclusief vakantiegeld ontvangen. Dat komt neer op een totaal bruto maandsalaris van € 4.299,00. Omdat zijn basissalaris € 2.100,00 bruto per maand bedraagt, bedroeg de provisie over die periode gemiddeld € 2.199,00 bruto per maand. [verzoeker] stelt dat hij gelet hierop tot en met 30 juni 2024 € 54.975,00 aan provisie-inkomsten heeft misgelopen (25 maanden x € 2.199,00).
4.26.
[verweerster] betwist dat [verzoeker] nog recht heeft op een bedrag van € 54.975,00. Volgens [verweerster] bedroeg de gemiddelde provisie van [verzoeker] geen € 2.199,00 maar € 1.394,11 bruto per maand. [verweerster] baseert zich daarbij op de provisie-inkomsten die [verzoeker] tussen maart 2019 en april 2022 heeft ontvangen.
4.27.
De kantonrechter is van oordeel dat de periode van mei 2021 tot en met april 2022 die [verzoeker] aan de berekening van zijn gemiddelde provisie ten grondslag heeft gelegd, een voldoende representatief beeld geeft van de provisie-inkomsten die hij voorafgaand aan zijn ziekte in staat was te verwerven. [verweerster] heeft geen bijzondere omstandigheden aangedragen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat deze periode niet representatief was en dat bij de berekening van de gemiddeld provisie-inkomsten een langere periode in aanmerking zou moeten worden genomen. Het staat daarom voldoende vast dat [verzoeker] maandelijks gemiddeld een provisie van € 2.199,00 bruto ontving en als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] provisie-inkomsten van in totaal € 54.975,00 heeft gederfd. Dit bedrag komt als onderdeel van de billijke vergoeding voor vergoeding in aanmerking.
Afwijzing vergoeding voor overuren
4.28.
[verzoeker] stelt verder dat hij schade heeft geleden doordat [verweerster] hem heeft gedwongen overuren te maken en deze niet heeft uitbetaald. Het gaat volgens [verzoeker] om 1575 overuren over de afgelopen 3,5 jaar. Dat komt neer op een bedrag van € 19.083,00.
4.29.
[verweerster] betwist dat [verzoeker] structureel overuren heeft gemaakt die niet zijn uitbetaald en wijst er verder op dat de uitbetaling van overuren in artikel 5.2 van de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk is uitgesloten. Zij betwist ook dat er een verband is tussen het gestelde ernstig verwijtbaar handelen van haar kant en de aanspraak op niet uitbetaalde overuren.
4.30.
De kantonrechter laat in het midden of de overuren voldoende in relatie staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] dat tot het einde van de arbeidsovereenkomst heeft geleid. De reden hiervoor is dat [verzoeker] zijn stelling dat hij nog recht heeft op uitbetaling van 1575 gemaakte overuren naar aanleiding van de betwisting door [verweerster] niet nader heeft onderbouwd. Deze schadepost is daarom niet komen vast te staan.
Afwijzing vergoeding voor advocaatkosten
4.31.
[verzoeker] stelt verder dat hij schade heeft geleden doordat hij als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] advocaatkosten van € 20.146,00 heeft moeten maken. Het gaat hier volgens [verzoeker] om proceskosten.
4.32.
Het is vaste jurisprudentie dat een vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten slechts toewijsbaar is onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of een andere normschending.
4.33.
Van misbruik van procesrecht is pas sprake als het instellen van de vordering of het voeren van verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Naar het oordeel van de kantonrechter doet de situatie zich niet voor dat het verweer van [verweerster] , gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van [verzoeker] achterwege had behoren te blijven. De enkele omstandigheid dat [verweerster] in deze procedure grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, is hiervoor onvoldoende.
De proceskosten van [verzoeker] zullen daarom in deze uitspraak volgens de normale regels worden begroot.
Toekenning vergoeding voor immateriële schade
4.34.
[verzoeker] stelt verder dat [verweerster] hem door het ernstig verwijtbaar handelen psychisch leed heeft toegebracht, omdat hij als gevolg daarvan al twee jaar ziek is.
4.35.
[verweerster] betwist dat sprake is van ernstig psychisch lijden dat aanleiding zou moeten geven tot toekenning van een immateriële schadevergoeding.
4.36.
De kantonrechter is van oordeel dat voldoende vaststaat dat het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] en het voortduren daarvan. Zoals hierboven al is overwogen, staat ook voldoende vast dat [verzoeker] als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] schade in de zin van gederfde provisie-inkomsten van € 54.975,00 heeft geleden die als onderdeel van de billijke vergoeding voor vergoeding in aanmerking komt. De kantonrechter is van oordeel dat een bedrag van in totaal € 65.000,00, dus inclusief het bedrag aan gederfde provisie, voldoende recht doet aan ernst van het verwijtbaar handelen en nalaten en de psychische gevolgen die dit voor [verzoeker] heeft gehad. Dit bedrag zal als billijke vergoeding worden toegewezen.
Toekenning vergoeding voor verlofdagen
4.37.
[verzoeker] verzoekt ook om uitbetaling van zijn openstaande verlofuren, gerekend vanaf zijn ziekmelding, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie. Hij stelt dat hij in totaal nog recht heeft op 45,8 verlofdagen ter waarde van € 5.819,00. [verweerster] heeft tegen dit verzoek geen verweer gevoerd. Dit verzoek wordt daarom toegewezen.
Afwijzing dwangsom
4.38.
