ECLI:NL:RBMNE:2024:5528

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
23/4627
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om woningurgentie na echtscheiding met minderjarige dochter

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om woningurgentie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Eiser, die na zijn echtscheiding vreest dakloos te worden met zijn minderjarige dochter, had op 15 januari 2023 een aanvraag ingediend. Het college wees deze aanvraag af op 8 maart 2023, omdat eiser niet voldeed aan de randvoorwaarden van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2023. Eiser had onvoldoende gereageerd op woningaanbiedingen en er was geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.

De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2024 behandeld. Eiser stelde dat hij niet in de echtelijke woning kon blijven wonen en dat zijn dochter ook dakloos zou worden. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om geen urgentie te verlenen. Eiser had niet aangetoond dat hij het woonprobleem niet kon voorkomen en had onvoldoende gereageerd op het woningaanbod. Bovendien was er geen sprake van een dreigende noodsituatie voor zijn dochter, aangezien er een zorgregeling bestond en de woning nog niet te koop stond.

De rechtbank concludeerde dat aan twee randvoorwaarden voor urgentie niet was voldaan, waardoor het college niet toekwam aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen urgentieverklaring kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigden: mr. M.E. Beukers en mr. A.W.V. Sanderson),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum

(gemachtigde: mr. R.W. van Manen).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag van eiser om woningurgentie. Hij heeft dit verzoek bij het college ingediend op 15 januari 2023, omdat hij na een echtscheiding niet meer in de echtelijke woning kan blijven wonen. Hij vreest dat hij met zijn minderjarige dochter op straat komt te staan.
1.1.
Het college heeft de aanvraag van eiser in zijn besluit van 8 maart 2023 afgewezen, omdat eiser niet aan de randvoorwaarden uit artikel 3.2, aanhef, eerste, tweede en vierde lid, van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2023 – gemeente Hilversum (de Huisvestingsverordening) voldoet. Er bestaat ook geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 10 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Hiertegen richt zich het beroep van eiser.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak gaat over eisers aanvraag om woningurgentie. Eiser heeft om urgentie verzocht omdat voor hem dakloosheid dreigt, terwijl hij de gedeelde zorg heeft over zijn minderjarige dochter. Deze aanvraag valt daarmee onder artikel 3.3, derde lid van de Huisvestingsverordening. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aan de randvoorwaarden voldoet en hij heeft geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule.
4. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren aan eiser woningurgentie toe te kennen. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Heeft eiser aangetoond dat hij het woonprobleem niet kon voorkomen? (randvoorwaarde 1)
5. Het college stelt zich in het primaire besluit op het standpunt dat eiser het woonprobleem kon voorkomen, door zijn woningnetregistratie niet te laten verlopen. Verder vindt het college te onduidelijk wat het woonprobleem van eiser precies is, waardoor evenmin duidelijk is of eiser dit probleem heeft kunnen voorkomen. Eiser zorgt inmiddels samen met zijn ex-vrouw voor hun dochter en zij maken daarvoor beurtelings gebruik van de echtelijke woning die nog niet is verkocht. Voor de dochter van eiser dreigt er dus, anders dan eiser stelt, geen dakloosheid.
5.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat als de echtelijke woning verkocht wordt, hij met zijn minderjarige dochter op straat komt te staan. Deze situatie kan hij niet voorkomen. De woningnetregistratie is al ver voor de scheiding verlopen, zodat het niet redelijk is dat eiser nu nog tegen te werpen.
5.2.
De rechtbank geeft eiser hierin gelijk. Aan eiser kan niet verweten worden dat hij zijn woningnetregistratie heeft laten verlopen, omdat dit is gebeurd voordat de huwelijksproblemen tussen hem en zijn ex-vrouw ontstonden. Het college heeft dit op de zitting ook erkend en dit punt laten vallen. Het college heeft echter ook niet goed gemotiveerd waarom eiser niet heeft aangetoond dat er een woonprobleem zou bestaan. Eiser heeft duidelijk gemaakt dat hij na de scheiding de echtelijke woning moet verlaten en dat er dan dakloosheid dreigt. De redenering van het college dat die dakloosheid alleen voor eiser geldt en niet voor zijn dochter, is een argument dat past bij een inhoudelijke afwijzing van het verzoek om urgentie. Eiser heeft zijn scheiding niet kunnen voorkomen en vreest dakloosheid. Dat is het woonprobleem. Dat het college dit woonprobleem in het licht van de aangevraagde urgentie niet relevant vindt, betekent niet dat het woonprobleem dus ook niet duidelijk is. Het beroep van eiser slaagt op dit punt.
