ECLI:NL:RVS:2022:565

Raad van State

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
202006199/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing urgentieverzoek sociale huurwoning door college van burgemeester en wethouders van Hilversum

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 13 november 2020 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had op 2 april 2020 urgentie aangevraagd voor een sociale huurwoning in Hilversum, nadat hij met zijn gezin terugkeerde naar Nederland. Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum heeft deze aanvraag afgewezen, omdat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet als ingezetene kon worden aangemerkt, omdat hij niet minimaal een jaar onafgebroken in de Basisregistratie Personen (Brp) was ingeschreven in de regio.

Tijdens de zitting op 21 januari 2022 heeft [appellant] betoogd dat de voorwaarden onredelijk bezwarend zijn voor uit het buitenland terugkerende Nederlanders. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de voorwaarden in de Huisvestingsverordening niet onredelijk zijn. De Afdeling heeft ook overwogen dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, omdat de situatie van [appellant] niet als zeer uitzonderlijk kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de afwijzing van de urgentieaanvraag door het college bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard.

Uitspraak

202006199/1/A3.
Datum uitspraak: 23 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­Nederland (hierna: de rechtbank) van 13 november 2020 in zaak nr. 20/3423 en 20/3424 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om urgentie bij de toewijzing van een sociale huurwoning afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J. de Kaste, advocaat te Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door R.W. van Manen, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       De voor deze zaak relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] heeft een groot deel van zijn leven in de gemeente Hilversum gewoond. Hij is in 2013 vertrokken naar Koeweit om een studie te volgen. In 2017 is hij naar Irak gegaan en daar getrouwd. In maart 2020 is [appellant] met zijn toenmalige echtgenote en zijn dochter teruggekeerd naar Nederland met de intentie om bij zijn moeder in Hilversum te gaan inwonen. Hij heeft zich op 30 maart 2020 op het adres van zijn moeder in Hilversum ingeschreven in de Basisregistratie personen (hierna: Brp) en op 2 april 2020 heeft [appellant] urgentie aangevraagd. Het college heeft die aanvraag afgewezen, omdat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.2 van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019 (hierna: Huisvestingsverordening). Ook ziet het college in de situatie van [appellant] geen aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Hangende het bezwaar is het gezin uit de woning van de moeder van [appellant] vertrokken vanwege psychische problemen van de moeder en een conflict met de nieuwe partner van de moeder. Het besluit tot afwijzing van de aanvraag heeft het college in bezwaar gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank volgt het college in zijn oordeel dat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarde dat hij ingezetene is en minimaal een jaar in de Brp in de regio Gooi en Vechtstreek ingeschreven staat. Ook hoefde het college in dit geval geen zeer uitzonderlijke noodsituatie aan te nemen. De situatie waarin het gezin verkeert is weliswaar zorgwekkend, omdat de psychische klachten van de echtgenote van [appellant] zijn verslechterd en omdat de dochter achterblijft in haar ontwikkeling en mogelijk wordt weggehaald door de Kinderbescherming. De woningmarkt is echter schaars en [appellant] onderscheidt zich volgens de rechtbank niet van anderen die zich eveneens in een niet-benijdenswaardige situatie bevinden.
Hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aan de randvoorwaarden uit artikel 3.2 van de Huisvestingsverordening voldoet. Hij was ten tijde van zijn urgentieaanvraag ingezetene van de gemeente Hilversum, maar voldeed alleen niet aan het vereiste om direct voorafgaand aan de aanvraag gedurende één jaar onafgebroken opgenomen te zijn in de Brp. Die voorwaarde is onredelijk bezwarend voor uit het buitenland terugkerende Nederlanders. De voorwaarde is in (nagenoeg) elke Huisvestingsverordening opgenomen, wat betekent dat geen enkele uit het buitenland terugkerende Nederlander bij een gewijzigde woonsituatie een urgentieverklaring zou kunnen krijgen.
