Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen [eiseres] B.V. en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft een beroep van [eiseres] tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaren tegen besluiten over de NOW-subsidies die zijn verleend aan [bedrijf 1] B.V. [eiseres] had geen rechtstreeks belang bij de besluiten, aangezien de subsidies aan [bedrijf 1] waren verleend en niet aan haar. De rechtbank oordeelde dat het belang van [eiseres] voortvloeit uit een contractuele relatie met [bedrijf 1], wat betekent dat haar belang als afgeleid moet worden beschouwd. De rechtbank volgde de vuistregels uit de conclusie van advocaat-generaal Widdershoven, die stelt dat alleen degene met een voldoende objectief en persoonlijk belang als belanghebbende kan worden aangemerkt. Aangezien [eiseres] niet meer de eigenaar was van [bedrijf 1] en haar belang niet tegengesteld was aan dat van [bedrijf 1], werd haar beroep ongegrond verklaard. De rechtbank besloot dat [eiseres] geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.