ECLI:NL:RBMNE:2024:5556

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
UTR_24_2990 en UTR_24_2992
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van eiseres in NOW-subsidie aanvraag

Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen [eiseres] B.V. en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft een beroep van [eiseres] tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaren tegen besluiten over de NOW-subsidies die zijn verleend aan [bedrijf 1] B.V. [eiseres] had geen rechtstreeks belang bij de besluiten, aangezien de subsidies aan [bedrijf 1] waren verleend en niet aan haar. De rechtbank oordeelde dat het belang van [eiseres] voortvloeit uit een contractuele relatie met [bedrijf 1], wat betekent dat haar belang als afgeleid moet worden beschouwd. De rechtbank volgde de vuistregels uit de conclusie van advocaat-generaal Widdershoven, die stelt dat alleen degene met een voldoende objectief en persoonlijk belang als belanghebbende kan worden aangemerkt. Aangezien [eiseres] niet meer de eigenaar was van [bedrijf 1] en haar belang niet tegengesteld was aan dat van [bedrijf 1], werd haar beroep ongegrond verklaard. De rechtbank besloot dat [eiseres] geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/2990 en UTR 24/2992

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. den Besten),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1.1.
Naar aanleiding van de coronacrisis zijn diverse opeenvolgende tijdelijke noodmaatregelen overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) vastgesteld. Op grond van de NOW kunnen werkgevers een tegemoetkoming in de betaling van hun loonkosten krijgen. De tegemoetkoming is bedoeld voor het in dienst kunnen houden van werknemers voor de uren die zij werkten vóór de omzetdaling. Het gaat in deze procedure telkens om de Derde Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (hierna: NOW-3).
1.2.
[eiseres] BV (hierna: [eiseres] ) houdt zich bezig met detailhandel via internet. [eiseres] was de voormalige eigenaar, enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). Op 13 juli 2021 is [bedrijf 1] overgenomen door [bedrijf 2] B.V. door middel van een aandelentransactie.
1.3.
[bedrijf 1] heeft verzocht om een tegemoetkoming op grond van NOW-3, vierde en vijfde tranche. Op 15 maart 2021 heeft verweerder een bedrag van € 26.187,- als voorschot tegemoetkoming vierde tranche aan [bedrijf 1] toegekend. Op 14 juni 2021 is een voorschot van € 26.187,- wegens tegemoetkoming vijfde tranche aan [bedrijf 1] toegekend.
1.4.
In het primaire besluit van 9 mei 2023 heeft verweerder een beslissing genomen over de definitieve tegemoetkoming NOW-3, vierde tranche voor [bedrijf 1] . In het primaire besluit van 10 mei 2023 heeft verweerder een beslissing genomen over de definitieve tegemoetkoming NOW-3, vijfde tranche, voor [bedrijf 1] .
1.5.
Op 1 november 2023 verzoekt de advocaat van [bedrijf 1] aan de gemachtigde van [eiseres] om de ten onrechte ontvangen NOW-subsidies gedurende de periode dat [eiseres] enig aandeelhouder van [bedrijf 1] was, aan [bedrijf 1] terug te betalen. Het gaat om een totaalbedrag van € 34.916,-.
1.6.
Op 8 november 2023 heeft [eiseres] bezwaar tegen beide primaire besluiten gemaakt. [eiseres] legt in het bezwaarschrift uit dat het bezwaar te laat is ingediend, omdat zij pas op 1 november 2023 op de hoogte is gesteld door de advocaat van [bedrijf 1] dat er een bedrag werd teruggevorderd met betrekking tot de tegemoetkomingen op grond van de NOW.
1.7.
In twee brieven van 20 december 2023 heeft verweerder aan [eiseres] meegedeeld dat het bezwaarschrift nog niet in behandeling kan worden genomen, omdat [eiseres] niet door [bedrijf 1] is gemachtigd. Verder is het bezwaarschrift te laat ingediend. Verweerder komt aan een beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding toe zodra hij een machtiging ontvangt.
1.8.
In de twee beslissingen op bezwaar van 6 maart 2024 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder merkt [eiseres] niet aan als belanghebbende omdat de subsidies zijn verleend aan [bedrijf 1] en niet aan [eiseres] . [eiseres] is niet gemachtigd om namens [bedrijf 1] op te treden.
1.9.
[eiseres] heeft vervolgens beroep ingesteld in beide zaken. Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.10.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2024. [eiseres] en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Met partijen is op de zitting besproken dat de zaken UTR 24/2990 en UTR 24/2992 over beide bestreden besluiten worden gevoegd en gelijktijdig op de zitting worden behandeld.
1.11.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