4.1.    Een rechter kan een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift gebaseerd is, toetsen op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te beoordelen of dat algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het besluit waarover de zaak gaat. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze zoals de Afdeling die heeft uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452. Zoals in die uitspraak is overwogen, kan de enkele strijd met formele beginselen als het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht) en het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 van die wet) niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Als de bestuursrechter als gevolg van een onzorgvuldige voorbereiding of gebrekkige motivering van het voorschrift niet kan beoordelen of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of het evenredigheidsbeginsel, kan hij het voorschrift wel buiten toepassing laten en een daarop gebaseerd besluit vernietigen.
4.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de voorwaarde in artikel 3.2, aanhef en onder 6, in samenhang gelezen met artikel 1.1, aanhef en onder 16, van de Huisvestingsverordening dat de aanvrager ‘ingezetene’ moet zijn, niet onredelijk bezwarend is voor uit het buitenland terugkerende Nederlanders. De regel dat de aanvrager gedurende ten minste één jaar onafgebroken in de Brp van één van de gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek ingeschreven staat, is in de Huisvestingsverordening opgenomen omdat het tekort aan vrijkomende sociale huurwoningen in de regio Gooi en Vechtstreek al jarenlang ernstig is. Zoals ook in de toelichting op de Huisvestingsverordening staat, is die situatie blijvend van aard en is het verlenen van een urgentie daarom aan strenge regels gebonden. De rechtbank heeft er daarnaast terecht op gewezen dat een niet-ingezetene die een maatschappelijke en/of economische binding heeft met een gemeente in de regio Gooi en Vechtstreek een urgentieverklaring kan krijgen, een en ander als bedoeld in artikel 3.2, aanhef en onder 6, in samenhang gelezen met artikel 1.1, aanhef en onder 7 en 21, van de Huisvestingsverordening. [appellant] zelf voldoet hieraan weliswaar niet, maar uit de regeling blijkt wel dat de regelgever een afweging heeft gemaakt over de vraag aan wie onder welke omstandigheden urgentie dient te worden verleend. Overigens bestaat onder omstandigheden ook de mogelijkheid om ten behoeve van uit het buitenland terugkerende Nederlanders met toepassing van de hardheidsclausule af te wijken van de regel dat de aanvrager ingezetene moet zijn. Het is voor een uit het buitenland terugkerende Nederlander niet uitgesloten om op grond van de Huisvestingsverordening een urgentieverklaring verleend te krijgen.
Dit betoog slaagt niet.
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het college in zijn oordeel over de hardheidsclausule is gevolgd. Hij stelt dat Hilversum de enige gemeente is waarmee hij nog enige binding heeft. Ook voert [appellant] aan dat hij zijn terugkeer naar Nederland wel degelijk goed heeft voorbereid door bij zijn moeder te gaan inwonen. Er is echter onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zijn toenmalige echtgenote ernstige psychische klachten had en hij onverwachts werd geconfronteerd met een moeilijke inwoningssituatie waardoor het gezin uit die woning is vertrokken. Hij heeft alles gedaan wat in zijn macht ligt om een (al dan niet tijdelijke) woning te zoeken. Hilversum is een centrumgemeente, maar het college draagt ten onrechte geen zorg voor zijn gezin, zo stelt [appellant].