Heeft eiser voldoende gereageerd op het aanbod in de regio? (voorwaarde 2)
6. Het college werpt eiser tegen dat hij te weinig heeft gereageerd op het aanbod van woningen in de regio. Alleen in de maand juni 2023 heeft hij twaalf keer gereageerd op woningen. In de andere maanden haalt hij dat niet. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat van eiser een actieve houding wordt verwacht, waarbij hij inschrijvingen op woningen, die gelet op zijn plaats op de ranglijst op Woningnet onhaalbaar zijn, vervangt door inschrijvingen op andere woningen. Het is begrijpelijk dat eiser niet wil dat zijn dochter van school wisselt, maar dat is geen reden om niet buiten [plaats] te reageren op woningen.
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel voldoende heeft gereageerd op het woningaanbod in de regio. Volgens hem is niet helder wanneer het college het aantal reacties voldoende vindt. Eiser stelt verder dat het woningaanbod beperkt is, zodat hij ook niet altijd op meerdere woningen kan inschrijven. Ten onrechte verwijt het college eiser dat hij teveel in [plaats] heeft gereageerd. De dochter van eiser gaat in [plaats] naar school en het is belangrijk voor haar welzijn dat dit zo kan blijven.
6.2.
De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht hoe hij beoordeelt of aan deze randvoorwaarde is voldaan. Voor het college is relevant wat de aanvrager in de aanloop naar de aanvraag en tot het nemen van het besluit op de aanvraag heeft gedaan, maar ook wat hij daarna in de periode tot het bestreden besluit nog heeft ondernomen. Dit wordt in samenhang met elkaar bekeken. In dit geval heeft het college er terecht op gewezen dat eiser zich eerder had kunnen inschrijven. Medio 2022 is tot een scheiding besloten en eiser heeft zich pas op 9 oktober 2022 op Woningnet ingeschreven en vervolgens pas op 5 november 2022 voor het eerst op een woning gereageerd. Hij heeft tijdens de eerste 4,5 maand van zijn inschrijving op Woningnet slechts gereageerd op twintig woningen. Het college mag zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat hij dit te weinig vindt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat onduidelijk zou zijn wat wel voldoende is. Als iemand twaalf tot dertien keer per maand kan reageren op woningen dan is duidelijk dat vijf reacties per maand te weinig is. Daarbij komt dat die eerste inschrijvingen zich beperkten tot [plaats] . Het is begrijpelijk dat eiser de voorkeur geeft aan een woning in [plaats] , zodat er zo min mogelijk voor zijn dochter verandert, maar het college mag van eiser verwachten dat hij breder kijkt naar een oplossing en zich blijft focussen op [plaats] . Het college mag ook bij zijn beoordeling betrekken dat eiser de spoedzoekregeling niet gebruikte, waarmee hij eveneens kansen op woningtoewijzing voorbij heeft laten gaan. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het hem niet zou kunnen worden aangerekend dat hij te weinig reageert, omdat het woningaanbod toch beperkt is en de kans dat hij op reguliere wijze een woning verkrijgt dus minimaal is. Het college mag namelijk van eiser een actieve houding verwachten om zelf aan een woning te komen. Daarbij hoeft eiser, anders dan het college aanneemt, inschrijvingen op woningen niet steeds aan te passen aan de hand van zijn positie op de ranglijst voor die woning. In het geval van eiser geldt dat zijn positie op deze ranglijst gelet op zijn beperkte inschrijvingstijd bij Woningnet, in alle gevallen slecht is en het dus zinloos is om van hem te verlangen om met die inschrijvingen te gaan schuiven. Dat neemt echter niet weg dat eiser wel actief moet blijven reageren op meerdere woningen, ondanks dat de kans op succes laag is. Dat heeft hij in aanloop tot het nemen van het bestreden besluit ook ten dele gedaan en hij heeft toen ook buiten [plaats] gereageerd. Maar dat is, in relatie tot de weinig actieve houding die eiser daarvoor heeft laten zien, niet genoeg om aan te nemen dat hij voldoende heeft gereageerd op het aanbod in de regio. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Kan eiser aantonen dat er geen, al dan niet tijdelijke, alternatieve oplossing is voor het woonprobleem? (voorwaarde 4)
7. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser gebruik zou kunnen maken van een tijdelijke oplossing zoals ‘In between places’. Ook is er mogelijk een overwaarde op de echtelijke woning ter hoogte van € 200.000,- waarmee eiser in de particuliere sector zou kunnen huren. Eiser heeft volgens het college niet aangetoond dat er geen alternatieven zijn.