1. Ter zitting is met partijen het toetsingskader besproken voor de vraag of [eiseres] belanghebbende is bij de bestreden besluiten, welk toetsingskader volgt uit artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang
rechtstreeksbij een besluit is betrokken. Alleen degene die een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij een bestreden besluit is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2. Aan het criterium van rechtstreeks belang wordt niet voldaan wanneer er uitsluitend sprake is van een afgeleid belang. Een afgeleid belang wordt in de regel aangenomen indien iemand slechts indirect, bijvoorbeeld via een contractuele relatie, wordt getroffen in een belang dat parallel is aan dat van de geadresseerde van het besluit. In dat geval ligt het op de weg van de geadresseerde van het besluit om voor die belangen op te komen.
3. Vast staat dat [bedrijf 1] degene is die de tegemoetkoming op grond van de NOW-3 heeft aangevraagd en aan wie de voorschotten zijn toegekend. [bedrijf 1] is aanvrager en de geadresseerde van de besluiten. [bedrijf 1] is daarmee dus de direct-belanghebbende voor de daarop volgende besluitvorming van het Uwv.
4. Naast een direct-belanghebbende kan er nóg een belanghebbende zijn, mits zijn belang niet slechts een afgeleid belang is. Om die vraag te beantwoorden is de conclusie van de advocaat-generaal Widdershoven uit 2018 over het leerstuk van afgeleid belang (de conclusie) [1] en de daarop volgende jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters van belang. De uitgangspunten en vuistregels uit deze conclusie zijn met partijen op de zitting besproken.
5. Het belang dat [eiseres] heeft bij het bestreden besluit is gelegen in de vordering die [bedrijf 1] (via de nieuwe aandeelhouder [bedrijf 2] B.V.) op haar stelt te hebben, vanwege de contractuele afspraken die er zijn gemaakt. In artikel 4, zevende lid, van de overeenkomst is – volgens [eiseres] – bepaald dat alle vorderingen van vóór de overnamedatum van [bedrijf 1] blijven rusten op [eiseres] . Daarnaast stelt [eiseres] dat zij beschikt over de relevante financiële stukken om de juistheid van het bestreden besluit aan te kunnen vechten. [eiseres] was in de periode waarop de bestreden besluiten betrekking hebben enig aandeelhouder van [bedrijf 1] .
6. Naar het oordeel van de rechtbank moet het belang dat [eiseres] heeft bij de bestreden besluiten uitsluitend worden aangemerkt als een afgeleid belang. Voorop staat dat het belang van [eiseres] voortvloeit uit de contractuele relatie, met (mogelijk) een financiële consequentie. Simpel gezegd, als er geen contractuele afspraken waren, had [eiseres] geen enkele betrokkenheid meer bij [bedrijf 1] . Zij is immers geen eigenaar meer. De vuistregels uit de conclusie nalopend, bestaat er ook geen aanleiding om [eiseres] niet tegen te werpen dat het belang uitsluitend voortvloeit uit deze contractuele afspraken.
7. Daarbij is van belang dat niet gezegd kan worden dat het belang van [eiseres] tegengesteld is aan het belang van [bedrijf 1] . Het feit dat [bedrijf 1] de vordering verlegt naar [eiseres] is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een tegengesteld belang. Ook ziet de rechtbank niet in dat rechts- of belangenpositie van [eiseres] bij de bestreden besluiten een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming rechtvaardigt. Daarvoor is relevant dat – zoals op zitting is besproken – de vordering zoals [bedrijf 1] die op [eiseres] stelt te hebben bij de civiele rechter nog kan worden bestreden. Dat [eiseres] over de financiële gegevens beschikt om de bestreden besluiten aan te kunnen vechten is in dit kader onvoldoende. Zoals verweerder naar voren heeft gebracht, beschikt ook [bedrijf 1] volgens de contractuele afspraken over de financiële gegevens over het jaar 2021. Aldus dient naar het oordeel van de rechtbank vuistregel 4 uit de conclusie te worden gevolgd in deze zaak die inhoudt dat [eiseres] het afgeleid belang kan worden tegengeworpen nu dat belang parallel loopt met dat van [eiseres] en haar belang uitsluitend via een contractuele relatie met [bedrijf 1] bij de besluiten is betrokken.
8. Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder [eiseres] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat [eiseres] geen gelijk krijgt. [eiseres] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2024 door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd om dit proces-verbaal mede te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.