5.1.    Het college stelt dat de hardheidsclausule van artikel 4.2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening, gelet op het ernstige tekort aan woonruimte in de regio en het belang van een goede en rechtvaardige verdeling van die woonruimte, alleen wordt toegepast in zeer uitzonderlijke situaties, zoals levensbedreigende situaties. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Het college heeft kunnen aannemen dat [appellant] zijn terugkeer naar Nederland niet zo goed als mogelijk was heeft voorbereid. Uit het aanvraagformulier, dat van 2 april 2020 dateert, leidt de Afdeling af dat [appellant] eigenlijk al sinds zijn terugkomst niet over huisvesting beschikt. In het formulier staat dat hij afwisselend bij zijn broertje, zijn moeder en bij een vriend woont. Ook staat in het formulier dat zijn moeder heel erg ziek is, rust nodig heeft en het gezin niet al te lang bij haar thuis kan laten verblijven. Dat er geen andere mogelijkheden, bijvoorbeeld buiten Hilversum en de regio Gooi- en Vechtstreek, resteerden dan een urgentieverklaring in Hilversum, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt. Het college heeft in dit verband gesteld dat geen enkele gemeente bindingseisen hanteert als iemand zich zonder urgentie inschrijft. Verder heeft het college van zijn kant het nodige gedaan. Zo heeft het in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) (onverplicht) opvang in een hotel georganiseerd en een woontoeslag toegekend. Die woonsituatie was niet benijdenswaardig, maar het gezin had wel een dak boven het hoofd. Het college heeft de opvang verlengd door middel van verblijf in een zorginstelling in Amersfoort, zodat [appellant] een oplossing voor zijn huisvestingsprobleem kon vinden. Ook heeft het college - zo staat in een Wmo 2015-besluit van 16 juni 2020 - meegedacht over andere woonalternatieven, maar leken betrokkenen geen plan te hebben. Dat het college in het kader van de Wmo 2015 actie heeft ondernomen, maakt nog niet dat het bij de toepassing van de Huisvestingsverordening ook de hardheidsclausule moest toepassen. Nu de in 5. genoemde omstandigheden geen blijk geven van een zeer uitzonderlijke situatie, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de hardheidsclausule niet hoefde toe te passen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022
612
BIJLAGE | Relevante regelgeving
Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
16. ingezetene: degene die, direct voorafgaand aan de urgentieaanvraag en/of woningtoewijzing, gedurende ten minste één jaar onafgebroken is opgenomen in de Brp van één van de gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek (of van meerdere gemeenten bij elkaar opgeteld) en in die gemeente rechtmatig en feitelijk zijn/haar hoofdverblijf heeft. Het hebben van een brief- of postadres telt hier niet mee;
[…]
Artikel 3.1 Toekenning urgentie
1. […].
2. Burgemeester en wethouders kennen voor de in artikel 2.1 lid 1. aangewezen woonruimte urgentie toe aan woningzoekenden die een urgentie aanvragen op basis van deze verordening en voldoen aan:
a. de criteria voor de verlening van een huisvestingsvergunning uit artikel 2.6 met uitzondering van het criterium over de rangorde en;
b. de randvoorwaarden uit artikel 3.2 en;
c. één of meer van de criteria van artikel 3.3 en de daarbij gestelde voorwaarden;
d. burgemeester en wethouders wijzen de aanvraag af als niet wordt voldaan aan één of meer voorwaarden uit artikel 3.1 lid 2. sub a. tot en met c.
3. […].
Artikel 3.2 Randvoorwaarden voor urgentie
Voor de toekenning van urgentie gelden de navolgende randvoorwaarden:
1. de aanvrager moet aantonen dat het woonprobleem niet kon worden voorkomen en;
2. de aanvrager moet aantonen dat vanaf het moment dat hij het woonprobleem kon zien aankomen naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate heeft gereageerd op alle bij het huishouden passende woningaanbiedingen in alle gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek;
3. de aanvrager heeft aanbiedingen van passende woningen niet geweigerd en;
4. de aanvrager kan aantonen dat er geen, al dan niet tijdelijke, alternatieve oplossing is voor het woonprobleem en;
5. de aanvrager die geen ingezetene is van een gemeente in de regio Gooi en Vechtstreek in de zin van deze verordening moet aantonen dat het woonprobleem uitsluitend in de regio Gooi en Vechtstreek kan worden opgelost en;
6. de aanvrager is ingezetene, dan wel niet ingezetene met een maatschappelijke en/of economische binding aan een gemeente in de regio Gooi en Vechtstreek.
Artikel 4.2 Hardheidsclausule
1. […]
2. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels voor urgentie indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot niet gerechtvaardigde hardheid.
3. […]