ECLI:NL:RBMNE:2024:5551

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
23/6561
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgtoeslag en het vertrouwensbeginsel voor verdragsgerechtigden

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2024, in de zaak tussen eiser, een verdragsgerechtigde woonachtig in Spanje, en de Dienst Toeslagen, werd beoordeeld of eiser recht had op zorgtoeslag voor de jaren 2022 en 2023. Eiser ontving sinds januari 2020 zorgtoeslag, maar in september 2023 werd hij door de Dienst Toeslagen geïnformeerd dat hij geen recht had op zorgtoeslag en dat hij het ontvangen voorschot moest terugbetalen. Eiser ging in bezwaar en beroep tegen deze beslissing.

De rechtbank behandelde het beroep op 22 augustus 2024, waarbij eiser via videoverbinding deelnam. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen terecht had vastgesteld dat eiser geen recht had op zorgtoeslag, omdat de woonlandfactor correct was toegepast en eiser niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de eerdere toekenningen. De rechtbank benadrukte dat het recht op toeslag jaarlijks wordt bepaald en dat eerdere toekenningen geen garantie bieden voor toekomstige rechten.

Eiser voerde aan dat de Dienst Toeslagen te laat had gereageerd op de foutieve toekenningen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot een recht op zorgtoeslag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser het ontvangen voorschot over 2022 en 2023 moet terugbetalen. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Spanje), eiser

en

Dienst Toeslagen, kantoor Utrecht

(gemachtigden: [gemachtigden] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of Dienst Toeslagen terecht tot het oordeel is gekomen dat eiser in 2022 en 2023 geen recht heeft op zorgtoeslag.
2. Eiser woont sinds november 2018 in Spanje en is via het Centraal Administratiekantoor (CAK) verzekerd voor zorg (verdragsgerechtigde). Vanaf januari 2020 ontving hij zorgtoeslag. In september 2023 liet Dienst Toeslagen per brief weten dat hij geen recht op zorgtoeslag heeft en dit ten onrechte sinds 2020 heeft ontvangen. Met de besluiten van 5 oktober 2023 heeft Dienst Toeslagen het recht op zorgtoeslag over 2022 en het voorschot over 2023 op nihil gesteld en bepaald dat het al verstrekte voorschot over deze jaren moet worden terugbetaald. Eiser is daartegen in bezwaar gegaan. Met het besluit op bezwaar van 11 december 2023 is Dienst Toeslagen bij zijn beslissing gebleven. Eiser is hier op 24 december 2023 tegen in beroep gekomen. Dienst Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend, waarop eiser een reactie heeft gegeven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser nam vanuit Spanje via videoverbinding deel, gedaagde werd op de zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of Dienst Toeslagen terecht heeft bepaald dat eiser in 2022 en 2023 geen recht had op zorgtoeslag en het ontvangen voorschot dus moet terugbetalen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat hij erop mocht vertrouwen dat hij recht had op zorgtoeslag en dat Dienst Toeslagen onvoldoende snel heeft gehandeld toen bleek dat er een fout was gemaakt.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit wordt hierna verder toegelicht.