[verzoeker] heeft de kantonrechter verzocht een dwangsom op te leggen voor het geval [verweerster] niet aan de veroordelingen in deze beschikking voldoet. Dit verzoek wordt afgewezen. Aan een veroordeling tot betaling van een geldsom kan namelijk geen dwangsom worden verbonden. [3] Slechts één van de veroordelingen heeft daar geen betrekking op, namelijk de veroordeling tot het verstrekken van een specificatie van de uitbetaling van de openstaande verlofuren. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden, omdat [verweerster] hier geen verweer tegen heeft gevoerd en er geen aanwijzingen zijn dat [verweerster] deze specificatie niet zal verstrekken.
Intrekkingsbevoegdheid
4.39.
In artikel 7:686a lid 6 BW is bepaald dat, voordat een ontbinding waaraan een vergoeding wordt verbonden wordt uitgesproken, de rechter partijen van zijn voornemen in kennis stelt en een termijn stelt waarbinnen de verzoeker de bevoegdheid heeft zijn verzoek in te trekken. Gelet hierop stelt de kantonrechter [verzoeker] in de gelegenheid zijn verzoek uiterlijk op 9 oktober 2024 in te trekken.
Kosten
4.40.
[verweerster] wordt in de proceskosten veroordeeld omdat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht € 248,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.197,00
Het voorwaardelijk tegenverzoek
4.41.
De kantonrechter zal hierna het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] beoordelen voor het geval [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek intrekt.
4.42.
[verweerster] baseert haar ontbindingsverzoek op een verstoorde arbeidsverhouding. [4]
Naar het oordeel van de kantonrechter staat voldoende vast dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [verweerster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verzoeker] heeft dit ook niet weersproken. Er is daarom sprake van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Herplaatsing van [verzoeker] in een andere functie binnen [verweerster] ligt niet in de rede. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] een ernstig verstoorde arbeidsverhouding met [B] heeft en het volgens [verweerster] hoegenaamd onmogelijk zal zijn om [verzoeker] bij haar tewerk te stellen zonder regelmatig contact met [B] . Ook dit is door [verzoeker] niet weersproken. Het opzegverbod tijdens ziekte [5] staat niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg, omdat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen. Zoals eerder is overwogen, volgt uit de verklaringen van de psycholoog en de huisarts van [verzoeker] dat het arbeidsconflict met [verweerster] een negatief effect heeft op zijn lichamelijke en psychische gezondheid en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bevorderlijk zal zijn voor zijn herstel. Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek wordt daarom toegewezen. [verweerster] heeft verzocht de ontbinding per de datum van deze beschikking te laten ingaan. [verzoeker] heeft hier geen verweer tegen gevoerd, zodat ook dit verzoek wordt toegewezen.
4.43.
Dit betekent dat als [verzoeker] zijn verzoek tot ontbinding intrekt, de arbeidsovereenkomst nog steeds op 25 september 2024 zal eindigen. [verweerster] moet ook in dat geval de transitievergoeding, een billijke vergoeding van € 65.000,--, de openstaande verlofuren en een vergoeding voor proceskosten aan [verzoeker] betalen. Uit de procesopstelling van [verzoeker] blijkt niet dat hij de aanspraak op deze vergoedingen bij een ontbinding op verzoek van [verweerster] prijsgeeft. De beschikking zal - voor zover deze betrekking heeft op het tegenverzoek van [verweerster] - conform het verzoek van [verweerster] uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Gelet op de toekenning van de billijke vergoeding stelt de kantonrechter ook [verweerster] in de gelegenheid haar voorwaardelijk ontbindingsverzoek uiterlijk op 9 oktober 2024 in te trekken.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
stelt [verzoeker] en [verweerster] in de gelegenheid uiterlijk op 9 oktober 2024 hun ontbindingsverzoeken in te trekken;
en voor het geval [verzoeker] zijn verzoek niet tijdig heeft ingetrokken:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van [verzoeker] ;
5.3.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 25 september 2024;
5.4.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] de wettelijke transitievergoeding te betalen op basis van een bruto maandsalaris van € 4.299,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 25 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding € 65.000,00 bruto te betalen;
5.6.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] de nog openstaande verlofuren ter waarde van € 5.819,00 uit te betalen onder verstrekking van een deugdelijke specificatie;
5.7.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.197,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verweerster] ook de kosten van betekening betalen;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af;
en voor het geval [verzoeker] zijn verzoek tijdig intrekt waardoor aan de voorwaarden van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van [verweerster] is voldaan, en [verweerster] haar verzoek niet tijdig heeft ingetrokken:
5.9.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van [verweerster] ;
5.10.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 25 september 2024;
5.11.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] de wettelijke transitievergoeding te betalen op basis van een bruto maandsalaris van € 4.299,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 25 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening;
5.12.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding € 65.000,00 bruto te betalen;
5.13.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] de nog openstaande verlofuren ter waarde van € 5.819,00 uit te betalen onder verstrekking van een deugdelijke specificatie;
5.14.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.197,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verweerster] ook de kosten van betekening betalen;
5.15.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.16.
wijst het meer of anders verzochte af;
en voor het geval zowel [verzoeker] als [verweerster] hun verzoeken tijdig hebben ingetrokken:
5.17.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.197,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerster] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verweerster] ook de kosten van betekening betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW en artikel 7:671c lid 2 sub b BW.
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (Zinzia).
3.Artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.Artikel 7:671b van het Burgerlijk Wetboek (BW) in combinatie met artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder g BW.
5.Artikel 7:670 lid 1 BW.