7.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat aanmelding bij ‘In between places’ geen garantie biedt op een woning. Dit proces kost bovendien tijd en die heeft eiser niet. De overwaarde van de te verkopen woning biedt ook geen oplossing voor het woonprobleem. Eiser zal die overwaarde moeten delen met zijn ex-vrouw en het is moeilijk om een woning te vinden om met het geld te huren. Er moeten ook schulden worden afbetaald. Daarom voldoet eiser volgens hem wel aan deze randvoorwaarde.
7.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Eiser heeft alleen gezocht in de particuliere sector en niet daarbuiten. Er zijn andere vormen van tijdelijke huisvesting mogelijk, zoals ‘In between places’. Dat een mogelijkheid niet hetzelfde is als een garantie, betekent niet dat eiser er op voorhand van mocht afzien om iets te proberen. In het primaire besluit heeft het college eiser op ‘In between places’ gewezen, maar eiser heeft hiermee niets gedaan. Weliswaar is de eventuele overwaarde van de te verkopen echtelijke woning nog niet beschikbaar, maar dat neemt niet weg dat van eiser over het geheel genomen meer inspanningen verwacht mochten worden om zijn woonprobleem op te lossen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wat betekent het niet voldoen van de randvoorwaarden voor eiseres verzoek om urgentie?
8. Eiser voert aan dat het college ten onrechte geen noodsituatie aanneemt als bedoeld in artikel 3.3 van de Huisvestingsverordening. Die is er namelijk volgens hem wel. Als de woning wordt verkocht, raken eiser en zijn dochter dakloos. Daarnaast is sprake van financiële ontwrichting.
8.1.
De rechtbank komt, gelet op wat hiervoor is overwogen, tot de conclusie dat aan twee randvoorwaarden uit de Huisvestingsverordening niet is voldaan. Dit betekent dat het college in beginsel niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om urgentie maar de aanvraag afwijst. Wat eiser aanvoert over de dreigende noodsituatie als bedoeld in artikel 3.3 van de Huisvestingsverordening is dus in zoverre niet relevant.
8.2.
Als overigens wel gekeken wordt naar de urgentievoorwaarden, dan geldt dat de voormalig echtelijke woning nooit te koop heeft gestaan en dat er tot nu toe een zorgregeling voor de minderjarig dochter van eiser bestaat. Zij heeft steeds in de echtelijke woning verbleven met één van haar ouders. Er dreigt dus geen dakloosheid van eiser én zijn minderjarige kind, wat een voorwaarde is voor urgentieverlening. De rechtbank tekent hierbij aan dat bij een aanvraag om urgentie wordt gekeken naar een noodsituatie die binnen drie maanden optreedt. Van een dreigende dakloosheid van de dochter van eiser binnen die periode is op geen enkel moment sprake geweest. Eiser heeft nog gesproken over een dreigende financiële ontwrichting als basis voor zijn urgentieverzoek. Dat ligt echter niet aan deze aanvraag ten grondslag en is pas voor het eerst in beroep genoemd en ook verder niet onderbouwd. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Kan eiser een geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule?