Niet in geschil is dat eiser volgens de regels geen recht had op zorgtoeslag

6. In de bezwaarfase en in het beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat hij sinds 2020 recht heeft op zorgtoeslag omdat Dienst Toeslagen volgens hem ten onrechte de woonlandfactor in mindering bracht op zijn recht op toeslag. Met de brief van 27 maart 2024 heeft eiser toegelicht dat hem inmiddels duidelijk is geworden dat Dienst Toeslagen de woonlandfactor terecht hanteert en dat hij strikt genomen over de jaren 2020 tot en met 2023 geen recht op toeslag had. Dat is in deze procedure dus niet (langer) in geschil.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet
7. Volgens eiser mocht hij erop vertrouwen dat hij in 2022 en 2023 recht had op zorgtoeslag. Hij voert daartoe aan:
  • dat hij in 2020 en 2021 wél zorgtoeslag heeft ontvangen terwijl de situatie niet is veranderd;
  • dat hij in 2022 en 2023 maandelijks een voorschot ontving;
  • dat hij vertrouwde op de teksten op de website van Dienst Toeslagen.
8. De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. [1] Allereerst moet eiser aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid, in dit geval Dienst Toeslagen, toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan waaruit hij redelijkerwijs kon en mocht afleiden hoe Dienst Toeslagen zou besluiten. Bij de tweede stap moet worden gewogen of die toezegging aan Dienst Toeslagen kan worden toegerekend. Als beide stappen succesvol zijn doorlopen, moet tot slot een belangenafweging worden gemaakt. Aan deze maatstaf wordt het beroep van eiser getoetst.
9. Dat Dienst Toeslagen in 2020 en 2021 zorgtoeslag aan eiser heeft toegekend maakt niet dat hij er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat hij de jaren daarna ook toeslag zou ontvangen. Het recht op toeslag wordt jaarlijks bepaald aan de hand van het recht dat voor dat jaar geldt en de (inkomens-)situatie in dat jaar van de persoon die toeslag aanvraagt. Die systematiek maakt dat aan het toekennen van toeslag over een eerder jaar geen recht kan worden ontleend om het jaar daarop ook toeslag te ontvangen.
10. Daarbij komt dat Dienst Toeslagen heeft toegelicht dat eiser in 2020 en 2021 eigenlijk ook geen recht had op zorgtoeslag. De dienst heeft die jaren geen woonlandfactor toegepast terwijl dat eigenlijk wel had gemoeten. Op het moment dat de fout werd geconstateerd had eiser de definitieve toekenning over 2020 en 2021 al ontvangen en daarom heeft Dienst Toeslagen ervoor gekozen om de toegekende toeslag over dat jaar niet terug te vorderen. Het vertrouwensbeginsel betekent niet dat Dienst Toeslagen gehouden is om fouten te blijven herhalen.
11. Daarnaast voert eiser aan dat hij in eerste instantie wél een voorschot op de zorgtoeslag over 2022 en 2023 ontving. De ontvangst van een voorschot betekent niet dat eiser erop mocht vertrouwen dat hij recht had op de toeslag. Uit het systeem en artikel 16 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) volgt dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat er een daadwerkelijk recht op toeslag bestaat. Tot het moment van definitieve toekenning kan het voorschot nog worden herzien, zoals hier is gebeurd. Gelet op het karakter van het voorschot diende eiser dus rekening te houden met de mogelijkheid dat de toeslag niet definitief zou worden toegekend en er een bedrag zou worden teruggevorderd.
12. Verder doet eiser een beroep op informatie die hij aantrof op de website van Dienst Toeslagen. Daar staat:
“Kan ik zorgtoeslag krijgen als ik in het buitenland ga wonen?
(…)
U kunt zorgtoeslag krijgen als u uw Nederlandse zorgverzekering mag houden. Of als u uw verzekering via het CAK in Nederland moet afsluiten.
Voorbeelden:
(…)
U bent met pensioen en gaat in Spanje wonen. Misschien bent u dan verplicht om uw zorgverzekering via het CAK af te sluiten. Als dat moet, kunt u zorgtoeslag krijgen.”
13. Het op de website gegeven voorbeeld lijkt sterk op de situatie van eiser en de rechtbank begrijpt dat hij daardoor op het verkeerde been is gezet. Toch mocht eiser er op basis van deze tekst niet van uitgaan dat hij recht had op zorgtoeslag, omdat het gaat om informatie aan het algemene publiek. Een dergelijke algemene uitlating leidt niet tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel omdat het geen welbewuste standpuntbepaling is in het concrete geval. [2] Zo is er in het voorbeeld geen rekening gehouden met de hoogte van het toetsingsinkomen van eiser, dat maakt dat hij geen recht op zorgtoeslag heeft. Het klopt dus dat een persoon die in Spanje woont en een pensioen ontvangt recht kán hebben op zorgtoeslag, maar dat blijft afhankelijk van de hoogte van het toetsingsinkomen.
14. Elders op de website trof eiser de tekst aan
“De woonlandfactor telt niet als u in Nederland verplicht verzekerd bent voor zorgkosten”. Ook hier geldt dat te begrijpen valt dat eiser dacht dat de woonlandfactor voor hem dus niet geldt, maar dat klopt niet: eiser heeft volgens de systematiek van de Zorgverzekeringswet geen Nederlandse zorgverzekering maar is verdragsgerechtigde. Daarbij gaat het ook hier om een algemene uitlating, waardoor eiser daar voor zijn specifieke situatie niet zomaar rechten aan kan ontlenen.
15. Uit het voorgaande volgt dat eiser er niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat hij in 2022 en 2023 recht had op zorgtoeslag. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dus niet.
Dienst Toeslagen heeft niet snel genoeg gereageerd
16. Verder voert eiser aan dat Dienst Toeslagen onvoldoende spoedig actie heeft ondernomen toen de dienst de fout constateerde. Al op 13 mei 2023 ontving de dienst bericht van zorgverzekeraarsplatform Vecozo dat eiser via het CAK verzekerd is en dus geldt als verdragsgerechtigde. Dienst Toeslagen heeft eiser hierover pas met de brief van 9 september 2023 geïnformeerd. Eiser verwijt de dienst dat niet eerder actie is ondernomen, waardoor hij maandelijks een voorschot bleef ontvangen en het bedrag dat hij aan ontvangen toeslagen moet terugbetalen verder is opgelopen.
17. Dienst Toeslagen heeft op de zitting geen verklaring kunnen geven waardoor het zo lang heeft geduurd voordat actie is ondernomen. Op het moment dat wordt opgemerkt dat er ten onrechte voorschotten worden verstrekt die Dienst Toeslagen wil gaan terugvorderen, mag van de dienst worden verwacht dat spoedig actie wordt ondernomen. Dat is hier onvoldoende gebeurd en dat valt de dienst aan te rekenen.
Dienst Toeslagen mag het voorschot terugvorderen
18. Dat Dienst Toeslagen niet snel genoeg actie heeft ondernomen, maakt echter niet dat eiser daarmee recht heeft gekregen op die toeslag. Dienst Toeslagen heeft op basis van artikel 16, lid 6, van de Awir het recht om het verstrekte voorschot over 2023 terug te vorderen en mag op grond van artikel 24, lid 3, van de Awir het voorschot over 2022 terugvorderen omdat de uiteindelijke toekenning lager uitvalt, namelijk op nihil. Artikel 26 van de Awir bepaalt dat eiser het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is.
19. Het is duidelijk dat het wegvallen en het terugvorderen van de zorgtoeslag impact heeft op de financiële situatie van eiser, maar eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waar Dienst Toeslagen rekening mee had moeten houden bij het besluit om het voorschot terug te vorderen. Daarbij weegt mee dat eiser ook voordeel heeft genoten door de fout van Dienst Toeslagen: hij heeft immers in 2020 en 2021 in totaal € 2.114,- ontvangen terwijl hij eigenlijk geen recht op die zorgtoeslag had.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser over de jaren 2022 en 2023 geen recht op zorgtoeslag heeft en het over die jaren ontvangen voorschot moet terugbetalen. Eiser krijgt vanwege de ongegrondverklaring het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
2.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland 4 januari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:17.