9. Het college heeft toegelicht dat de hardheidsclausule uit de Huisvestingsverordening een uitzondering op een uitzondering is. Alleen in zeer uitzonderlijke, levensbedreigende situaties past het college die toe. Hij gaat er terughoudend mee om. In deze situatie ziet het college geen aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
9.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het college wel van zijn bevoegdheid gebruik moet maken en toepassing moet geven aan de hardheidsclausule. Hij komt immers op korte termijn met zijn dochter op straat te staan zonder financiële middelen. Dit is een zeer uitzonderlijke situatie, volgens hem. De weigering om in het geval van eiser gebruik te maken van de hardheidsclausule is volgens hem onvoldoende gemotiveerd.
9.2.
De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Volgens vaste rechtspraak is het aan het college om te bepalen wanneer hij gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid. De rechtbank toetst dit terughoudend. Het college mag zich daarbij volgens vaste rechtspraak op het standpunt stellen dat hij de hardheidsclausule, gelet op het ernstige tekort aan woonruimte in de regio en het belang van een goede en rechtvaardige verdeling van die woonruimte, alleen toepast in zeer uitzonderlijke situaties, zoals levensbedreigende situaties. [1] Daarvan is in dit geval geen sprake. Er is steeds voorzien in een zorgregeling en in onderdak voor de minderjarige dochter van eiser. De woning heeft niet te koop gestaan. Dat de situatie misschien op korte termijn verandert, is niet relevant, omdat deze uitspraak alleen gaat over het moment waarop het bestreden besluit is genomen. Het college heeft voldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing geeft aan de hardheidsclausule omdat zich geen levensbedreigende situatie voordeed. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen urgentieverklaring krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024.
griffier
rechter
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2023
Artikel 3.2 Randvoorwaarden voor urgentie
Voor de toekenning van urgentie gelden de navolgende randvoorwaarden:
1. de aanvrager moet aantonen dat het woonprobleem niet kon worden voorkomen en;
2. de aanvrager moet aantonen dat vanaf het moment dat hij het woonprobleem kon zien aankomen naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate heeft gereageerd op alle bij het huishouden passende woningaanbiedingen in alle gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek;
[…]
4. de aanvrager kan aantonen dat er geen, al dan niet tijdelijke, alternatieve oplossing is voor het woonprobleem […].
Artikel 3.3 Criteria voor urgentie
Voor de toekenning van urgentie moet er sprake zijn van een zeer ernstige noodsituatie van aanvrager zelf of een lid van zijn/haar huishouden dat meeverhuist, die rechtstreeks het gevolg is van de woonsituatie en maakt dat er snel –binnen drie maanden- een oplossing moet komen ter voorkoming van ernstige schade aan het welzijn of het lid van zijn/haar huishouden dat meeverhuist. Er is (alleen) sprake van de bedoelde noodsituatie op basis van de navolgende criteria. De aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden van één of meer van deze criteria:
[…]
3. Dakloosheid van een ouder met minderjarig(e) kind(eren):
o de ouder kan na een scheiding of verbroken relatie niet meer over woonruimte beschikken
voor zichzelf en één of meer minderjarige kinderen, en;
o de andere ouder kan de kinderen redelijkerwijs niet –tijdelijk- huisvesten en;
o wanneer sprake is van een (voormalige) echtelijke sociale huurwoning toont de aanvrager aan dat hij/zij het huurrecht van de woning heeft geclaimd in de scheidingsprocedure en;
o in alle andere gevallen moet aanvrager aantonen dat niet van hem/haar gevergd kan worden dat hij/zij de woning opeist en;
o in het geval er minderjarige kinderen zijn, heeft aanvrager alles in het werk gesteld om te
voorkomen dat die kinderen dakloos -dreigen te- worden, bijvoorbeeld door het –tijdelijk claimen van de voormalige gezamenlijke woning bij echtscheiding of een verbroken relatie.
4. Financiële ontwrichting:
o onvoorziene en onverwachte financiële problemen die niet aan de aanvrager te verwijten zijn, waardoor de woonlasten (huur/hypotheek) niet langer opgebracht kunnen worden en;
o de aanvrager moet aantonen dat er geen andere oplossingen -zoals bijvoorbeeld huurtoeslag of een woonkostentoeslag van de gemeente- mogelijk zijn.
[…].
Artikel 4.2 Hardheidsclausule
[…]
2. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels voor urgentie indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot niet gerechtvaardigde hardheid.
[…]

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:565.